Home

Rechtbank Haarlem, 15-12-2009, BK6518, 09/2025 en 09/2026

Rechtbank Haarlem, 15-12-2009, BK6518, 09/2025 en 09/2026

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
15 december 2009
Datum publicatie
15 december 2009
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2009:BK6518
Zaaknummer
09/2025 en 09/2026

Inhoudsindicatie

Verordening Baatbelasting onverbindend nu de gemeente met het treffen van voorzieningen is aangevangen voordat een Bekostigingsbesluit is genomen door de Gemeenteraad.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummers: AWB 09/2025 en 09/2026 (gevoegde zaken)

Uitspraakdatum: 15 december 2009

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Z, eiseres,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan de erven van Y voor de jaren 2007, met dagtekening 30 juni 2007, en 2008, met dagtekening 30 april 2008, aanslagen baatbelasting opgelegd, beide ten bedrage van € 937.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 12 maart 2009 de aanslagen verminderd tot (elk) € 817,25.

1.3. Eiseres heeft daartegen tijdig beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.

1.4. Verweerder heeft op verzoek van de rechtbank vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiseres.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2009. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde A. Namens verweerder is verschenen B. De zaken zijn ter zitting door de rechtbank met instemming van partijen ter (verdere) behandeling gevoegd. Eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Op 10 december 1992 heeft de gemeenteraad van Hilversum het "Bekostigingsbesluit herinrichting C" (hierna: het Bekostigingsbesluit) vastgesteld. Dit besluit is op 24 december 1992 in De Gooi en Eemlander bekendgemaakt.

2.2. De gemeenteraad van Hilversum heeft op 9 oktober 1996 de Verordening Baatbelasting C (hierna: de Verordening) vastgesteld. In De Gooi en Eemlander van 7 november 1996 is de Verordening bekendgemaakt.

De Verordening luidt - voor zover hier van belang - als volgt:

"Artikel 2 - Belastbaar feit.

1. Onder de naam "Baatbelasting C." wordt in de vorm van een heffing ineens een belasting geheven ter zake van de onroerende zaken gelegen in de gemeente binnen de bolletjes omlijning op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, die op 1 november 1995 zijn gebaat door de in de tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur.

2. De in het eerste lid bedoelde voorzieningen omvatten het aanleggen/verbeteren van:

a. sierbestrating met inbegrip van profielaanpassingen op de bestaande voorzieningen;

b. openbare sierverlichting;

c. straatmeubilair;

d. groenvoorzieningen.

Artikel 3 - Belastingplicht.

1. De belasting wordt geheven van degene, die van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

2. (…)

Artikel 4 - Maatstaf van heffing.

1. Maatstaf van heffing is de uitkomst van de volgende formule:

(M x V x T1) + (F x T2)

waarin :

M = de maatstaf van heffing zoals bedoeld in het tweede lid

F = de maatstaf van heffing zoals bedoeld in het derde lid

V = de voorzieningsfactor zoals bedoeld in het vierde lid

T1 = het tarief zoals bedoeld in artikel 5, eerste lid

T2 = het tarief zoals bedoeld in artikel 5, tweede lid

2. De oppervlakte van een onroerende zaak wordt bepaald, op het aantal volle vierkante kadastrale meters van de begane grond - van de onroerende zaak die grenst aan de heringericht openbare ruimte - waarbij op hele meters naar beneden wordt afgerond.

3. De frontbreedte wordt bepaald op de lengte gemeten van de kadastrale kaart, van dat deel van een onroerende zaak dat grenst/gelegen is aan de heringerichte openbare ruimte. De werkelijke lengte wordt hierbij op halve meters naar beneden afgerond. Indien er meerdere zijden, van één onroerende zaak, zijn gelegen aan de heringerichte openbare ruimte die tot stand zijn gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur, geldt de som van alle zijden.

4. De voorzieningsfactor, voor de op in artikel 2 bedoelde kaart, voorkomende onroerende zaken welke deels zijn gelegen aan een reeds eerdere heringerichte openbare ruimte, en of die uit hoofde van de verordening baatbelasting D reeds een aanslag ontvangen hebben, is aangegeven in de rode kleur en bedraagt: 0,5.

Artikel 5 - Belastingtarief

De belasting bedraagt:

1. voor elke vierkante meter van de heffingsmaatstaf zoals bedoeld in artikel 4, tweede lid ƒ 50,30

2. voor elke strekkende meter van de heffingsmaatstaf zoals bedoeld in artikel 4, derde lid ƒ 1.618,67.

