Home

Rechtbank Haarlem, 30-03-2010, BL9707, 08/5453

Rechtbank Haarlem, 30-03-2010, BL9707, 08/5453

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
30 maart 2010
Datum publicatie
31 maart 2010
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2010:BL9707
Formele relaties
Zaaknummer
08/5453

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Niet aannemelijk dat eiser bij bouw van woning voordeel heeft genoten als bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel b, van de Wet IB 1964.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/5453

Uitspraakdatum: 30 maart 2010

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Z, eiser,

gemachtigde: mr. A

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Y, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft met dagtekening 10 december 2004 aan eiser voor het jaar 1999 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 557.838. Bij beschikking van dezelfde datum is een bedrag van ƒ 15.011 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 25 juli 2008 de navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 513.270 en de heffingsrente verminderd tot ƒ 10.377.

1.3. Eiser heeft daartegen bij beroepschrift van 7 augustus 2008, ontvangen bij de rechtbank op 8 augustus 2008, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting voor de meervoudige kamer is aangevangen op 18 augustus 2009. Namens eiser zijn daar verschenen mr. A en B (C B.V.). Namens verweerder zijn verschenen mr. D, E en mr. F. Het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen ontbrekende op de zaak betrekking hebbende stukken, nadere stukken ter onderbouwing van zijn standpunt in te zenden, getuigen bij te brengen en eiser in de gelegenheid te stellen om een specificatie van zijn proceskosten in te zenden.

1.6. Bij brief van 25 augustus 2009 heeft verweerder stukken ingediend. Eiser heeft bij brief van 27 augustus 2009 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.7. Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer is voortgezet op 16 maart 2010. Eiser is daar verschenen, tot bijstand vergezeld van mr. A en B. Namens verweerder zijn verschenen mr. D, E, mr. F en drs. G RA. Op deze zitting zijn als getuigen gehoord H, I en J. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten. Het proces-verbaal van voornoemde zitting wordt aan deze uitspraak gehecht.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiser, geboren op [datum], was in het jaar 1999 als algemeen directeur in dienstbetrekking werkzaam bij K te L (hierna: K). Eiser is voorts directeur en enig aandeelhouder van M B.V.

2.2. N B.V. te Amersfoort (hierna: (onder)aannemer N) is actief in de regio L en voert ook projecten uit waarbij K als projectontwikkelaar betrokken is. Directeur van (onder)aannemer N is de heer J.

2.3. In het jaar 1999 heeft eiser, ten behoeve van bewoning door hem en zijn gezin, een woning laten bouwen aan de a-straat 1 te Amersfoort (hierna: de woning). Een werknemer van (onder)aannemer N, de heer I, heeft op verzoek van eiser technisch advies geleverd bij de bouwplanvoorbereiding voor de bouw van de woning van eiser aan de a-straat. Getuige J heeft ter zitting van 16 maart 2010 verklaard dat hij ook verwachtte de woning te zullen gaan bouwen.

2.4. Op 1 april 1999 heeft eiser bij de gemeente L een bouwvergunning voor de te bouwen woning aangevraagd. Op deze aanvraag is als aannemer vermeld N B.V. en een aanneemsom van ƒ 600.000.

2.5. Ten behoeve van de bouw van de woning heeft eiser op 2 juli 1999 een aanneemovereenkomst gesloten met O B.V. te P (hierna: O). De aanneemsom voor de bouw bedroeg ƒ 650.000, exclusief omzetbelasting. Directeur van O is de heer H. H is ook directeur van Q B.V., welk bedrijf in onderaanneming metselwerken uitvoert voor onder andere (onder)aannemer N, waaronder in 1999 en 2000 een project van 70 woningen van R in L. O heeft eveneens op 2 juli 1999 een aanneemovereenkomst gesloten met (onder)aannemer N. In deze overeenkomst is overeengekomen dat (onder)aannemer N de woning zal bouwen voor een bedrag van ƒ 625.000. Het metselwerk heeft (onder)aannemer N in onderaanneming uitbesteed aan Q B.V. In totaal is er bij de bouw van de woning voor een bedrag van ƒ 134.769 aan meer- en minderwerk verricht. O heeft de aanneemsom van de woning gefactureerd aan eiser. De afspraken over afrekening meer-/minderwerk zijn tussen (onder)aannemer N en eiser overeengekomen.

