Rechtbank Haarlem, 05-02-2010, BL3924, 09/1277
Rechtbank Haarlem, 05-02-2010, BL3924, 09/1277
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 5 februari 2010
- Datum publicatie
- 16 februari 2010
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2010:BL3924
- Zaaknummer
- 09/1277
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Eiseres moet worden aangemerkt als een ANBI. Dat bepaalde activiteiten slechts aan een beperkte groep personen, in de zin dat niet alle in Nederland wonende personen thans aan de kwalificatie voldoen, ten goede komen, behoeft niet af te doen aan het karakter van het algemeen belang.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 09/1277
Uitspraakdatum: 5 februari 2010
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X Stichting (hierna ook: de Stichting) als rechtsopvolger van de Stichting Y (hierna: het Fonds), gevestigd te Z, eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft bij beschikking van 28 juli 2008 afwijzend beslist op het verzoek van eiseres om te worden aangemerkt als algemeen nut beogende instelling (hierna ook: ANBI) als bedoeld in artikel 6.33, eerste lid, onder b, van de Wet IB 2001.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 januari 2009 het tegen die beschikking gemaakte bezwaar afgewezen.
1.3. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2009. Met toestemming van partijen is het beroep gelijktijdig behandeld met het door de Stichting ingestelde beroep met procedurenummer AWB 09/2725. Namens eiseres is verschenen mr. A, voorzitter van de Stichting. Namens verweerder zijn verschenen B en C.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Op 22 november 2008 is door de besturen van de Stichting en het Fonds een besluit tot fusie als bedoeld in artikel 2:317, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genomen. Op 12 december 2008 is de fusie van kracht geworden, waarbij de Stichting de verkrijgende en het Fonds de verdwijnende rechtspersoon werd.
2.2. De doelstelling van het Fonds was in artikel 2 van de oprichtingsstatuten als volgt omschreven:
“De stichting heeft ten doel in de ruimste zin steun te verlenen aan leden van de Bond D en/of hun echtgenoten en/of kinderen, speciaal daar waar reeds bestaande particuliere organisaties en/of overheidsinstanties in gebreke blijven of moeten blijven.”
2.3. De werkzaamheden van het Fonds bestonden tot de fusie uit het op aanvraag toekennen van financiële steun aan militairen die door de dienst of als gevolg van oorlogshandelingen (waaronder begrepen vredesmissies waarbij gewapenderhand is opgetreden) lichamelijk of geestelijk letsel hadden geleden, of aan diens nagelaten betrekkingen en naaste familie.
2.4. Het Fonds heeft in 2008, vóór de fusie, een gift van € 30.000 ontvangen van het Nationaal Fonds E.
2.5. Het Fonds heeft op 17 juni 2008 de aanvraag gedaan om te worden aangemerkt als algemeen nut beogende instelling met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008.
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht aan eiseres de status van algemeen nut beogende instelling als bedoeld in artikel 6.33, eerste lid, letter b, van de Wet IB 2001 heeft onthouden. Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend, verweerder bevestigend.
3.2. Verweerder heeft ter zitting zijn primaire stelling dat het Fonds is aan te merken als steunstichting van X en om die reden niet als ANBI kan worden aangemerkt, ingetrokken.
3.3. Eiseres heeft – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat het Fonds een charitatieve instelling was en daarmee het algemeen belang diende. Daarnaast heeft eiseres zich beroepen op het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en terugwijzing naar verweerder.
3.4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het Fonds indirect de beperkte belangen van de bij de BNMO aangesloten leden diende en daarmee hoofdzakelijk de particuliere belangen van die leden, en daarom niet het algemeen belang, en dat bovendien de door eiseres verleende steun aan militairen een particulier en geen algemeen belang betreft. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. In artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001, is bepaald dat als “instelling” wordt aangemerkt een door de inspecteur als zodanig aangemerkte kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende instelling.
4.2. In artikel 41a, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Uitvoeringsregeling) is bepaald dat een instelling door de inspecteur als ANBI wordt aangemerkt indien en zolang wordt voldaan aan de in die bepaling onder a tot en met i opgesomde voorwaarden. De voorwaarde in artikel 41a, eerste lid, onderdeel b van de Uitvoeringsregeling houdt in dat uit de regelgeving en de feitelijke werkzaamheid van de instelling dient te blijken dat de instelling het algemeen belang dient.
