Rechtbank Haarlem, 10-12-2009, ECLI:NL:RBHAA:2009:5982 BK9230, 08/2450
Rechtbank Haarlem, 10-12-2009, ECLI:NL:RBHAA:2009:5982 BK9230, 08/2450
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 10 december 2009
- Datum publicatie
- 14 januari 2010
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2009:BK9230
- Zaaknummer
- 08/2450
Inhoudsindicatie
Zalmsnip. Het vervallen van de Zalmsnip per 1 januari 2005 was reeds vóór die datum in zodanige mate voorzienbaar dat in deze sprake is van een bijzondere omstandigheid die een inbreuk wettigt op het beginsel dat wetgevende maatregelen alleen voor de toekomst behoren te gelden.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/2450
Uitspraakdatum: 10 december 2009
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Velsen, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Bij brief van 29 januari 2005 heeft eiser verzocht om uitbetaling of verrekening van de lokale lastenvermindering (hierna: de Zalmsnip) voor het belastingjaar 2005. Verweerder heeft in zijn brief van 15 april 2005 meegedeeld dat voor dat verzoek geen publiekrechtelijke grondslag bestaat. Vervolgens heeft eiser bij brief van 7 juli 2005 bezwaar gemaakt tegen het niet nemen van een beschikking als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb door verweerder op zijn verzoek om uitbetaling van de Zalmsnip 2005.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 januari 2008 het bezwaar van eiser tegen het niet verlenen van de Zalmsnip afgewezen.
1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 18 februari 2008, ontvangen bij de rechtbank op 20 februari 2008, beroep ingesteld. Eiser heeft bij brief van 6 april 2008 de gronden van het beroep en nadere stukken ingediend.
1.4. Verweerder heeft vóór de zitting stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5. Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2008 door de enkelvoudige kamer van de rechtbank. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen A. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
1.6. De rechtbank heeft het onderzoek op grond van artikel 8:68 van de Awb heropend en de enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft de zaak ter verdere behandeling verwezen naar de meervoudige kamer.
1.7. Verweerder heeft vóór de tweede zitting wederom stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.8. De zaak is opnieuw behandeld ter zitting van 18 november 2009, alwaar eiser is verschenen. Verweerder heeft zich andermaal doen vertegenwoordigen door A. Eiser heeft een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Verweerder heeft op verzoek van de rechtbank nadere stukken overgelegd. Een afschrift van deze stukken is overgelegd aan eiser. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. In 2005 bewoonde eiser een woonboot, gelegen in de gemeente Velsen.
2.2. De gemeenteraad van de gemeente Velsen heeft op 1 december 2004 de Verordening op de heffing en de invordering van belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten 2005 (hierna: de Verordening) vastgesteld. De Verordening houdt onder meer in:
“artikel 9 Lokale lastenvermindering
1. Het bedrag van de gebruikersbelasting wordt voor het gebruik van woonruimten, verminderd met een bedrag van € 45,38.
2. Indien het bedrag na vermindering als bedoeld in het eerste lid negatief is, wordt een aanslag tot dit negatieve bedrag vastgesteld.
(…)
artikel 12
Inwerkingtreding en citeertitel
(…)
4. Indien het bij Koninklijke boodschap van 21 juli 2004 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Gemeentewet in verband met de afschaffing van de lokale lastenverlichting van € 45,38 tot [wet] wordt verheven en in werking treedt met ingang van 1 januari 2005, komt artikel 9 te vervallen.”
2.3. Bij Raadsbesluit van 10 maart 2005 is de Verordening tot eerste wijziging van de “Verordening belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten 2005” (hierna: de Wijzigingsverordening) vastgesteld. De Wijzigingsverordening houdt onder meer in:
“Artikel I
A. Artikel 9 vervalt.
(…)
Artikel II
a. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2005.”
2.4. Omdat de gemeente Velsen had besloten geen uitvoering te geven aan de Verordening, is aan eiser voor het belastingjaar 2005 geen aanslag belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten opgelegd.
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder het verzoek van eiser om uitbetaling of verrekening van de Zalmsnip terecht heeft geweigerd.
3.2. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en uitbetaling van de Zalmsnip. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.3. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken en het verhandelde ter zitting.