2.6. Met dagtekening 24 november 2000 is aan eiser een aanslag IB/PVV over het jaar 1999 opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 413.720.

2.7. In het jaar 2004 heeft verweerder een boekenonderzoek uitgevoerd bij M B.V. In aansluiting op dit onderzoek heeft verweerder onderzoek gedaan naar de aangiften IB/PVV van 1999 tot en met 2002 van eiser. Onderdeel van dit boekenonderzoek was de bouw van de woning aan de a-straat. In het kader van het onderzoek zijn derdenonderzoeken verricht bij onder andere O, (onder)aannemer N en de leverancier van de kozijnen van de woning, S B.V. (hierna: S). De bevindingen van het onderzoek zijn in een brief van 18 november 2005 aan eiser medegedeeld. In deze brief is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:

“Bouw woning a-straat.

Inzake de bouw van uw woning heeft u verklaard bewust te hebben gekozen voor een kleine aannemer

waar u niet dagelijks in uw werk mee werd geconfronteerd. U zegt om die reden in contact te zijn getreden met de heer H van O BV (verder O) te P. Wanneer u voor het eerst contact heeft gehad met O kon u niet nader aangeven. Wel is er door u een met O gesloten aannemingsovereenkomst overgelegd met dagtekening 2 juli 1999. Volgens de overeenkomst bedroeg de aanneemsom voor de bouw van uw woning aan de a-straat 1 een bedrag van f 650.000 exclusief omzetbelasting. In deze aannemingsovereenkomst wordt onder andere verwezen naar bijbehorende bescheiden zoals:

- een technische omschrijving d.d. 2 juli 1999 van O

- een inschrijfbegroting d.d. 2 juli 1999 van O en

- een bijgevoegde c.q. nader overeen te komen betalingsschema

De inschrijfbegroting en het betalingsschema konden niet door u worden overgelegd. Ook een door ons

ingesteld derdenonderzoek bij O leverde op deze punten geen nadere informatie op. In feite had uw aannemer buiten de aan u verzonden facturen en de aannemingsovereenkomst(en) geen nadere informatie over de bouw van uw woning.

De aanneemsom die u met O bent overeengekomen is volgens u een resultaat van goed onderhandelen met dit bouwbedrijf geweest. Tijdens het onderzoek heeft u in dit kader een viertal door uzelf opgestelde begrotingen laten zien. Dit betreft globale begrotingen die zijn gebaseerd op kubieke meterprijzen. De door u in deze begrotingen gehanteerde kubieke meterprijzen variëren van f 400 tot f 580. Volgens uw mededelingen heeft u verder nooit een gedetailleerde begroting van de aannemer ingezien en is er ook geen sprake geweest van een aanbesteding bij andere aannemers. U zegt echter op grond van uw expertise goed in te kunnen schatten wat een redelijke prijs voor de bouw van uw woning zou moeten zijn. In dit kader heeft u er ook op gewezen dat u met hulp van een collega van de Stichting K, de stichting waar u op dat moment als directeur werkzaam was, opstellingen c.q. berekeningen heeft gemaakt. Hier konden echter door u geen stukken van worden overgelegd.

Uit derdenonderzoek bij O is verder nog naar voren gekomen dat op 2 juli 1999 een overeenkomst is opgemaakt waarbij O (de opdrachtgever) met N (de aannemer, verder N) afspreekt dat laatstgenoemde uw woning aan de a-straat zal bouwen. Feitelijk is dit ook gebeurd. De aanneemsom in deze overeenkomst bedraagt f 625.000 exclusief omzetbelasting. De heer H heeft tegenover ons verklaard dat hij om hem moverende redenen het project a-straat heeft doorgeschoven naar N. Volgens zijn zeggen had hij vanaf 2 juli 1999 geen bemoeienis met het werk. Ook met betrekking tot het meer- en minderwerk, dat per saldo f 134.769 exclusief omzetbelasting bedraagt, zou zijn bemoeienis niet verder zijn gegaan dan het doorfactureren van de door N opgegeven bedragen. U heeft echter eerder verklaard dat het meer- en minderwerk besproken werd met de heer H.