Artikel 6 - Regeling inzake heffing in de vorm van een jaarlijks belasting.

1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2 wordt op verzoek van de belastingplichtige de belasting geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting gedurende 15 jaren. (…)

Artikel 14 - Inwerkingtreding en citeertitel.

1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 1997.

3. Zij kan worden aangehaald als “Verordening Baatbelasting C”.

2.3. Eiseres is als enig erfgenaam van Y eigenaar van de in het centrum van Hilversum gelegen onroerende zaak E-straat 1 (hierna: de onroerende zaak). De onroerende zaak ligt in het bij het Bekostigingsbesluit aangegeven plangebied en tevens in het gebied dat op de bij de Verordening behorende kaart is aangegeven met een bolletjesomlijning. Voorts grenst de onroerende zaak aan de heringerichte openbare ruimte.

2.4. Ter zake van de onroerende zaak is met dagtekening 31 mei 1997 aan Y een aanslag baatbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 19.420, berekend naar de volgende maatstaf: oppervlakte van 193 m² en frontbreedte van 6 meter. Op verzoek van eiseres is deze aanslag met toepassing van artikel 6 van de Verordening omgezet in 15 jaarlijkse termijnen.

2.5. Bij de bestreden uitspraken op bezwaar heeft verweerder de onder 1.1. genoemde aanslagen verminderd tot € 817,25. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat wordt aangesloten bij het in artikel 5 van de Verordening vermelde tarief zoals dat door het Hof Den Haag lager is vastgesteld bij uitspraak van 26 januari 2007 (nr 05/00611), welke uitspraak door de Hoge Raad is bevestigd in zijn uitspraak van 13 februari 2009, nr 43892, LJN BH2592.

3. Geschil

3.1. In geschil is of aan eiseres terecht en tot het juiste bedragen voor de jaren 2007 en 2008 aanslagen baatbelasting zijn opgelegd.

3.2. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de aanslagen.

3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

3.4. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en het proces-verbaal van de zitting.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ter zitting heeft verweerder onweersproken verklaard dat de voor de realisering van de voorzieningen verrichte werkzaamheden zijn aangevangen op 17 januari 1992 en dat de laatste fase is opgeleverd op 19 juni 1995. Dat er begin 1992 reeds is begonnen met de werkzaamheden, vindt bevestiging in het in zoverre niet door verweerder bestreden, door de gemachtigde van eiseres opgestelde en overgelegde overzicht van betalingen op facturen voor verrichte werkzaamheden ter berekening van de rentevergoeding, waaruit blijkt dat de gemeente vanaf 31 maart 1992 betalingen op facturen heeft verricht en de verklaring van verweerder ter zitting dat in de regel korte tijd na het verrichten van werkzaamheden een factuur wordt verzonden, die vervolgens kort nadien is voldaan.

4.2. Eiseres heeft daarop ter zitting het standpunt ingenomen dat de Verordening onverbindend moet worden verklaard, nu is komen vast te staan dat met de werkzaamheden, die verbonden zijn aan het tot stand brengen van de voorzieningen, is aangevangen voordat door de gemeenteraad het Bekostigingsbesluit was genomen. Verweerder heeft - hoewel daartoe ter zitting in de gelegenheid gesteld - daaromtrent geen standpunt ingenomen.

4.3. De rechtbank overweegt als volgt.

4.4.1. Artikel 222, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet luidt - voor zover hier van belang - als volgt:

"1. Ter zake van de in een bepaald gedeelte van de gemeente gelegen onroerende zaak die gebaat is door voorzieningen die tot stand worden of zijn gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur, kan van degenen die van die onroerende zaak het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, een baatbelasting worden geheven, waarbij de aan de voorzieningen verbonden lasten geheel of gedeeltelijk worden omgeslagen. (…)

2. Voordat met het treffen van voorzieningen wordt aangevangen, wordt door de raad besloten in welke mate de aan die voorzieningen verbonden lasten door middel van een baatbelasting zullen worden verhaald. (…)"

4.4.2. Vóór 1 januari 1995 gold de met artikel 222, tweede lid, van de Gemeentewet nagenoeg gelijkluidende bepaling van artikel 221, vierde lid, van de Gemeentewet (tekst 1994), vóór 1 januari 1994 gold sedert 26 juli 1991 de nagenoeg gelijkluidende bepaling van artikel 273a, vierde lid, van de gemeentewet (oud).

