Rechtbank Haarlem, 23-03-2010, BM2720, 09/570
Rechtbank Haarlem, 23-03-2010, BM2720, 09/570
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 23 maart 2010
- Datum publicatie
- 28 april 2010
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2010:BM2720
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2011:BU1563, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 09/570
Inhoudsindicatie
Landbouwvrijstelling ex art. 3.12 Wet IB 2001. Het verschil tussen de WEV en de WEVAB bestaat in de verwachting dat op het perceel een bedrijfswoning gebouwd mag worden. Ingevolge het arrest van de HR van 7 mei 2004, nr. 39 963, BNB 2004/338 wordt door deze omstandigheid de grond onttrokken aan het gebruik t.b.v. de landbouw. Landbouwvrijstelling niet van toepassing.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 09/570
Uitspraakdatum: 23 maart 2010
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser,
gemachtigde: A
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2005 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: aanslag IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 94.882.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 december 2008 de aanslag gehandhaafd.
1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 26 januari 2009, ontvangen bij de rechtbank op 27 januari 2009, beroep ingesteld.
1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2009. Namens eiser is daar verschenen zijn gemachtigde A, tot bijstand vergezeld van C, makelaar- registertaxateur aog bij F. Namens verweerder is verschenen D.
De gemachtigde van eiser en de heer C hebben een pleitnota voorgedragen en exemplaren van de pleitnota en de bijlagen aan de rechtbank en aan de wederpartij overgelegd.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiser exploiteert een bloembollen- en bolbloemenkwekerij. Tot en met 31 december 2004 exploiteerde eiser de kwekerij in maatschap met zijn vader, V. Vanaf 1 januari 2005 drijft eiser de onderneming voor eigen rekening en risico en op eigen naam. De vader van eiser heeft zijn aandeel in de maatschap met ingang van die datum met toepassing van artikel 3.63 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) overgedragen aan eiser. De juridische levering vond plaats bij notariële akte van 21 oktober 2005.
2.2. Bij overeenkomst van 25 mei 2005 heeft de vader van eiser de juridische eigendom van een tot de onderneming behorend perceel weiland met water gelegen aan de a-dijk te Q, kadastraal bekend gemeente Q, sectie E nummer 123, groot 0.59.40 ha (hierna: het perceel) verkocht aan een derde. De koopsom bedroeg € 140.000. De juridische levering vond plaats bij notariële akte van 3 juni 2005.
2.3. Het perceel is binnen de kwekerij van eiser steeds aangewend als cultuurgrond.
De koper van het perceel exploiteerde ten tijde van de koop en levering geen landbouwbedrijf als bedoeld in artikel 3.12, tweede lid, van de Wet.
2.4. Tot de gedingstukken behoort een door eiser overgelegd taxatierapport, gedagtekend 23 december 2004 en opgemaakt door C, makelaar-register taxateur aog bij F.
Dit rapport houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
“Object
(…)
Bestemming: sectie E nummer 123: agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden met wijzigingsbevoegdheid van het college van B&W ten behoeve van nieuwe agrarische bouwstede onder bepaalde voorwaarden (…)
Datum
Opname: 15 december 2004
Taxatie: naar de situatie van 15 december 2004
Reden: de voorgenomen verkoop van de onroerende zaken
Waardegrondslag: de waarde in het economische verkeer (WEV), zijnde de onderhandse
verkoopwaarde, vrij van huur, pacht of enig ander gebruik
(…)
Fiscaal: landbouwregeling
(…)
WAARDERING
Rekening houdend met ligging en kavelvorm van de grond alsmede alle andere terzake dienende omstandigheden, zijn de onroerende zaken als volgt getaxeerd:
WAARDE IN HET ECONOMISCHE VERKEER
WEV = WEVAB
Gronden:
• (…)
• 0.59.40 ha grasland, sectie E, nummer 123 € 11.500,--
(…)
Ervan uitgaande dat de 0.59.40 ha grasland,
sectie E nummer 123 onder bepaalde door de
gemeente Graft-De Rijp te stellen voorwaarden
de bestemming nieuwe agrarische bouwstede verkrijgt € 150.000,--
(…)”
Onder WEV wordt verstaan waarde in het economische verkeer en onder WEVAB waarde in het economische verkeer bij agrarische bestemming.
2.5. Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het onderhavige jaar geen voordeel ter zake van de verkoop van het perceel tot het inkomen uit werk en woning gerekend.