Uit ons onderzoek is ook naar voren gekomen dat N al in een zeer vroeg stadium bij de bouw van

uw woning betrokken was. Het volgende wijst daar onder andere op:

- Op 17 februari 1999 is er faxverkeer van T architecten naar N en vice versa. Het faxverkeer betreft schetsen van de woning a-straat.

- Door T architecten is een besprekingsverslag gemaakt betreffende de bouw van de woning a-straat. Dit verslag dateert van 19 maart 1999 en aanwezig zijn dan de heren I (van N), U (van K) en V (T architecten)

- Op de aanvraag van de bouwvergunning die op 1 april 1999 bij de gemeente is ingediend staat dat N de aannemer is die de woning a-straat gaat bouwen.

Terwijl uit de verschillende administraties blijkt dat N al in een vroegtijdig stadium bij de bouw van uw woning is betrokken zijn er door ons geen vastleggingen aangetroffen waaruit blijkt dat O vóór

2 juli 1999 een rol speelde bij de bouw van uw woning.

De heer H van O verklaarde tegenover ons dat hij een (handgeschreven) begroting zou hebben opgesteld. Deze heeft hij echter niet meer in zijn bezit. Volgens zijn zeggen is deze hoogst waarschijnlijk doorgespeeld aan N. Uit een derdenonderzoek bij N kwam echter naar voren dat het bouwdossier inzake uw woning daar zoek is geraakt. Mede door het ontbreken van dit bouwdossier bij N zouden door ons dan ook geen bescheiden van O zijn aangetroffen. Uit de financiële administratie van N blijkt echter wel dat de bouwkosten van uw woning hoger waren dan de opbrengsten voor N. Dit komt naar voren wanneer de kosten inzake metselwerk en steigerbouw, die niet onder het project a-straat nummer 1 waren geboekt, in ogenschouw worden genomen.

Met betrekking tot de bouw van uw woning hebben wij uiteindelijk het volgende geconstateerd:

- Al tijdens de ontwerpfase was N nauw betrokken bij de bouw van uw woning.

- Enkel uit de vermelding van N als aannemer op de aanvraag voor de bouwvergunning, de aanwezigheid van de heer U (K) bij de bespreking d.d. 19-03-1999 en het faxverkeer d.d. 17-02-1999 tussen uw architect en N is al af te leiden dat u daarvan op de hoogte was.

- De verklaringen dat u (enkel) met O onderhandelde over de aanneemsom van uw woning kunnen niet door middel van overigens gebruikelijke vastleggingen aannemelijk worden gemaakt. Er zijn geen dossiers, brieven, e-mailverkeer, faxberichten, agenda’s, notities, vastleggingen in (financiële) administraties etc. voorhanden bij een van de contractpartners waaruit blijkt dat O in de periode

februari-maart 1999 bij de bouw van uw woning betrokken was.

- De aannemer O kan geen begrotingen c.q. offertes overleggen. Buiten enkele facturen en de twee aannemingsovereenkomsten zijn daar geen stukken aangetroffen met betrekking tot de bouw van uw woning. Zelfs de in de aanneemovereenkomst genoemde bijlagen ontbreken.

- Bij (onder-)aannemer N is uw bouwdossier niet meer traceerbaar.

- De directeur van N heeft tegenover ons verklaard dat men gezien de relatie die men met u had graag uw woning wilde bouwen. Daarbij merkte hij ook op dat men dit zonder winstmarge wilde doen.

- Uit de financiële administratie van N blijkt echter dat er niet tegen kostprijs is gewerkt maar dat de bouwkosten van uw woning aanmerkelijk hoger waren dan de opbrengsten voor N.

- De kosten inzake metselwerk en steigerbouw van uw woning waren bij N niet geboekt onder het project a-straat 1. Deze kosten zijn te begroten op tenminste f 78.000 exclusief omzet belasting.

- Met betrekking tot het meer- en minder werk is enkel een kort overzicht voorhanden. Het in dit overzicht getoonde saldo van f 134.769 aan meer- en minderwerk is door het ontbreken van nadere stukken niet op volledigheid en juistheid controleerbaar. Zo zijn er bijvoorbeeld geen verslagleggingen van bouwvergaderingen voorhanden en kan door geen van de betrokken partijen duidelijk worden gemaakt wat de post “overzicht zoals besproken d.d. 17-12-99” (groot f 64.000) omvat.

