Home

Rechtbank Haarlem, 16-02-2010, BL5526, AWB 09-4871

Rechtbank Haarlem, 16-02-2010, BL5526, AWB 09-4871

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
16 februari 2010
Datum publicatie
25 februari 2010
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2010:BL5526
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 09-4871

Inhoudsindicatie

Verzoek om nadeelcompensatie op grond van Gemeenschappelijke Regeling Schadeschap Luchthaven Schiphol. De rechtbank stelt vast dat de keuze voor een vergoeding die varieert van één tot zes procent per geluidscontour van 5 Ke aanzienlijk afwijkt van de maatstaf die wordt gehanteerd voor het vaststellen van vergoedingen voor planschade, waarbij de hoogte van de vergoeding, gelet op de maatstaf van één procent waardevermindering bij één Ke toename in geluidsbelasting, kan oplopen tot dertig procent van de waarde van de woning bij een geluidsbelasting van 65 Ke. Naar het oordeel van de rechtbank is deze keuze, gelet op de omstandigheid dat het ook bij nadeelcompensatie feitelijk gaat om waardevermindering van de woning, niet aanvaardbaar, nu verweerster er op geen enkele wijze in is geslaagd de keuze voor percentages tussen de 1 en 6 procent van een min of meer objectieve onderbouwing te voorzien. De rechtbank is van oordeel dat verweerster op goede gronden is afgeweken van de door de adviescommissie gehanteerde staffelmethode ter bepaling van het maatschappelijk risico. Verweerster past vanwege de voorzienbaarheid van de vaststelling van een geluidszone een korting toe van 50% indien de woning is gekocht na 14 november 1979. Gelet op hetgeen op dat moment bekend was over het gebruik van Schiphol, gelet op de wijziging van de Luchtvaartwet per 1 oktober 1978 en in aanmerking genomen de publicatie van de kaart bij het Structuurschema Burgerluchtvaartterreinen 1981 op 14 november 1979 waaruit de begrenzing van de geluidszones kon worden afgeleid, had een redelijk denkend en handelend bewoner of koper vanaf 14 november 1979 rekening moeten houden met de vaststelling van een geluidszone.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 09 / 4871

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 februari 2010

in de zaak van:

[naam eiser],

wonende te [woonplaats],

eiser,

gemachtigde: mr. A.H.J. van den Biesen, advocaat te Amsterdam,

tegen:

de besliscommissie van het Schadeschap Luchthaven Schiphol,

verweerster.

1. Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2006 heeft verweerster op grond van de Gemeenschappelijke Regeling Schadeschap Luchthaven Schiphol aan eiser een schadevergoeding toegekend van € 32.500,-.

Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 1 mei 2006 bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 24 augustus 2009 heeft verweerster besloten tevens nadeelcompensatie ten bedrage van € 3.890,- toe te kennen. Daarbij heeft verweerster onder meer verwezen naar het advies van 12 februari 2009 van de adviescommissie Schadeschap Luchthaven Schiphol.

Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 2 oktober 2009 beroep ingesteld.

Verweerster heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.

Het beroep is behandeld ter zitting van 19 januari 2010. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.P.M. van Ravels en mr. O.M. te Rijdt, beiden werkzaam bij het Schadeschap Luchthaven Schiphol.

2. Overwegingen

2.1 Op 23 oktober 1996 heeft de minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: V en W) in overeenstemming met de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer krachtens artikel 27 van de Luchtvaartwet (hierna: Lvw), gelezen in samenhang met artikel 24 van de Lvw, het luchtvaartterrein Schiphol aangewezen (hierna: het aanwijzingsbesluit).

In de artikelen 6 en 12 van het aanwijzingsbesluit in samenhang met de bij het aanwijzingsbesluit behorende kaarten E1-E4 zijn krachtens artikel 25 Lvw geluidszones rond het luchtvaartterrein Schiphol vastgesteld.

