Home

Rechtbank Haarlem, 22-03-2010, ECLI:NL:RBHAA:2010:1069 BL8326, AWB 08/6623

Rechtbank Haarlem, 22-03-2010, ECLI:NL:RBHAA:2010:1069 BL8326, AWB 08/6623

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
22 maart 2010
Datum publicatie
19 april 2010
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2010:BL8326
Zaaknummer
AWB 08/6623

Inhoudsindicatie

Ondernemer die onderneming verkoopt en de boekwinst hiervan onderbrengt in een herinvesteringsreserve, kan deze reserve niet als zodanig onbelast doorstorten in een mede daartoe opgerichte besloten vennootschap.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/6623

Uitspraakdatum: 22 maart 2010

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Amstelveen, eiser, gemachtigde: mr. A

en

de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 387.500 alsmede bij beschikking een boete van € 95.735 en een bedrag van € 38.083 heffingsrente.

1.2. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 11 september 2008 de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd en de boete verminderd tot nihil.

1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 14 oktober 2008, ontvangen bij de rechtbank op 16 oktober 2008, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2010.

Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder is verschenen B.

Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan aan de rechtbank en aan de wederpartij overgelegd.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiser verricht sinds 1998 werkzaamheden als ondernemer. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit de deelname in en de exploitatie van horecagelegenheden in het centrum van Amsterdam. In het onderhavige jaar (2002) neemt eiser deel in C v.o.f. (hierna: de v.o.f.), in welke vennootschap een eetcafé met bar wordt geëxploiteerd, en een belang als beherend vennoot in D C.V., in welke vennootschap een hotel en een Zuid-Amerikaans café-restaurant worden geëxploiteerd.

2.2. Op 12 december 2001 richt eiser E B.V. (hierna: de B.V.) op. Deze vennootschap heeft ten doel het deelnemen in andere vennootschappen en ondernemingen en het besturen daarvan. Directeur/enig aandeelhouder van deze vennootschap is eiser.

2.3. Op 1 maart 2002 verkoopt de v.o.f. de huurrechten van het bedrijfspand a-straat 1 te Q aan F. De v.o.f. heeft voor de verkoopwinst een herinvesteringsreserve gevormd. Eisers aandeel in de verkoopwinst bedroeg € 385.713. Dit bedrag heeft eiser in privé ontvangen en vervolgens doorgestort naar de B.V. De v.o.f. heeft per genoemde datum haar ondernemingsactiviteiten gestaakt en is per die datum ontbonden.

2.4. De B.V. is op 15 februari 2002 voor 50% vennoot geworden in G v.o.f. (snackbar) en op 19 maart 2002 voor 50% in H v.o.f. (restaurant). Daarnaast heeft de B.V. minderheidsparticipaties verworven in de volgende horeca-ondernemingen:

- I B.V. vanaf oprichtingsdatum 17 april 2002;

- J B.V. vanaf oprichtingsdatum 26 januari 2005;

- K B.V. vanaf oprichtingsdatum 11 september 2007.

2.5. Tot de gedingstukken behoort de door eiser op 19 september 2008 ondertekende Intentieverklaring, inhoudend:

“Ik de ondergetekende maak (…) hiermee kenbaar dat ik ex artikel 3.65 wet IB 2001 mijn eenmanszaak om wil zetten in een rechtsp[e]rsoon. Om dit te bewerkstelligen heb ik reeds mijn persoonlijke holding opgericht. Deze holding heet E B.V.

De omzetting wil ik bewerkstelligen met terugwerkende kracht tot het belastingjaar 2002.”

2.6. Aanvankelijk is de herinvesteringsreserve gecorrigeerd in de aanslag vennootschapsbelasting (vpb) 2002 van de B.V. Toen bleek dat de herinvesteringsreserve is gevormd naar aanleiding van de verkoop van het huurrecht door de v.o.f. en dat ten tijde van de verkoop van het huurrecht niet de B.V. vennoot in de v.o.f. was maar eiser in privé, is deze correctie in de aanslag vpb 2002 teruggedraaid en is de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd.