- Volgens de normstelling technische omschrijving zouden de houten kozijnen en deuren niet door de aannemer geleverd worden maar zou er sprake zijn van levering derden. Deze kosten zijn dus niet in de aanneemsom opgenomen. Uit het onderzoek is echter niet gebleken dat u deze kosten voor uw rekening heeft genomen.

- Volgens dezelfde normstelling technische omschrijving zijn er in de aanneemsom stelposten opgenomen voor de aankoop en plaatsing van het keukenblok en voor de aankoop van het sanitair (inclusief kranen). Het gaat daarbij om een bedrag van f 35.000. In het overzicht meer- en minderwerk is echter in verband met het vervallen van deze posten een bedrag van f 50.000 in mindering gebracht.

- In uw dagelijkse werk als directeur van de stichting K had u zakelijke contacten met N en ook met het bouwbedrijf V, waar N sinds 1999 deel van uitmaakt.

- In 1999 komen uw nauwe (zakelijke) contacten met N en V ook naar voren in de participatie via M BV in het project ‘W” en de door M BV betaalde reis naar AA van een van de directeuren van V.

- U heeft bij aanvang van het onderzoek aangegeven bewust te hebben gekozen voor een kleine aannemer waarmee u niet dagelijks in uw werk te maken heeft. Uit het voorgaande concluderen wij nu juist dat u vanaf het begin met N zaken heeft gedaan en dat O daar (pro forma) als hoofdaannemer tussen is geplaatst.

- U zegt verder ook voor de bouw van uw woning geen offertes aangevraagd te hebben bij andere bouwbedrijven dan O en u zegt ook geen detailbegrotingen te hebben ingezien. Gezien de omvang van de bouwwerkzaamheden is het ongebruikelijk om maar met één aannemer te onderhandelen en daarbij niet te werken met een open begroting offerte.

Wij concluderen dan ook uiteindelijk dat de door u inzake de bouw van uw woning aan O betaalde

f 784.769 (excl. omzetbelasting en incl. meer- en minderwerk) geen zakelijke prijs is geweest. Mede door het ontbreken van essentiële stukken in de administraties van betrokkenen kan enkel bij benadering worden vastgesteld wat een tussen onafhankelijke derden bepaalde prijs zou zijn geweest. Op grond van de genoemde feiten en omstandigheden is echter aannemelijk dat het door u genoten voordeel (tenminste) f 100.000 bedroeg.

Dit bedrag is met name gebaseerd op de onderstaande punten:

- Volgens een overzicht uit de financiële administratie van N zou er winst noch verlies zijn geweest op het project a-straat 1. De kosten inzake steigerbouw én metselwerk, welke zijn te begroten op f 78.000 (exclusief 17,5% omzetbelasting en exclusief een winstopslag van 5%), zijn bij N echter niet op dit project terug te vinden.

- Volgens de normstelling technische omschrijving is voor keuken en sanitair een stelpost van f 35.000 opgenomen. Volgens het overzicht meer- en minderwerk is f 50.000 als minderwerk opgevoerd in verband met het vervallen van deze stelposten. Uw voordeel bedroeg derhalve f 15.000 (exclusief 17,5% omzetbelasting en exclusief 5% winstopslag)

- Volgens de normstelling technische omschrijving zouden kozijnen en deuren door derden geleverd worden en deze post is dan ook niet begroot. Nergens is echter gebleken dat u deze kozijnen en deuren heeft aangeleverd en betaald of anderszins deze kosten, voor uw rekening heeft genomen. Het voordeel is naar schatting f 15.000 (exclusief 17,5% omzetbelasting en 5% winstopslag).

- Er is volgens de directeur van N geen winstmarge in acht genomen bij het aannemen van dit

project.

Gezien uw positie van directeur bij de stichting K mocht verwacht worden dat u zorgvuldig te werk zou gaan bij de aanbesteding van uw woning. De gang van zaken rond het aanstellen van O als hoofdaannemer, het niet volgen van een gebruikelijke aanbestedingsprocedure en het verdwijnen van begrotingen en dossierstukken bij zowel hoofd- als onderaannemer doen ons concluderen dat u zich bewust was c.q. had moeten zijn van het feit dat uw woning zonder winstmarge en zelfs beneden kostprijs werd gebouwd door N.

