Home

Rechtbank Haarlem, 31-03-2010, ECLI:NL:RBHAA:2010:1338 BM0249, 09/4595

Rechtbank Haarlem, 31-03-2010, ECLI:NL:RBHAA:2010:1338 BM0249, 09/4595

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
31 maart 2010
Datum publicatie
7 april 2010
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2010:BM0249
Zaaknummer
09/4595

Inhoudsindicatie

Successierecht. Voor de verkrijging van courante effecten is voorgeschreven de slotnotering op de laatste beursdag voorafgaande aan de dag van verkrijging. Deze speciale bepaling is dwingend recht en laat geen ruimte om rekening te houden met andere factoren.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 09/4595

Uitspraakdatum: 31 maart 2010

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Z, eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Met dagtekening 4 juni 2009 is aan eiseres een aanslag in het recht van schenking, met aanslagnummer 0.00.000.00000 (hierna: de aanslag), opgelegd ten bedrage van € 9.414.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

1.3. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2010. Namens eiseres is verschenen A. Namens verweerder is verschenen B.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Op 10 juni 2008 heeft C, de moeder van eiseres, aan eiseres geschonken:

- 1038 aandelen D;

- 1527 aandelen E;

- 1162 aandelen F en

- 1882 aandelen G.

2.2. Eiseres en haar moeder hebben met dagtekening 24 februari 2009 aangifte van de schenking gedaan voor het recht van schenking. Ter toelichting is in de aangifte het volgende vermeld:

“Gelet op de ronduit dramatische koersontwikkeling sinds de schenking doen we hierbij een beroep op de hardheidsclausule (artikel 63 Algemene wet inzake rijksbelastingen); tevens doen we een beroep op het gelijkheidsbeginsel (garantieregeling voor banktegoeden). Tegen de slotkoersen van vrijdag 20 februari jl. beloopt de waarde van de geschonken aandelen € 36.316,90. Dat doet al zoveel pijn dat wij u verzoeken om de schenkingsrechten kwijt te schelden.”

2.3. De aanslag is opgelegd naar een verkrijging van € 101.560.

2.4. De staatssecretaris van Financiën heeft in een brief van 21 juli 2009 in reactie op het verzoek om toepassing van de hardheidsclausule het volgende vermeld:

“(…). In die aangiften is gevraagd om met toepassing van de hardheidsclausule de heffing van schenkingsrecht achterwege te laten. (…). Aan het verzoek kan ik niet tegemoet komen. Dit licht ik hierna toe.

(…) Ik kan de hardheidsclausule toepassen bij een “onbillijkheid van overwegende aard”. Daarvan is alleen sprake als het gaat om een gevolg dat de wetgever had voorkomen als hij dat gevolg bij het maken van de wet had voorzien.

In uw situatie doet zich dat niet voor.

(…)”

3. Geschil

3.1. In geschil is of de aanslag in het recht van successie terecht en tot het juiste bedrag is vastgesteld.

3.2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat gelet op de uitzonderlijke omstandigheden rondom de beurscrisis de aandelen lager gewaardeerd dienen te worden en heffing van schenkingsrecht achterwege moet blijven.

3.3. Verweerder voert aan dat de aanslag terecht en tot het juiste bedrag is vastgesteld conform artikel 21, derde lid, van de Successiewet 1956 (hierna: Sw).

3.4. Voor de motivering van de standpunten wordt verwezen naar de stukken van het geding, alsmede hetgeen ter zitting is verhandeld.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Op grond van artikel 21, eerste lid, Sw wordt hetgeen krachtens schenking wordt verkregen in aanmerking genomen naar de waarde welke daaraan op het tijdstip van de verkrijging in het economisch verkeer kan worden toegekend. In het derde lid is bepaald dat voor de effecten die zijn opgenomen in een prijscourant, aangewezen krachtens artikel 5.21 van de Wet inkomstenbelasting 2001, de waarde in het economisch verkeer wordt gesteld op de slotnotering die is vermeld in de prijscourant die betrekking heeft op de laatste beursdag voorafgaande aan de dag van de verkrijging.

4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van het aandelenpakket volgens de slotnotering, vermeld in de prijscourant die betrekking heeft op de laatste beursdag voorafgaande aan de dag van de verkrijging, € 101.560 bedraagt.

4.3. Eiseres voert aan dat voor de waardering van de aandelen rekening moet worden gehouden met feiten en omstandigheden die ten tijde van de verkrijging niet bekend waren, maar wel voor de waardering van belang zijn. Eiseres doelt daarbij op de omstandigheid dat er ten tijde van de verkrijging reeds grote (financiële) problemen waren bij bankinstellingen, die later hebben geleid tot de zogenoemde kredietcrisis. Over die problemen waren de aandeelhouders in juni 2008 onvolledig geïnformeerd. Als de volle omvang van de problemen op 10 juni 2008 bij de aandeelhouders wel bekend was geweest, dan was de waarde van de aandelen ten tijde van de verkrijging op een veel lager bedrag bepaald. Dit feit moet meegewogen worden bij de waardering van de verkrijging. Eiseres verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 31 oktober 2007 (07/02958, LJN BG4145), waarin is overwogen dat de rechter rekening mag en moet houden met alle hem gebleken feiten en omstandigheden die voor de schatting van de waarde van goederen naar een relevante toestandsdatum van belang zijn.