4. Beoordeling van het geschil
Bevoegdheid van de belastingkamer van de rechtbank
4.1.1. De belastingkamer van de rechtbank zal eerst beoordelen of zij bevoegd is in onderhavige procedure een oordeel te vellen.
4.1.2. Blijkens artikel 9 van de Verordening heeft de gemeente Velsen de Zalmsnip gekoppeld aan de gebruikersbelasting voor het gebruik van roerende woonruimten. Partijen zijn het erover eens dat eiser in 2005 belastingplichtig is voor deze heffing. De rechtbank volgt partijen hierin. Dat aan eiser desalniettemin geen aanslag is opgelegd, doet hieraan niet af. Nu het verzoek van eiser om uitbetaling van de Zalmsnip als een bezwaarschrift tegen het niet opleggen van een – met de Zalmsnip verminderde – aanslag van voornoemde gebruikersbelasting dient te worden aangemerkt, is de belastingkamer van de rechtbank bevoegd van het geschil kennis te nemen (vgl. Hoge Raad 7 maart 2003, nr. 37.921, BNB 2003/148 en 26 maart 2004, nr. 38.876, BNB 2004/187).
Ontvankelijkheid bezwaar
4.2.1. Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaarschrift van eiser van 7 juli 2005 tegen de weigering van verweerder van 15 april 2005 om aan het verzoek van eiser tot uitbetaling of verrekening van de Zalmsnip tegemoet te komen geruime tijd na het verstrijken van de bij artikel 6:7 van de Awb in verbinding met artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) gestelde termijn van zes weken is ingediend.
4.2.2. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.3. Nu verweerder in de brief van 15 april 2005 aan eiser heeft meegedeeld dat tegen deze brief geen bezwaar of beroep open stond en een rechtsmiddelenverwijzing ontbreekt en eiser ook anderszins niet op de hoogte behoefde te zijn van de bezwaartermijn, oordeelt de rechtbank dat de overschrijding van de bezwaartermijn enkel en alleen te wijten is aan de onduidelijkheid in de brief van verweerder. Dit brengt met zich dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding in de zin van artikel 6:11 van de Awb (vgl Hoge Raad 13 februari 2004, nr. 38.483, BNB 2004/159). Het bezwaar is derhalve ontvankelijk.
Uitbetaling of verrekening Zalmsnip
4.3.1. Ingevolge artikel 229d, eerste lid, onderdeel a, van de Gemeentewet (tekst tot 2005) kan de gemeenteraad het belastingbedrag dat is verschuldigd uit hoofde van de onroerende-zaakbelastingen voor gebruikers, belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten voor gebruikers, het rioolafvoerrecht, de afvalstoffenheffing of de reinigingsrechten voor huishoudelijk afval verminderen met ten hoogste € 45,38. Voornoemd artikel is, gelet op het bepaalde in artikel I, onderdeel A, van de Wet van 23 december 2004, houdende wijziging van de Gemeentewet in verband met de afschaffing van de lokale lastenverlichting van € 45,38, Staatsblad 2004, nr. 743 (hierna: de Wijzigingswet), komen te vervallen. In artikel III van die wet is bepaald dat de datum van inwerkingtreding 1 januari 2005 is. Op grond van artikel 12, tweede lid, van de Tijdelijke referendumwet is de inwerkingtreding van de Wijzigingswet opgeschort tot 5 februari 2005.
4.3.2. Uit het voorgaande volgt dat bij aanvang van het jaar 2005 nog niet aan het bepaalde in artikel 12, vierde lid, van de Verordening is voldaan. Artikel 9 van de Verordening is pas door de inwerkingtreding van de Wijzigingsverordening van 10 maart 2005 met terugwerkende kracht per 1 januari 2005 komen te vervallen. Nu deze terugwerkende kracht in het nadeel van de belastingplichtige werkt, dient te worden beoordeeld of de afschaffing van de Zalmsnip voor hem in zodanige mate voorzienbaar was dat in deze sprake is van een bijzondere omstandigheid die een inbreuk wettigt op het op de eisen van de rechtszekerheid berustende rechtsbeginsel dat wetgevende maatregelen alleen voor de toekomst behoren te gelden (vgl. Hoge Raad 24 april 2009, nr. 43.936, LJN BG4806).