4.3. Blijkens de toelichting bij de artikelen 41a e.v. van de Uitvoeringsregeling (Stcrt. 2008, 27) brengt de invoering van de artikelen 41a e.v. geen verandering in het antwoord op de vraag of een instelling gezien haar doelstelling en feitelijke werkzaamheid het algemeen belang dient. Het begrip “algemeen belang” heeft met name in de jurisprudentie nadere invulling gekregen.
4.4. In zijn arrest van 12 oktober 1960, nr. 14413, BNB 1960/296 oordeelde de Hoge Raad dat naar spraakgebruik en maatschappelijke opvatting onder “het algemeen nut beogende instellingen” zijn te verstaan lichamen wier doelstelling een werkzaamheid betreft, welke op zichzelf rechtstreeks het algemeen belang raakt (…) en niet lichamen die ten doel hebben een werkzaamheid welke op zichzelf slechts dienstbaar is aan een particulier belang – zoals de ontspanning of het gezellig verkeer, waaraan een bepaalde kring personen behoefte heeft, – ook al moge van de voorziening in dit belang zijdelings een gunstige werking ten algemenen nutte uitgaan. De rechtbank ziet geen aanleiding thans anders te oordelen.
4.5. Verweerder voert aan dat voorwaarde voor het verkrijgen van steun was dat een aanvrager lid was van Y. Eiseres heeft gesteld en verweerder heeft dat niet weersproken, dat deze eis slechts is opgenomen in de statuten om te kunnen vaststellen of een aanvrager tot de doelgroep van het Fonds behoorde. Ter zitting heeft eiseres echter ook onweersproken verklaard dat ook aan niet-leden van Y uitkeringen werden gedaan wanneer deze personen tot de doelgroep van de Stichting behoorden. Aldus dient ervan te worden uitgegaan dat de werkzaamheden van het Fonds ten doel hadden het verlenen van financiële steun aan Nederlandse militaire oorlogsslachtoffers en hun nabestaanden teneinde daarmee het maatschappelijk functioneren en welzijn van deze doelgroep te bevorderen. Het Fonds trachtte deze doelstelling te verwezenlijken door het op aanvraag verlenen van financiële steun aan diegenen die in financiële nood verkeerden. De werkzaamheden van het Fonds waren er aldus op gericht te voorkomen dat een bepaalde groep personen, of personen binnen die groep, sociaal in een minderwaardige positie zouden komen te verkeren en het maatschappelijk functioneren en welzijn van die groep binnen de samenleving te bevorderen. Het Fonds was daarmee een charitatieve instelling. Met haar werkzaamheden werd door het Fonds derhalve een algemeen belang gediend.
4.6. Reeds omdat ook aan anderen dan leden van Y uitkeringen konden worden gedaan kan niet worden gezegd dat het Fonds hoofdzakelijk de particuliere belangen van de leden van Y diende. Dat bepaalde activiteiten slechts aan een beperkte groep personen, in de zin dat niet alle in Nederland wonende personen thans aan de kwalificatie voldoen, ten goede komen, behoeft niet af te doen aan het karakter van het algemeen belang. Van “algemeen belang” moet immers blijkens de hiervoor aangehaalde jurisprudentie worden onderscheiden “particulier belang”, hetgeen niet hetzelfde is als “beperkt belang”. Weliswaar richtte het Fonds zich op een bepaalde groep personen, namelijk Nederlandse militaire oorlogsslachtoffers en hun nabestaanden, doch deze doelgroep was niet zodanig beperkt dat dit tot de conclusie leidt dat slechts het particuliere belang van deze groep werd gediend.
4.7. Uit het voorgaande volgt dat het Fonds het algemeen belang diende en derhalve voldeed aan de voorwaarde van artikel 41a, eerste lid, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling. Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel behoeft geen bespreking meer. Tussen partijen is niet in geschil dat het Fonds tevens voldeed aan de andere voorwaarden van artikel 41a, eerste lid, onderdeel a tot en met i, van de Uitvoeringsregeling. Verweerder heeft ten onrechte geweigerd het Fonds bij beschikking als bedoeld in artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001 aan te merken als algemeen nut beogende instelling.
4.8. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard. De rechtbank kan als volgt zelf in de zaak voorzien.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat de kosten reeds zijn vergoed in de met de onderhavige zaak samenhangende zaak met nummer 09/2725.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- herroept de beschikking van 28 juli 2008;
- merkt het Fonds vanaf 1 januari 2008 aan als algemeen nut beogende instelling in de zin van artikel 6.33 Wet IB 2001 (tekst tot 2010) en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 288 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 5 februari 2010 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. M.C. van As, voorzitter, mr. R.H.M. Bruin en mr. T.A. de Hek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Anema, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.