Het door ons hiervoor op f 100.000 geschatte voordeel is u gegund omdat u in uw positie van directeur van de Stichting K wezenlijke invloed kon uitoefenen op de toewijzing van bouw projecten aan bouwbedrijven als N (en V). Derhalve is het door u genoten voordeel te belasten op grond van artikel 22.1.b wet inkomstenbelasting als andere inkomsten uit arbeid.”

3. Geschil

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of eiser in 1999 bij de bouw van zijn woning een belastbaar voordeel heeft genoten als bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964) ten bedrage van ƒ 100.000.

3.2. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag.

3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

3.4. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Artikel 22, eerste lid, Wet IB 1964 luidt als volgt:

“1. Inkomsten uit arbeid zijn alle niet als winst uit onderneming aan te merken voordelen die worden genoten:

a. als loon uit dienstbetrekking;

b. uit niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden en diensten, daaronder begrepen het houden van kostgangers, alsmede het produktief maken of vervreemden van een auteursrecht of een octrooi door de auteur of de uitvinder zelf.”

4.2. Verweerder baseert het nog in geschil zijnde deel van de navordering op de stelling dat eiser een voordeel uit een dienst in de zin van artikel 22, eerste lid, aanhef en onder b, Wet IB 1964 heeft genoten. Verweerder stelt daartoe dat (onder)aannemer N eiser bij de bouw van eisers woning in 1999 heeft bevoordeeld in zijn hoedanigheid van algemeen directeur van K, die wezenlijk invloed kon uitoefenen op de toewijzing van bouwprojecten aan – onder meer – (onder)aannemer N. Het voordeel schat verweerder op ƒ 100.000 en dit voordeel baseert verweerder op drie componenten:

a. een bedrag van ƒ 78.000 aan kosten voor steigerbouw en metselwerk is niet op project a-straat 1 terug te vinden;

b. in de projectbegroting was totaal ƒ 35.000 als stelpost voor keuken en sanitair opgenomen, terwijl in het overzicht afrekening meer- en minderwerk ƒ 50.000 is opgevoerd in verband met het verrekenen van stelposten;

c. kozijnen en deuren zijn door derden geleverd. Niet is gebleken dat eiser de kosten hiervoor voor zijn rekening heeft genomen. Dit voordeel schat verweerder op ƒ 15.000.

4.3. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat op verweerder de last rust aannemelijk te maken dat eiser bedoeld voordeel heeft genoten. Er is immers sprake van een de belastinggrondslag verhogende omstandigheid. Bovendien is er sprake van navordering.

4.4. De rechtbank zal de drie componenten afzonderlijk bespreken.

Ad a. steigerbouw/metselwerk

4.5. Verweerder stelt dat (onder)aannemer N de kosten voor steigerbouw/metselwerk heeft begroot op ƒ 78.000 en dat deze kosten zijn weggeschreven op het aanpalende project inzake 70 R-woningen, dat ook door (onder)aannemer N is gerealiseerd. Verweerder leidt daar uit af dat (onder)aannemer N eiser daarmee tot genoemd bedrag heeft bevoordeeld. Die conclusie kan de rechtbank niet volgen. Er is immers geen aanleiding voor de veronderstelling dat in de aanneemovereenkomst en de totale aanneemsom van ƒ 650.000 die eiser is overeengekomen met O en de (onder)aanneemsom die tussen O en aannemer N is overeengekomen, niet ook was begrepen de steigerbouw en het metselwerk (stenen en arbeid). Reeds het feit dat in de detailbegroting van (onder)aannemer N van 31 augustus 1999 achter de (totaal)regel 22 is opgenomen ƒ 47.862,25 voor “TotMateriaal” en ƒ 77.224,45 voor “TotOnderaann” wijst er op dat kosten voor metselwerk ook in die begroting van de (onder)aannemer waren opgenomen. Dat het bedrag voor metselkosten bij (onder)aannemer N niet zou zijn geboekt op het project van eiser, maar op het project van de 70 R-woningen wettigt daarnaast nog niet de conclusie dat aan eiser een voordeel tot dat bedrag is toegekend, reeds omdat niet is gebleken dat dat bedrag alsnog uit de tussen eiser en O en/of (onder)aannemer N overeengekomen aanneemsom is gehaald, c.q. bij de verrekening van meer-/minderwerk aan eiser is teruggegeven.