Ingevolge artikel 21, eerste lid, van het aanwijzingsbesluit wordt aan degene die door dit besluit schade lijdt of zal lijden op verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toegekend, voor zover die schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd.

2.2 Ter behandeling van verzoeken om schadevergoeding die verband houden met de uitbreiding van het luchtvaartterrein Schiphol hebben onder meer de Minister van V en W, provinciale staten van Noord-Holland en de raden van een aantal gemeenten de Gemeenschappelijke Regeling Schadeschap Luchthaven Schiphol (hierna: de Gemeenschappelijke Regeling) vastgesteld.

Ingevolge artikel 9, derde lid, onder a, van de Gemeenschappelijke Regeling is het algemeen bestuur van het Schadeschap Luchthaven Schiphol (hierna: het algemeen bestuur), onverminderd het bepaalde in artikel 19, bij uitsluiting bevoegd ter zake van de behandeling van en de beslissing op een aanvraag om schadevergoeding op grond van artikel 21 van het aanwijzingsbesluit.

Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Gemeenschappelijke Regeling is het algemeen bestuur bevoegd de in artikel 9 genoemde bevoegdheden over te dragen aan de besliscommissie.

Bij besluit van 14 januari 1999 heeft het algemeen bestuur deze bevoegdheden aan de besliscommissie overgedragen.

2.3 In het primaire besluit heeft verweerster aan eiser een schadevergoeding toegekend in verband met de waardevermindering van zijn woning als gevolg van de nieuwe grenswaarden voor de geluidsbelasting rondom de luchthaven Schiphol, gesteld in de Wet Luchtvaart en het daarop gebaseerde Luchthavenindelingsbesluit en Luchthavenverkeersbesluit. Het verzoek van eiser om vergoeding van schade die hij stelt te hebben geleden in de vorm van verminderd woongenot en waardevermindering van zijn woning in verband met de met het oog op het zogenoemde vierbanenstelsel toegestane geluidsbelasting op grond van het aanwijzingsbesluit, is door verweerster afgewezen onder verwijzing naar het advies van de adviescommissie. In het advies wordt uiteengezet dat de maximaal te ondervinden geluidsbelasting op grond van het aanwijzingsbesluit niet is verslechterd, aangezien er onder het oude aanwijzingsbesluit geheel geen beperkingen golden met betrekking tot de geluidsbelasting vanwege het verkeer rondom Schiphol. Ten aanzien van dit punt is eiser in bezwaar gekomen.

2.4 Hangende bezwaar heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) in een soortgelijke zaak (zie uitspraak van 9 april 2008 in zaak nr. 200705041; www.rechtspraak.nl) bepaald dat – kort en zakelijk weergegeven – een verzoek op grond van artikel 21 van het aanwijzingsbesluit moet worden aangemerkt als een verzoek om nadeelcompensatie, waarbij, ter beantwoording van de vraag of recht op nadeelcompensatie bestaat, anders dan bij een verzoek om planschadevergoeding, geen vergelijking van opvolgende juridische regimes dient te worden gemaakt, maar een vergelijking van het juridische regime dat is vastgesteld voor een beperkte groep burgers, met het juridische regime dat is vastgesteld voor burgers die zich in een vergelijkbare situatie bevinden. Bij het aanwijzingsbesluit zijn de geluidszones rond de luchthaven Schiphol zodanig gesitueerd dat een zo klein mogelijk aantal woningen daarbinnen ligt. Buiten de geluidszones geldt op grond van het aanwijzingsbesluit en de daarbij behorende kaarten een geluidsnorm van minder dan 35 Kosteneenheden (hierna: Ke), daarbinnen loopt de geluidsnorm richting het luchtvaartterrein op van meer dan 35 Ke tot meer dan 65 Ke. Aan de verhoudingsgewijs beperkte groep bewoners van woningen gelegen binnen de geluidszones, is op die wijze een speciale last opgelegd in vergelijking tot de bewoners van woningen die wel binnen de invloedssfeer van de luchthaven Schiphol maar buiten de geluidszones liggen. Op grond van het rechtsbeginsel dient bij het bepalen of aanleiding bestaat voor nadeelcompensatie op grond van artikel 21 van het aanwijzingsbesluit dan ook deze vergelijking te worden gemaakt.