4.4. Die beroepsgrond kan eiseres niet baten. Aan eiseres kan worden toegegeven dat bij toepassing van de hoofdregel voor waardering, die is neergelegd in artikel 21, eerste lid, Sw rekening moet worden gehouden met alle factoren die op de waarde van invloed (kunnen) zijn op het moment van de verkrijging. In afwijking van artikel 21, eerste lid, Sw is echter voor de verkrijging van courante effecten in artikel 21, derde lid, Sw voorgeschreven de slotnotering op de laatste beursdag voorafgaande aan de dag van verkrijging. Deze speciale bepaling voor waardering van effecten is dwingend recht en laat geen ruimte om rekening te houden met andere factoren die bij waardering naar de hoofdregel mogelijkerwijze van invloed zouden kunnen zijn op de waardering van goederen naar het moment van de verkrijging. Van belang is slechts de waarde zoals genoteerd in de slotnotering.

4.5. Eiseres heeft een beroep gedaan op de hardheidsclausule. De staatssecretaris van Financiën aan wie de bevoegdheid om de hardheidsclausule toe te passen is voorbehouden, heeft op dat verzoek beslist. Tegen een beslissing van de staatssecretaris van Financiën is in de belastingwetgeving geen beroep op de belastingrechter opengesteld. De belastingrechter mag daarnaast niet zelf de vraag beantwoorden of een geval in aanmerking komt voor toepassing van de hardheidsclausule, omdat in de belastingwet, met name artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de bevoegdheid daartoe niet aan de belastingrechter is toegekend (vgl. Hoge Raad 7 maart 1956, nr. 12.669, BNB 1956/134). Een en ander betekent dat in deze procedure de juistheid van de beslissing van de staatsecretaris van Financiën omtrent de (niet-)toepassing aan de hardheidsclausule niet kan worden getoetst en de op (gestelde) onbillijkheden van overwegende aard gebaseerde beroepsgronden ook overigens buiten beschouwing moeten blijven.

4.6. Voorts voert eiseres aan dat aan spaarders bij de IJslandse bank Icesave tegemoet werd gekomen door de garantieregeling voor bankspaartegoeden alsnog op hen van toepassing te verklaren maar dat bij eiseres, terwijl zij ook schade heeft geleden door de kredietcrisis, wel schenkingsrecht wordt geheven. Eiseres stelt dat verweerder met het opleggen van de aanslag in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. Het gelijkheidsbeginsel houdt in – samengevat – dat gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld, tenzij er een goede reden is om dat niet te doen. Eiseres geeft zelf al aan dat een effectendepot niet hetzelfde is als een bankrekening. In het geval van eiseres gaat het voorts om het heffen van schenkingsrecht over aandelen die nadien door de kredietcrisis minder waard zijn geworden en niet over het achterwege laten van een tegemoetkoming voor mogelijk (gedeeltelijk) niet terugbetaald krijgen van spaargeld. Voorts gaat het in onderhavige situatie om toepassing door de belastinginspecteur van dwingende belastingregels terwijl het bij de Icesavespaarders gaat om een regeling vanwege de minister van Financiën, zodat er niet sprake is van (gestelde) ongelijke behandeling door een overheidsorgaan bij de uitoefening van dezelfde bevoegdheid. Dat vanuit de positie van de rechthebbende op een banktegoed respectievelijk een aandelendepot in beide gevallen in de tweede helft van 2008/begin 2009 sprake was van een (al dan niet blijvend) verminderd vermogen en eiseres het verschuldigde schenkingsrecht wel moet betalen, maakt die gevallen nog niet rechtens relevant gelijk voor toepassing van de regeling voor schenkingsrecht. De heffing van schenkingsrecht over een verkregen effectendepot is ook overigens rechtens noch feitelijk gelijk aan de gevallen waar het gaat om het beschermen van de particuliere rekeninghouder die spaartegoeden aanhoudt bij een bank die door de kredietcrisis failliet is verklaard. Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel faalt derhalve.

4.7. De rechtbank kan evenmin oordelen over het verzoek van eiseres om matiging of kwijtschelding van de verschuldigde belasting of om het treffen van een betalingsregeling. Slechts de ontvanger is bevoegd te beslissen op een dergelijk verzoek. Een beslissing op een dergelijk verzoek ligt thans niet voor. Eiseres zal zich tot de ontvanger kunnen wenden, onder meer om zich te laten informeren over de (on)mogelijkheden van kwijtschelding. Ter voorlichting zij voorts opgemerkt, dat indien en voor zover de ontvanger een beslissing op een dergelijk verzoek neemt, daartegen geen bezwaar en beroep openstaat bij de belastingrechter, zodat, lag een dergelijke beslissing wel reeds voor, de rechtbank zich daarover in deze procedure niet mocht uitspreken. Bezwaren en klachten tegen beslissingen omtrent kwijtschelding kunnen in een civiele procedure aan de orde worden gesteld, of voorgelegd aan de Nationale Ombudsman of de Commissie voor de verzoekschriften van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

4.8. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 31 maart 2010 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. R.H.M. Bruin, rechter, in tegenwoordigheid van mr. W. Kuik, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.