Ad b. verrekening stelposten

4.6. Eiser heeft aan verweerder alleen de aanneemovereenkomst van 2 juli 1999 tussen hem en O kunnen verstrekken, maar beschikte, zo stelt hij, indertijd niet over de daarin genoemde technische omschrijving en inschrijfbegroting. In de door partijen overlegde detailbegroting van (onder)aannemer N van 31 augustus 1999 zijn onder 47 de “stelpost keuken – ƒ 15.000” en onder 51 de “stelpost sanitair – ƒ 20.000” opgenomen. Ter zitting heeft eiser gesteld dat onder de nummers 41.32 en 41.42 van die detailbegroting voor tegelwerk de bedragen van ƒ 7.119,49 en ƒ 10.681,88 zijn opgenomen en dat ook die bedragen afgesproken stelposten betreffen. Nu er totaal (meer dan) ƒ 50.000 aan stelposten is opgenomen, is er, aldus eiser, bij de afrekening meer-/minderwerk niet, zoals verweerder stelt, ƒ 15.000 te veel aan stelposten verrekend. Hieromtrent overweegt de rechtbank als volgt. Hoewel opmerkelijk is dat eiser steeds – ook nog in het beroepschrift op pagina 3, tiende liggende streepje – heeft gesteld dat de detailbegrotingen hem indertijd niet bekend waren en hij de aanneemsom alleen op kubieke meterprijzen heeft beoordeeld en hij ook in het beroepschrift nog stelde dat in de aanneemsom van ƒ 650.000 zowel de kozijnen, keuken en badkamer, als het tegelwerk niet waren begrepen (12e liggende streepje op die pagina), heeft verweerder eisers – uiteindelijke – stelling dat in de aanneemsom stelposten waren opgenomen nimmer betwist zodat verrekening wel aan de orde was. Dat niet alleen sprake was van stelposten voor keuken en sanitair tot een bedrag van ƒ 35.000, die in die detailbegroting als zodanig zijn genoemd, maar ook voor tegelwerk, acht de rechtbank met de verklaring van eiser ter zitting voldoende aannemelijk gemaakt. Bovendien is ook in de “Normstelling technische omschrijving” die verweerder als bijlage B6 bij het verweerschrift heeft overgelegd, onder nummer 41 sprake van een stelpost voor aankoop van wand- en vloertegels, naast voornoemde stelposten keukenblok ad ƒ 15.000 (onder nummer 47) en sanitair ad ƒ 35.000 (onder nummer 53). Onder deze omstandigheden is dus niet gebleken dat (onder)aannemer N eiser in het kader van de verrekening meer-/minderwerk heeft bevoordeeld door in strijd met de overeenkomst en dus ten onrechte ƒ 15.000 meer ten gunste van eiser in de verrekening te betrekken.

Ad c. kozijnen

4.7. Tussen partijen is niet in geschil dat tussen eiser en O was afgesproken dat de levering van de kozijnen geen onderdeel uitmaakte van de aanneemovereenkomst. Voorts is niet in geschil dat de kozijnen zijn geleverd door S. Uit derdenonderzoek bij laatstgenoemd bedrijf is verweerder gebleken dat voor die levering geen factuur is opgemaakt. Eiser stelt dat hij de kozijnen persoonlijk contant met S heeft afgerekend. Hoewel verweerder terecht erop heeft gewezen dat eiser de door hem gestelde persoonlijke afrekening met S niet met bewijs, bijvoorbeeld een kwitantie, heeft onderbouwd, heeft verweerder onder deze omstandigheden echter niet aannemelijk gemaakt dat, zoals vereist is om tot de gestelde bevoordeling te concluderen, (onder)aannemer N die kozijnen voor zijn rekening heeft genomen en eiser daarmee tot de kostprijs van de kozijnen heeft bevoordeeld.

4.8. De rechtbank ziet ook overigens geen grond voor het oordeel dat bij de totstandkoming van de totale aanneemsom – of onderaanneemsom – en meer-/minderwerk afrekening sprake is geweest van een bewuste bevoordeling van eiser door (onder)aannemer N. Verweerder heeft daarvoor geen toereikende feiten aangedragen. Dat betekent dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser het door verweerder gestelde voordeel uit een dienst in de zin van artikel 22, eerste lid, aanhef en onder b, Wet IB 1964 heeft genoten.