2.5 Voornoemde uitspraak heeft geleid tot het advies van de adviescommissie van 12 februari 2009, welk advies tevens is bedoeld als algemeen kader voor advisering naar aanleiding van verzoeken om nadeelcompensatie. In het advies is aangegeven dat de bewoners van woningen binnen de geluidszones nadeel ondervinden, omdat zij - anders dan de bewoners van woningen buiten deze geluidszones - geen bescherming kunnen ontlenen aan de in het aanwijzingsbesluit neergelegde grenswaarden met betrekking tot geluidsbelasting. Deze bewoners dienen volgens de commissie te worden gecompenseerd door middel van een zogenoemde egalisatievergoeding. De commissie adviseert hierbij uit te gaan van een forfaitair systeem met een vergoeding van een tot zes procent, afhankelijk van de ligging van de betreffende woning tussen de opvolgende geluidscontouren van 35 tot 65 Ke, een en ander conform de tabel op pagina 18 van het advies. Omdat de verplichting tot het vaststellen van geluidszones per 1 oktober 1978 in de Lvw is opgenomen en een kaart met de mogelijke situering van deze geluidszones op 14 november 1979 is gepubliceerd, acht de commissie het redelijk een korting op de vergoeding toe te passen ten aanzien van bewoners die na 14 november 1979 hun woning hebben gekocht. Zij konden immers rekening houden met de mogelijkheid dat hun woning in een geluidszone zou komen te liggen. De definitieve begrenzing van de geluidszones was pas vanaf 18 januari 1994 kenbaar en is in 1996 aangewezen. De kans dat een woning in een geluidszone zou komen te liggen, is volgens de commissie daarom aan te merken als een maatschappelijk risico dat in de loop der jaren is toegenomen en vanaf 18 januari 1994 geheel voor rekening van de bewoners moet blijven. De adviescommissie acht het daarom redelijk een korting toe te passen op de toe te kennen egalisatievergoeding die oploopt van 5% als de bewoning is aangevangen tussen 14 november 1979 en 1 januari 1981 tot 100% als de bewoning is aangevangen na 18 januari 1994. Een tabel met een staffel van de oplopende korting is opgenomen op bladzijde 20 van het advies.

2.6 Ook de woning van eiser ligt binnen de bij het aanwijzingsbesluit vastgestelde geluidszones. Omdat de woning van eiser zich bevindt op een geluidscontour van 41 Ke, is verweerster bij het vaststellen van de hoogte van de vergoeding, conform de tabel op pagina 18 van het advies, uitgegaan van twee procent van de waarde van de woning op 31 oktober 1996, zijnde de datum van inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit. Mede omdat de staffelmethode van de adviescommissie volgens verweerster onvoldoende is te relateren aan feiten en omstandigheden uit de periode 1979 tot 1994 en uit een oogpunt van hanteerbaarheid van de systematiek, stelt verweerster zich op het standpunt dat vanwege het normaal maatschappelijk risico een korting van vijftig procent moet worden toegepast. Verweerster wijkt daarmee af van de tabel op pagina 20 van het advies, op grond waarvan voor eiser een korting van 10% procent zou gelden. Uitgaande van de waarde van de woning van € 389.000,- op 31 oktober 1996 komt verweerster aldus tot het besluit aan eiser een vergoeding van € 3.890,- toe te kennen.