2.6. Bij de vaststelling van de aanslag heeft verweerder ter zake van de verkoop van het perceel een voordeel in aanmerking genomen van € 128.500. In verband hiermee heeft hij tevens de zelfstandigenaftrek gecorrigeerd met € 2.357.
3. Geschil
3.1. In geschil is of verweerder ter zake van de verkoop van het perceel terecht een bedrag van € 128.500 (verkoopprijs € 140.000 minus WEVAB € 11.500) als bestemmingswijzigingswinst in aanmerking heeft genomen. In het bijzonder is in geschil op welk bedrag de WEVAB van het perceel gesteld moet worden.
Niet in geschil is dat het bedrijf van eiser een landbouwbedrijf is in de zin van artikel 3.12, tweede lid, van de Wet.
3.2. Eiser stelt zich op het standpunt dat bij de verkoop van het perceel geen voordeel is behaald omdat de WEVAB ten minste gelijk is aan de verkoopprijs van het perceel. Hij voert daartoe aan dat ten tijde van de verkoop het perceel volgens het geldende bestemmingsplan Landelijk Gebied van de gemeente Q de bestemming agrarisch gebied met potentieel bouwblok had en verwijst naar de door makelaar C aan het perceel voor die bestemming toegekende waarde van € 150.000. Voor de bepaling van de WEVAB is dan niet van belang of de koper al dan niet de bedoeling heeft om het perceel aan te wenden in het kader van de uitoefening van een landbouwbedrijf, dan wel of de koper al dan niet voldoet aan de voorwaarden om op het perceel een agrarische bouwstede te bouwen. De landbouwvrijstelling is immers een objectieve vrijstelling. Alleen bij niet-agrarische omstandigheden kan sprake zijn van een verschil tussen de WEV en de WEVAB, maar zodanige omstandigheden doen zich in het onderhavige geval niet voor, aldus eiser.
3.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de WEVAB van het perceel ten tijde van de verkoop € 11.500 bedraagt. Hij conformeert zich daarmee aan de in het door eiser ingebrachte taxatierapport genoemde WEVAB van het perceel, uitgaande van de bestemming grasland. De in dat rapport vermelde waarde van € 150.000 kan niet als WEVAB gelden, omdat het perceel ten tijde van de verkoop in het bestemmingsplan niet als nieuwe agrarische bouwstede was aangewezen, en bovendien de koper van het perceel, nu hij geen agrariër is, niet voldoet aan de voorwaarden om op enigerlei tijdstip op het perceel te mogen bouwen.
3.4. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van nihil en vaststelling van de verliesbeschikking op een te verrekenen bedrag van € 35.974.
3.5. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 3.12, eerste lid, van de Wet behoren niet tot de winst voordelen uit landbouwbedrijf ter zake van waardeveranderingen van gronden – daaronder begrepen de ondergrond van gebouwen – voor zover de waardeverandering van de grond is toe te rekenen aan de ontwikkeling van de waarde in het economische verkeer bij voortzetting van de aanwending van de grond in het kader van een landbouwbedrijf, en niet is ontstaan in de uitoefening van het bedrijf.
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat het verschil tussen de WEV en de WEVAB bestaat in de verwachting dat op het perceel een bedrijfswoning gebouwd mag worden.
Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 7 mei 2004, nr. 39 963, BNB 2004/338 wordt door deze omstandigheid de grond onttrokken aan het gebruik ten behoeve van de landbouw. De omstandigheid dat op het perceel niet is gebouwd, maakt dit niet anders, omdat het verschil tussen de WEV en de WEVAB ontstaat door de verwachting dat het perceel buiten de uitoefening van het landbouwbedrijf kan worden aangewend; niet door de daadwerkelijke bouw op het perceel (vgl. HR 7 mei 1997, nr. 32 097, BNB 1997/236, r.o. 3.8, laatste volzin).
Gelet op het voorgaande behoeft de vraag of de bouw van een nieuwe agrarische bouwstede op het perceel op grond van het bestemmingsplan Landelijk Gebied van de gemeente Q al dan niet mogelijk was, geen bespreking.
4.3. Op grond van het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond verklaard te worden.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 23 maart 2010 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. Chr.Th.P.M. Zandhuis, voorzitter, mr. A.A. Fase en mr. S.C.W. Douma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Schaapherder, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.