Home

Rechtbank Haarlem, 23-11-2009, BK4449, 09-246

Rechtbank Haarlem, 23-11-2009, BK4449, 09-246

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
23 november 2009
Datum publicatie
25 november 2009
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2009:BK4449
Zaaknummer
09-246

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Betaling door eiser van op hem door de werkgever verhaalde heffingsrente berust op een keuze van eiser en vindt zijn oorzaak niet in de dienstbetrekking. De verhaalde heffingsrente is geen negatief loon.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 09/246

Uitspraakdatum: 23 november 2009

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Z, eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2004 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 136.251.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 december 2008 de aanslag gehandhaafd.

1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 9 januari 2009, ontvangen bij de rechtbank op 12 januari 2009, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2009. Namens eiser zijn daar verschenen zijn gemachtigde A en zijn kantoorgenote B. Namens verweerder zijn verschenen C en D. De gemachtigde van eiser heeft een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiser heeft in de jaren ’90 van de vorige eeuw van zijn werkgever E Corporation (hierna: E Corp.) optierechten op aandelen in deze vennootschap ontvangen. Tevens heeft eiser in 2000 ingevolge een aandelenkoopplan van E Corp. (hierna: het F) met korting aandelen E Corp. verworven.

2.2. Tot de gedingstukken behoort een vaststellingsovereenkomst, gesloten tussen G B.V. (de dochtervennootschap van E Corp.) en verweerder. G B.V. heeft deze overeenkomst ondertekend op 24 december 2003 en verweerder op 25 februari 2004. Deze overeenkomst houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:

“Partijen hebben op 28 mei 2003 een bespreking gevoerd over de door G af te dragen loonheffing terzake van aan haar werknemers sedert 1999 toegekende loonvoordelen in de vorm van:

1. opties op aandelen E Corp.;

2. (…)

3. voordelen ingevolge een aandelenkoopplan (F) betreffende aandelen E Corp.

(…)

Komen het navolgende overeen:

Artikel 1. Opties op aandelen E Corp.

G zal zich als inhoudingsplichtige opwerpen en zorg dragen voor afdracht van loonheffing met betrekking tot de opties op aandelen E Corp. toegekend aan werknemers van G. Bij wijze van compromis is overeengekomen dat voor de heffing van loon- en inkomstenbelasting als maatstaf van heffing zal gelden het bij de uitoefening van de opties daadwerkelijk gerealiseerde voordeel. Als tijdstip waarop het loonvoordeel wordt (is) genoten, zal gelden het tijdstip van de uitoefening.

G zal zorg dragen voor de berekening van het aldus genoten loon en de verschuldigde loonheffing, op basis waarvan de Belastingdienst aan G een naheffingsaanslag loonbelasting zonder verhoging op zal leggen. (…) In deze berekeningen is begrepen het aldus te belasten loonvoordeel van de heer X, ook al is deze werknemer niet in dienst van G, maar van H USA. Dit laatste geschiedt uitsluitend en eenmalig op grond van praktische overwegingen. Voor de nageheven loonbelasting geldt dat deze op de werknemers zal worden verhaald. (…)

De in dit artikel bedoelde naheffing zal niet plaatsvinden ten aanzien van de werknemers die reeds zelf de betreffende emolumenten in de door hen bij de Belastingdienst ingediende aangifte inkomstenbelasting betrokken hebben.

(…)

Artikel 3. Voordelen ingevolge een aandelenkoopplan (F) betreffende aandelen E Corp.

Ten aanzien van de voordelen ingevolge het aandelenkoopplan (F) betreffende aandelen E Corp. is afgesproken dat G zich niet zal verzetten tegen inhoudingsplicht voor de Wet op de loonbelasting. Vanaf het belastingjaar 2003 zal hierover afdracht van loonheffing plaatsvinden. Terzake van de tot 2003 ingevolge dit aandelenkoopplan door werknemers van G gerealiseerde voordelen zal de Belastingdienst aan G een naheffingsaanslag loonbelasting zonder verhoging opleggen.

Deze naheffing zal echter niet plaatsvinden ten aanzien van de werknemers die reeds zelf de betreffende emolumenten in de door hen bij de Belastingdienst ingediende aangifte inkomstenbelasting betrokken hebben. Voor de nageheven loonbelasting geldt dat deze op de werknemers zal worden verhaald.

G zal zorg dragen voor de berekening van het genoten loon ingevolge het aandelenkoopplan en de verschuldigde loonheffing. In deze berekeningen zal begrepen zijn het te belasten loonvoordeel van de heren X en I, ook al zijn deze werknemers niet in dienst van G, maar van H USA. Dit laatste geschiedt uitsluitend en eenmalig op grond van praktische overwegingen. (…)

Artikel 4. Slotbepaling

Ten aanzien van hetgeen hiervóór is overeengekomen, is begrepen dat over en weer deze afspraken conditioneel zijn aan het vervullen van een tweetal voorwaarden. Zijdens G geldt deze afspraak op voorwaarde dat de werknemers hiermee, naar genoegen van G, instemmen.