2.7 Eiser kan zich met dit besluit niet verenigen. Eiser stelt allereerst niet in te zien waarom de hoogte van de vergoeding niet wordt vastgesteld conform de berekeningsmethode voor het vaststellen van de waardevermindering van woningen als gevolg van planschade, waarbij wordt uitgegaan van een vergoeding van één procent van de waarde van de woning bij een stijging van één Ke. Eiser stelt verder dat in de hoogte van de vergoeding ten onrechte niet is verdisconteerd het risico dat de geluidbelasting op zijn woning toeneemt, hetgeen zeer wel mogelijk is, nu het de exploitant van Schiphol vrij staat om de aard en de omvang van de geluidbelasting binnen de 35 Ke-zone te wijzigen.

2.8 Verweerster stelt zich, onder verwijzing naar het advies van 12 februari 2009, op het standpunt dat bij het bepalen van de omvang van de nadeelcompensatie niet kan worden uitgegaan van de maatstaf van één procent waardedaling per één Ke stijging van de geluidsbelasting, omdat deze maatstaf dient ter vaststelling van de waardevermindering van een woning als gevolg van planschade. Volgens verweerster gaat het hier echter niet om waardevermindering van de woning als gevolg van planschade, maar om het nadeel dat de bewoners binnen de geluidszones ondervinden, doordat zij – anders dan de bewoners buiten deze zones – geen bescherming kunnen ontlenen aan de wettelijke grenswaarden. Hier dient dan ook niet, zoals ingeval van planschade, een vergelijking te worden gemaakt tussen opvolgende regimes, maar een vergelijking tussen de bewoners binnen de geluidszones en de bewoners buiten de geluidszones.

2.9 De rechtbank stelt vast dat, hoewel de grondslagen voor de vergoeding van planschade en nadeelcompensatie van elkaar verschillen, nl de wijziging van het planologisch regime enerzijds en het vaststellen van de geluidscontour anderzijds, de adviescommissie op pagina 17 van het advies heeft overwogen dat het nadeel van de bewoners binnen de geluidszones tot uitdrukking komt in een aantasting van het woongenot, hetgeen zich bij de eigenaren van de woningen laat vertalen in een (mogelijke) waardevermindering van hun woningen. Aldus bezien heeft het vergoeden van schade voor het moeten dulden van geluidshinder en de –grotere- inbreuk die daarmee wordt gemaakt op het woongenot eveneens betrekking op de waardevermindering van de woning. In het advies geeft de adviescommissie aan dat zij het redelijk acht om uit te gaan van een in hoogte oplopende egalisatievergoeding uitgedrukt in een percentage van de waarde van de woning per 31 oktober 1996, doch dat een algemeen aanvaarde maatstaf voor de bepaling van dit percentage ontbreekt. Vervolgens is gekozen voor een forfaitair systeem met een percentage dat varieert tussen de één en de zes procent per geluidscontour van 5 Ke, afhankelijk van de ligging van de betreffende woning tussen de opvolgende geluidscontouren van 35 tot 65 Ke. Ter zitting heeft gemachtigde van verweerster verklaard dat deze keuze niet nader is te objectiveren, behalve dan dat is aangesloten bij de zes bestaande geluidscontouren die thans binnen de geluidszones worden gehanteerd.

2.10 De rechtbank stelt vast dat de keuze voor een vergoeding die varieert van één tot zes procent per geluidscontour van 5 Ke aanzienlijk afwijkt van de maatstaf die wordt gehanteerd voor het vaststellen van vergoedingen voor planschade, waarbij de hoogte van de vergoeding, gelet op de maatstaf van één procent waardevermindering bij één Ke toename in geluidsbelasting, kan oplopen tot dertig procent van de waarde van de woning bij een geluidsbelasting van 65 Ke. Naar het oordeel van de rechtbank is deze keuze, gelet op de omstandigheid dat het ook bij nadeelcompensatie feitelijk gaat om waardevermindering van de woning, niet aanvaardbaar, nu verweerster er op geen enkele wijze in is geslaagd de keuze voor percentages tussen de 1 en 6 procent van een min of meer objectieve onderbouwing te voorzien. Dit geldt te meer omdat, zoals gemachtigde van verweerster ter zitting uiteen heeft gezet, de bij planschade te hanteren maatstaf een meer geobjectiveerde maatstaf is, nu voorafgaand aan de vaststelling van deze maatstaf uitvoerig onderzoek is gedaan naar de gevolgen van de toename van geluidsbelasting op de waarde van woningen. Daarbij is een waardevermindering van woningen met 1% per 1 Ke toename van de geluidsbelasting vastgesteld. Gelet op het vorenstaande is het besluit onvoldoende gemotiveerd en derhalve genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.