3. Geschil

3.1. In geschil is of eisers aandeel in de verkoopwinst ad € 385.713 terecht is nagevorderd. In het bijzonder is in geschil of de vorming door eiser van een herinvesteringsreserve is toegestaan, welke vraag door eiser bevestigend en door verweerder ontkennend wordt beantwoord.

Bij ontkennende beantwoording van laatstvermelde vraag is niet in geschil dat het aandeel van eiser in de stakingswinst van de v.o.f. terecht is nagevorderd.

3.2. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting.

3.3. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vernietiging van de navorderingsaanslag en van de beschikking heffingsrente.

3.4. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De rechtbank is van oordeel dat eiser in privé geen herinvesteringsreserve mocht vormen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in privé een vervangingsvoornemen had. De onder 2. vermelde feiten leiden tot het oordeel dat het eisers bedoeling c.q. voornemen was om na oprichting van de B.V. alle ondernemingsactiviteiten in de B.V. te verantwoorden. Dit volgt uit de door eiser ondertekende intentieverklaring, waarin hij heeft neergelegd dat hij de omzetting van de v.o.f. in de B.V. met terugwerkende kracht tot het belastingjaar 2002 wil bewerkstelligen. Dat eiser ook feitelijk conform dit voornemen heeft gehandeld blijkt uit de omstandigheid dat hij de door hem ontvangen verkoopwinst aanstonds heeft doorgestort in de B.V. en uit de omstandigheid dat de participaties in G v.o.f. en in H v.o.f. door de B.V. zijn verworven en niet door eiser in privé en wel aanstonds na oprichting van de B.V. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij na de oprichting van de B.V. nog in privé ondernemingsactiviteiten heeft verricht.

Gelet op het voorgaande behoeft de vraag of sprake is van staking van de v.o.f. geen bespreking.

4.2. Eiser betoogt dat de koerswijziging van de belastingdienst, inhoudende dat de aan de B.V. opgelegde navorderingsaanslag vpb 2002 is teruggedraaid en een navorderingsaanslag IB/PVV 2002 aan eiser is opgelegd, in twee opzichten een schending van het vertrouwensbeginsel betekent, namelijk:

1. dat eiser ervan mocht uitgaan dat als hij in de vennootschapsbelastingprocedure zou aantonen dat er een vervangingsvoornemen was, de gevormde herinvesteringsreserve in de vpb geen aanleiding meer zou geven tot correctie, en

2. dat eiser ervan mocht uitgaan dat, uitgaande van de door de belastingdienst aangegeven gronden in de vennootschapsbelastingprocedure, de geruisloze omzetting niet in geschil is.

Ook dit beroep faalt. Tussen partijen is immers niet in geschil dat van een expliciete standpuntbepaling van de inspecteur vennootschapsbelasting of van de inspecteur inkomstenbelasting op deze punten geen sprake is. Voorts ziet de rechtbank in de loop der zaken zoals door eiser gesteld, geen aanleiding om een impliciete standpuntbepaling van de inspecteur vennootschapsbelasting of van de inspecteur inkomstenbelasting in dezen aan te nemen.

4.3. Met betrekking tot de heffingsrente hebben partijen ter zitting overeenstemming bereikt en wel in die zin dat de aan eiser in rekening gebrachte heffingsrente beperkt wordt tot de heffingsrente berekend over het tijdvak 1 januari 2003 tot 15 november 2005. De rechtbank ziet geen aanleiding partijen daarin niet te volgen en zal dienovereenkomstig beslissen.

4.4. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt in de gegrondverklaring van het beroep aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de in rekening gebrachte heffingsrente;

- bepaalt dat de heffingsrente wordt beperkt tot de heffingsrente berekend over het tijdvak 1 januari 2003 tot 15 november 2005;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644; en

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 22 maart 2010 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. Chr.Th.P.M. Zandhuis, voorzitter, mr. A.A. Fase en mr. J.M. van Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Ruis, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.