Voorts is de afspraak conditioneel aan het door de Belastingdienst verkrijgen van instemming van de relevante inspecteurs inkomstenbelasting. Partijen beijveren zich de noodzakelijke instemming te verkrijgen.

(…)”

2.3. Ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst was eiser in dienst van E Corp.

2.4. G B.V. heeft van de aan haar op grond van de vaststellingsovereenkomst opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting een bedrag van in totaal € 682.915 loonbelasting op eiser verhaald. Tevens heeft G B.V. de haar in rekening gebrachte heffingsrente pro rata doorberekend aan haar werknemers. Voor eiser kwam dat neer op een bedrag van € 74.296.

2.5. Eiser heeft zich door het ondertekenen van een promissory note van 20 maart 2004 jegens G B.V. verbonden het bedrag van € 74.296 in vijf termijnen met rente te zullen betalen.

2.6. In zijn aangifte IB/PVV voor het onderhavige jaar heeft eiser voormeld bedrag van

€ 74.296 in mindering gebracht op zijn inkomen uit werk en woning. Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2004 heeft verweerder dit bedrag gecorrigeerd.

3. Geschil

3.1. In geschil is of het door eiser aan G B.V. betaalde bedrag van € 74.296 aangemerkt kan worden als negatief loon.

Niet in geschil is dat de door eiser aan G B.V. betaalde loonbelasting geen negatief loon vormt.

3.2. Eiser stelt zich op het standpunt dat sprake is van negatief loon. Hij voert daartoe aan:

1. Doordat G B.V. een bedrag gelijk aan de aan haar in rekening gebrachte heffingsrente heeft verhaald op – onder meer – eiser, is er door eiser een vergoeding betaald aan zijn werkgever waar verder niets tegenover staat. Eiser is daardoor verarmd zonder dat een op zijn naam staande schuld gedelgd is. Deze verarming vindt zijn oorzaak in de dienstbetrekking.

2. Voor negatief loon is niet noodzakelijk dat het gaat om een terugbetaling van hetgeen eerder als loon genoten is.

3.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van negatief loon. Verweerder voert daartoe aan:

1. G B.V. vervult enkel een kassiersfunctie. Feitelijk betaalt eiser de door hem verschuldigde heffingsrente via G B.V. aan de belastingdienst.

Eiser was ten tijde van de vaststellingsovereenkomst geen werknemer van G B.V. Zij kan derhalve niet aansprakelijk gesteld worden voor de over de inkomsten van eiser verschuldigde belasting.

2. Er is geen sprake van een als schadeloosstelling aan te merken betaling door eiser aan G B.V. Het door eiser aan G B.V. betaalde bedrag van € 74.296 vormt geen vergoeding van schade aan de werkgever. In de eerste plaats was G B.V. niet de werkgever van eiser. In de tweede plaats was geen sprake van schade door onrechtmatig handelen in de uitoefening van de dienstbetrekking door eiser.

3. Het kan nooit de bedoeling van de wetgever zijn geweest om heffingsrente die bij eiser voor de inkomstenbelasting niet als rente in aftrek kan worden gebracht door een kasrondje wel in aftrek toe te laten door er de noemer negatief loon aan toe te kennen.

3.4. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.955.

3.5. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Partijen zijn eensluidend van mening dat de aan G B.V. in rekening gebrachte heffingsrente geen schuld is van eiser, maar van G B.V. en dat de fiscale wetgeving geen titel biedt om deze heffingsrente op eiser te verhalen, anders dan geldt voor de loonbelasting. Nu deze standpunten geen blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting, zal de rechtbank partijen hierin volgen. Er moet daarom van worden uitgegaan dat de afspraak tussen eiser en G B.V. en de daarin overeengekomen betaling van eiser aan G B.V. berust op de keuze van eiser om een bedrag gelijk aan de heffingsrente aan deze vennootschap te voldoen. Dit brengt mee dat de betaling van eiser aan G B.V. niet haar oorzaak vindt in de dienstbetrekking – zo daarvan in de relatie tussen eiser en G B.V. al sprake is –, maar voortkomt uit privé-overwegingen. Het bedrag dat eiser aan G B.V. heeft betaald staat weliswaar in relatie tot de door deze vennootschap verschuldigde heffingsrente, maar in de verhouding van G B.V. en eiser kan niet worden gezegd dat de betaling voortvloeit uit de dienstbetrekking.

4.2. Voor zover eiser stelt dat de betaling aan G B.V. moet worden aangemerkt als een schadevergoeding die voortvloeit uit de dienstbetrekking, faalt deze stelling op grond van het onder 4.1 overwogene.

4.3. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder het door eiser aan G B.V. betaalde bedrag van € 74.296 terecht niet heeft aangemerkt als negatief loon. Het beroep zal daarom ongegrond verklaard worden.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aan¬lei¬ding voor een proceskos¬tenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 23 november 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. Chr.Th.P.M. Zandhuis, voorzitter, mr. H.A.M. Röell-Mulder en

mr. T.A. de Hek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Mulder, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.