Home

Rechtbank Haarlem, 12-04-2010, BM3024, 09/2150

Rechtbank Haarlem, 12-04-2010, BM3024, 09/2150

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
12 april 2010
Datum publicatie
11 mei 2010
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2010:BM3024
Zaaknummer
09/2150

Inhoudsindicatie

De mededeling in de brief van de inspecteur over het belopen van invorderingsrente is geen voor bezwaar vatbare beschikking. Uit artikel 29 van de Uitvoeringsregeling invorderingswet 1990 volgt dat een voor bezwaar vatbare beschikking over de invorderingsrente eerst kan worden vastgesteld nadat bekend is dat een betaling is gedaan en welke betaling aan de berekening ten grondslag moet worden gelegd.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummers: AWB 09/2150 en AWB 09/2151

Uitspraakdatum: 12 april 2010

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Z, eiser,

en

de ontvanger van de Belastingdienst te P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Bij beroepschrift van 13 januari 2009 heeft eiser zich tot de rechtbank gewend. Hij voerde aan het niet eens te zijn met het in rekening brengen van invorderingsrente ter zake van de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2003 en 2004. De rechtbank heeft deze brief op de voet van artikel 6:15, eerste lid, Awb doorgezonden aan verweerder ter behandeling als bezwaarschrift.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 19 maart 2009 eisers bezwaren niet-ontvankelijk verklaard, onder de overweging dat hij (nog) geen beschikkingen heffingsrente in verband met voornoemde aanslagen 2003 en 2004 had vastgesteld.

1.3. Eiser heeft tijdig de onderhavige beroepen ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaringen.

1.4. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft in beide zaken gelijktijdig plaatsgevonden op 24 november 2009. Op die zitting zijn ook de zaken met zaaknummers 08/7998 en 09/466, 09/468, 09/470 en 09/471 behandeld, die zien op heffingsrente bij belastingaanslagen voor dezelfde en andere jaren en invorderingsrente voor belastingaanslagen over andere jaren. Eiser is, met voorafgaande telefonische kennisgeving, niet verschenen. Namens verweerder is verschenen A.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Met dagtekening 14 oktober 2005 zijn aan eiser aanslagen IB/PVV 2003 en IB/PVV 2004 opgelegd.

2.2. In een brief van 5 januari 2009 die eiser heeft overgelegd bij het aanvankelijke beroepschrift van 13 januari 2009, en dus tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoort en waarvan de rechtbank kennis heeft uit het dossier in zaak 09/466, deelt de Belastingdienst aan eiser onder meer mee:

De volgende aanslagen staan op dit moment open:

Aanslag 2003 2004

(…)

Invorderingsrente tot 050109 912,00 631,00 (…)

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is of verweerder eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

3.2. Eiser voert aan dat verweerder ter zake van de aanslagen IB/PVV 2003 en 2004 heffingsrente in rekening heeft gebracht. Eiser stelt dat hij vanaf begin 2009 een maandelijks bedrag afbetaalt op de aanslagen IB/PVV 2003 en 2004, in welk bedrag – ten onrechte – € 60 invorderingsrente is begrepen.

3.3. Verweerder betwist dat eiser tot heden betalingen op de aanslagen heeft verricht en dat hij tot op heden beschikkingen invorderingsrente ter zake van (te late) betaling op de aanslagen IB/PVV 2003 en 2004 heeft vastgesteld. Hij stelt dat de werkwijze is dat pas beschikkingen invorderingsrente worden genomen zodra eiser op deze aanslagen heeft betaald. Verweerder heeft ter zitting bestreden dat eiser een betalingsregeling voor de aanslagen IB/PVV 2003 en 2004 heeft getroffen. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Tegenover de betwisting door verweerder van eisers stelling dat hij op de aanslagen 2003 en 2004 reeds betalingen heeft verricht, heeft eiser geen bewijs van zijn stelling bijgebracht. De rechtbank acht dan ook niet aannemelijk gemaakt door eiser dat hij een betalingsregeling voor deze aanslagen heeft getroffen.

4.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij zolang hij nog geen betaling op de aanslagen heeft ontvangen en dus het tijdvak voor berekening van de invorderingsrente nog loopt, geen beschikkingen invorderingsrente hoeft vast te stellen.

4.3. In dit verband heeft de rechtbank onderzocht of de door eiser overgelegde mededeling over invorderingsrente in de brief van 5 januari 2009 als beschikking moet worden aangemerkt. Verweerder heeft over die mededeling opgemerkt dat die slechts is bedoeld als voorlichting aan eiser om aan te geven met welk bedrag aan invorderingsrente eiser bij betaling op die dag rekening moet houden, maar dat hij eerst een beschikking zal vaststellen zodra hij een betaling heeft ontvangen. De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder niet te volgen in zijn kwalificatie van de mededeling in de brief van 5 januari 2009. Ingevolge artikel 29 van de Uitvoeringsregeling invorderingswet 1990 wordt de in rekening te brengen invorderingsrente berekend over iedere betaling afzonderlijk. Hieruit volgt dat de beschikking eerst kan worden vastgesteld nadat bekend is dat een betaling is gedaan en welke betaling aan de berekening ten grondslag moet worden gelegd. Gelet op dat wettelijk kader is er geen grond de als voorlichting bedoelde mededeling in de brief van 5 januari 2009 als beschikking te kwalificeren.

4.4. Na het vorenoverwogene komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder met betrekking tot 2003 en 2004 in ieder geval ten tijde van de uitspraken op bezwaar nog geen beschikkingen invorderingsrente had vastgesteld en dus ook nog niet had bekendgemaakt. Er stond dus nog geen rechtsmiddel open tegen het in rekening brengen van invorderingsrente in verband met (te late betaling op) de aanslagen 2003 en 2004. Verweerder heeft de bezwaren dus terecht niet-ontvankelijk verklaard. Derhalve dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissingen

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 12 april 2010 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. R.H.M. Bruin, rechter, in tegenwoordigheid van mr. B.A. Blijswijk, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.