4.9. De juistheid van de overige beroepsgronden van eiser, die onder meer zien op de al dan niet bewustheid van de bevoordeling, het jaar van genieten en de vraag of interne compensatie in dit geval is toegestaan, kan gezien het vorenoverwogene in het midden worden gelaten.

4.10. De conclusie is dat het beroep gegrond is. De navorderingsaanslag moet worden vernietigd. Daarnaast moet de beschikking heffingsrente worden vernietigd.

5. Proceskosten

5.1. Eiser heeft gevraagd om een integrale vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten voor de bezwaar- en beroepsfase. Hij heeft die kosten bij brief van 27 augustus 2009 begroot op € 21.885. Een integrale vergoeding kan, zo volgt uit artikel 2, derde lid, Besluit proceskosten bestuursrecht, slechts in bijzondere omstandigheden worden toegekend. In het bijzonder is daarvoor aanleiding als verweerder in bezwaar of beroep een standpunt heeft ingenomen en volgehouden waarvoor – vanaf zeker moment – geen redelijke grond (meer) bestond, verweerder dat standpunt dus tegen beter weten in heeft ingenomen en/of volgehouden en hij eiser daarmee ten onrechte met meer kosten dan de forfaitaire bedragen heeft opgezadeld. Die situatie doet zich hier niet voor. De wijze waarop de plannen rond en de prijs van de woning tot stand zijn gekomen alsmede de sfeer waarin die prijs tot stand kwam, waarbij (een deel van de) partijen ook anderszins in de zakelijke sfeer bij elkaar betrokken waren, riep, eisers gemachtigde heeft dat ter zitting in wezen ook erkend, vragen op over die prijs en de eventuele voordelen die daarbij waren bereikt. Eiser heeft die twijfels niet van meet af aan overtuigend weten te weerleggen, mede doordat hij van zijn kant geen, althans nauwelijks, overtuigende, transparante documentatie kon overleggen waaruit kon worden afgeleid dat tussen de betrokkenen de aanneemsom – uitsluitend – op zakelijke gronden was begroot. Ter zitting heeft getuige J bovendien nog bevestigd dat hij wel genegen was eiser vanwege de zakelijke banden gunstig te behandelen. Daarnaast riep bijvoorbeeld de levering rond de kozijnen, waarvan uiteindelijk nog niet is komen vast te staan hoe die zijn betaald, begrijpelijkerwijze vragen op. Nog in zijn beroepschrift heeft eiser voorts, zo bleek hiervoor, standpunten ingenomen, die niet juist waren en die betrekking hadden op door verweerder ingenomen stellingen.

5.2. Voor zover eiser nog heeft bedoeld aan te voeren dat de wijze waarop hij door ambtenaren van de Belastingdienst in de afgelopen jaren en ook tijdens de mediationpoging hangende het beroep zou zijn bejegend, reden zou zijn voor een meer dan forfaitaire vergoeding, volgt de rechtbank hem daarin ook niet, reeds omdat niet valt in te zien dat eiser door de – gestelde – bejegening, wat daar ook van zij, zelf evident ten onrechte genoodzaakt is geweest extra proceskosten te maken.

5.3. Aangezien het beroep gegrond is, is er wel, zoals door eiser in bezwaar en beroep ook is verzocht, aanleiding voor de volgende kostenveroordeling. Voor de bezwaarfase op basis van 2 punten (1 voor het bezwaarschrift en 1 voor het bijwonen van de hoorzitting) met een vergoeding per punt van € 161 en voor de beroepsfase op basis van 2,5 punten (1 voor het beroepschrift, 1 voor het bijwonen van de eerste zitting en een half punt voor de nadere zitting/getuigenverhoor) met een vergoeding per punt van € 322. De totale vergoeding komt daarmee op € 1.127.

De kosten van de getuigen, € 320 voor H en € 500 voor J, blijven voor rekening van verweerder.

Aan eiser kent de rechtbank als te doen gebruikelijk een vergoeding voor reiskosten voor het bijwonen van de zitting toe die ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt berekend op basis van kosten openbaar vervoer, die zij begroot op € 20.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 25 juni 2008;

- vernietigt de navorderingsaanslag ([nummer]) en de beschikking heffingsrente en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treed van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.147;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 30 maart 2010 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, mr. A. van Dongen en mr. T.A. de Hek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Mulder, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.