4.5. De tekst van artikel 222, tweede lid, van de Gemeentewet is helder en sluit ook aan bij de bedoeling van die bepaling. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 222, tweede lid, van de Gemeentewet en de voorgaande nagenoeg gelijkluidende bepalingen heeft de wetgever met de invoering van die bepaling bedoeld de rechtszekerheid ten behoeve van de belastingplichtigen te waarborgen. Voor elke in te voeren baatbelasting moet tevoren bij een bekostigingsbesluit zijn vastgesteld in welke mate de lasten zullen worden verhaald, die verbonden zijn aan de voorzieningen waarop die baatbelasting betrekking heeft. De consequentie van het eerst na aanvang van de werkzaamheden vaststellen van het bekostigingsbesluit is dan ook dat geen baatbelasting kan worden geheven ter zake van de betreffende voorzieningen.

4.6.1. Het meergenoemde vereiste dat vóór aanvang van de werkzaamheden een bekostigingsbesluit moet zijn genomen is - voor het eerst - in de wet opgenomen in het vierde lid van artikel 273a van de gemeentewet (oud) bij de Wet van 22 mei 1991 tot wijziging van diverse wetten in verband met de vereenvoudiging van regelgeving en vergroting van gemeentelijke en provinciale beleidsvrijheid, Stb 1991 nr 394 (hierna: de Wet van 22 mei 1991).

4.6.2. Ingevolge artikel XXV, tweede lid, van genoemde Wet van 22 mei 1991 neemt de raad, ter zake van voorzieningen waarvan de totstandbrenging is aangevangen voordat een jaar na inwerkingtreding van deze wet is verstreken en welke niet voor het verstrijken van die termijn in gebruik zijn genomen dan wel zijn voltooid, en waarvoor geen besluit als bedoeld in het vierde lid van artikel 273a en 274 van de Gemeentewet is genomen, binnen één maand na afloop van deze termijn alsnog een zodanig besluit.

4.6.3. De Wet van 22 mei 1991 is in werking getreden op 26 juli 1991. Nu door of vanwege het gemeentebestuur op 17 januari 1992 is aangevangen met de totstandbrenging van de voorzieningen, derhalve voordat een jaar na inwerkingtreding van voornoemde wet is verstreken, en de voorzieningen voorts niet voor het verstrijken van die termijn in gebruik waren genomen dan wel waren voltooid, diende de raad vóór 26 augustus 1992 een besluit als bedoeld in artikel 273a, vierde lid, van de gemeentewet (oud) te nemen.

4.7. Nu het Bekostigingsbesluit eerst is vastgesteld op 10 december 1992 is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 222, tweede lid, van de Gemeentewet, noch aan het bepaalde in artikel XXV van de Wet van 22 mei 1991. Dat brengt mee dat de kosten die zijn verbonden aan het treffen van de in het Bekostigingsbesluit genoemde voorzieningen niet via een baatbelasting kunnen worden verhaald en dat de met het oog daarop vastgestelde Verordening onverbindend is. Om die reden behoeven de overige door eiseres tegen de aanslagen baatbelasting naar voren gebrachte beroepsgronden geen bespreking.

4.8. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond en kunnen de in geschil zijnde aanslagen niet in stand blijven. Aan het ter zitting gedane verzoek van eiseres om alle op grond van de Verordening opgelegde aanslagen te vernietigen en de gemeente Hilversum te gelasten alle ontvangen belastinggelden terug te betalen aan alle belastingplichtigen kan de rechtbank niet tegemoetkomen. De aan Y en/of de erven van Y opgelegde aanslagen baatbelasting over andere jaren dan de jaren 2007 en 2008 en aan andere belastingplichtigen opgelegde aanslagen baatbelasting liggen in deze procedure niet ter toetsing voor, zodat de rechtbank zich over de rechtmatigheid daarvan niet in deze zaak kan uitspreken.

5. Proceskosten

5.1. Aan eiseres is bij de bestreden uitspraken op bezwaar tweemaal € 161 aan kostenvergoeding toegekend. Voor zover eiseres betoogt dat deze vergoeding te laag is vastgesteld omdat verweerder van een hogere wegingsfactor had moeten uitgaan, wordt dit betoog verworpen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de zwaarte van de zaken van gemiddeld gewicht is.

5.2. De rechtbank vindt in de gegrondverklaring van het beroep aanleiding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de onderhavige samenhangende zaken vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vernietigt de aan eiseres opgelegde aanslagen baatbelasting voor de jaren 2007 en 2008 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 15 december 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. E. Jochem, voorzitter, mr. R.H.M. Bruin en mr. A.E. Keulemans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.J.M. de Jong, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.