2.11 Eiser neemt het standpunt in dat verweerster bij de vaststelling van het schadebedrag er ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat het de exploitant van de luchthaven op grond van het aanwijzingsbesluit is toegestaan de aard en omvang van de geluidsbelasting binnen de 35 Ke-zone te wijzigen. Dat kan ertoe leiden dat de woning van eiser te maken krijgt met een zwaardere geluidsbelasting dan de geluidbelasting van de 41 Ke-contour ter hoogte waarvan de woning van eiser is gesitueerd. Volgens eiser heeft verweerster ten onrechte met deze kans op grotere schade geen rekening gehouden.

2.12 De omstandigheid dat het de exploitant van de luchthaven is toegestaan op grond van het aanwijzingsbesluit de aard en omvang van de geluidbelasting binnen de 35 Ke-zone te wijzigen, maakt dat er voor een individuele woning een kans bestaat dat de werkelijke geluidsbelasting meer maar ook minder kan zijn dan de geluidsbelasting van de contour ter hoogte waarvan de woning is gelegen. Mede daarom is het naar het oordeel van de rechtbank niet onjuist wanneer bij de bepaling van een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding aansluiting wordt gezocht bij de contouren volgens het aanwijzingsbesluit en een vergoeding wordt toegekend per 5 Ke geluidscontour. Dat er dan nog een kans bestaat dat de werkelijke geluidsbelasting hoger uitvalt dan de betreffende contour van bijvoorbeeld in dit geval 40 tot 45 Ke, maakt de aldus vast te stellen schadevergoeding niet onbillijk.

2.13 Eiser heeft verder aangegeven zich niet te kunnen vinden in de wegens voorzienbaarheid toegepaste korting van vijftig procent. Verweerster geeft in dit verband enerzijds aan dat de door de commissie gehanteerde staffelmethode, op grond waarvan een maatschappelijk risico van tien procent geldt, onvoldoende is te relateren aan feiten en omstandigheden die objectief bezien gedurende de periode van 1979 tot 1994 een jaarlijkse (procentuele) toename van de voorzienbaarheid van de te dezen relevante speciale last zouden kunnen rechtvaardigen. Anderzijds stelt verweerster dat de commissie onvoldoende consequenties verbindt aan de objectief voorhanden zijnde gegevens per 14 november 1979. Op basis van de op dat moment beschikbare informatie konden bewoners immers in betekende mate rekening houden met de kans dat hun woning binnen een geluidszone zou kunnen komen te liggen. Verweerster wijst er in dit verband op dat, toen eiser in 1981 zijn woning kocht, de vier banen van de luchthaven Schiphol, waarvoor in 1996 de geluidszones zijn vastgesteld, al enige decennia aanwezig waren en gebruikt werden krachtens een rechtsgeldig aanwijzingsbesluit, laatstelijk gewijzigd in 1965. Een redelijk denkend en handelend koper kon volgens verweerster in ieder geval vanaf de inwerkingtreding van de gewijzigde Luchtvaartwet in 1978 er rekening mee kon houden dat rondom Schiphol geluidszones zouden worden vastgesteld, omdat de verplichting hiertoe immers vanaf dat moment in de wet was opgenomen.