4.3.3. De gemeenteraad heeft besloten de uitbetaling of verrekening van de Zalmsnip in 2005 niet te continueren. Deze beslissing, althans het voornemen daartoe, is neergelegd in artikel 12, vierde lid, van de Verordening. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de stukken van het geding – en in het bijzonder uit de Beleidsregels uitbetaling zalmsnip 2005 die, naar verweerder onweersproken heeft gesteld, zijn gepubliceerd via de lokale huis-aan-huisbladen – dat eiser reeds vóór het tijdstip van het ontstaan van de belastingschuld bekend had kunnen zijn met de afschaffing van de Zalmsnip per 1 januari 2005. Dat voor de afschaffing van de Zalmsnip nog een tweede beslissing van de gemeenteraad nodig was in de vorm van de Wijzigingsverordening van 10 maart 2005, vindt uitsluitend zijn oorzaak in de omstandigheid dat de Wijzigingswet op een zó laat tijdstip is vastgesteld dat inwerkingtreding daarvan per 1 januari 2005, gelet op het bepaalde in artikel 12, tweede lid, van de Tijdelijke referendumwet, niet meer mogelijk was. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat het vervolgens niet meer mogelijk was de Wijzigingsverordening aan te bieden voor de raadsvergadering in februari 2005, zodat dit op de eerstvolgende vergadering in maart 2005 is gebeurd.
4.3.4. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het vervallen van de Zalmsnip per 1 januari 2005 reeds vóór die datum in zodanige mate voorzienbaar was dat in deze sprake is van een bijzondere omstandigheid die een inbreuk wettigt op het beginsel dat wetgevende maatregelen alleen voor de toekomst behoren te gelden. De stelling van eiser, dat het op het moment van zijn aanvraag niet 100% zeker was dat de gemeente de Zalmsnip zou afschaffen, leidt niet tot een ander oordeel. Een zodanige mate van voorzienbaarheid vereist, naar het oordeel van de rechtbank, geen 100% zekerheid.
4.3.5. Uit het voorgaande volgt dat de gemeenteraad aan de Wijzigingsverordering waardoor de Zalmsnip kwam te vervallen, zonder schending van enige rechtsregel terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2005 heeft kunnen verlenen. Derhalve komt eiser voor het jaar 2005 niet voor de Zalmsnip in aanmerking.
4.4. De loop van de procedure in belastingzaken brengt in beginsel mee dat eventuele onzorgvuldigheden in de totstandkoming en/of de motivering van het omstreden besluit of de bestreden uitspraak op zichzelf niet tot vernietiging van die uitspraak en, in dit geval, toekenning van de Zalmsnip leiden. Eiser voert in dit verband aan dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door meerdere malen te weigeren een in de vorm van een voor bezwaar vatbare beschikking gegoten beslissing te nemen ten aanzien van zijn verzoek. Verweerder heeft steeds volgehouden dat uitbetaling of verrekening van de Zalmsnip in 2005 niet (meer) mogelijk was, omdat deze niet meer bestond. Echter, op het moment van de aanvraag bestond de Zalmsnip wel degelijk en verweerder had derhalve moeten beslissen op het verzoek, aldus eiser. De rechtbank ziet hierin – mede gelet op artikel 6:22 van de Awb – geen reden om de uitspraak te vernietigen en de Zalmsnip toe te kennen, maar ziet wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser en gebruik te maken van de haar in artikel 8:74, tweede lid, van de Awb gegeven bevoegdheid om te gelasten dat verweerder het betaalde griffierecht aan eiser vergoedt.
4.5. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet in het onder 4.4. overwogene aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Ter zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de aan eiser te vergoeden proceskosten, in die zin dat verweerder aan eiser een bedrag van € 50 zal vergoeden. De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding dan ook vast op € 50, vermeerderd met reiskostenvergoeding, tweede klasse openbaar vervoer, voor het tweemaal bijwonen van een zitting ten bedrage van € 20,20.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- gelast dat verweerder de proceskosten van eiser van € 70,20 vergoedt;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 10 december 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. M. Koole en mr. M.H.L.C. Bijvoet, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W. Kuik, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.