2.14 De rechtbank kan verweerster hierin volgen en is van oordeel dat verweerster op goede gronden is afgeweken van de door de adviescommissie gehanteerde staffelmethode ter bepaling van het maatschappelijk risico. Verweerster past vanwege de voorzienbaarheid van de vaststelling van een geluidszone een korting toe van 50% indien de woning is gekocht na 14 november 1979. Gelet op hetgeen op dat moment bekend was over het gebruik van Schiphol, gelet op de wijziging van de Luchtvaartwet per 1 oktober 1978 en in aanmerking genomen de publicatie van de kaart bij het Structuurschema Burgerluchtvaartterreinen 1981 op 14 november 1979 waaruit de begrenzing van de geluidszones kon worden afgeleid, had een redelijk denkend en handelend bewoner of koper vanaf 14 november 1979 rekening moeten houden met de vaststelling van een geluidszone. Verweerster heeft het maatschappelijk risico dat uit deze voorzienbaarheid voortvloeit, en dat voor rekening van de koper of bewoner dient te blijven, met een korting van 50% niet onjuist gewaardeerd.

2.15 Het standpunt van eiser dat het normale maatschappelijke risico dat eiser dient te dragen al in aanmerking is genomen doordat de geluidsbelasting van 35 Ke bij de vaststelling van de schadevergoeding buiten aanmerking blijft, wordt verworpen. De voorzienbaarheid van de vaststelling van geluidszones vanaf 14 november 1979 die leidt tot een korting van 50%, staat geheel los van het feit dat met een geluidsbelasting tot maximaal 35 Ke aan woningen in de omgeving van Schiphol geen bijzondere last wordt opgelegd. Bij woningen binnen de 35 Ke-zone dient afzonderlijk te worden vastgesteld of de schade die de bijzonder last teweegbrengt, voor de bewoner of eigenaar voorzienbaar is geweest.

2.16 Tenslotte stelt eiser dat voor de berekening van de wettelijke rente moet worden uitgegaan van de datum van inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit. Ook deze grond kan niet slagen, nu op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie uitspraak van 8 februari 2006, in zaak nr. 200504269, www.raadvanstate.nl) de wettelijke rente wordt vergoed met ingang van de datum van ontvangst van het verzoek.

2.17 Gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 2.10 is het beroep gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd.

2.18 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerster. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt met betrekking tot de kosten van rechtsbijstand in beroep één punt toegekend voor het indienen van een beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, waarbij een wegingsfactor één in aanmerking is genomen. De waarde van één punt bedraagt

€ 437,-. Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 7:15, derde lid, van de Awb komen de proceskosten in bezwaar alleen voor vergoeding in aanmerking, indien het verzoek hiertoe is gedaan alvorens op het bezwaarschrift is beslist. Nu in bezwaar niet is verzocht om vergoeding van proceskosten komen deze niet voor vergoeding in aanmerking.

3. Beslissing

De rechtbank:

3.1 verklaart het beroep gegrond;

3.2 vernietigt het bestreden besluit van 24 augustus 2009;

3.3 bepaalt dat verweerster een nieuw besluit op bezwaar neemt;

3.4 veroordeelt verweerster in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 874,-, te betalen aan eiser;

3.5 gelast dat verweerster het door eiser betaalde griffierecht van € 150,- aan hem vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzitter van de meervoudige kamer, en mr. W.J. van Brussel en mr. J.M. Janse van Mantgem, rechters, en op 16 februari 2010 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier.

afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.

Let wel:

Gegrondverklaring van het beroep betekent niet dat eiser op alle onderdelen van het beroep gelijk heeft gekregen. In de uitspraak heeft de rechtbank ook uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beroepsgronden verworpen. Als eiser het daarmee niet eens is en wil voorkomen dat dit oordeel van de rechtbank komt vast te staan, zal hij tegen deze uitspraak hoger beroep moeten instellen.