Home

Rechtbank Haarlem, 02-02-2010, ECLI:NL:RBHAA:2010:288 BM6248, 08/6485

Rechtbank Haarlem, 02-02-2010, ECLI:NL:RBHAA:2010:288 BM6248, 08/6485

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
2 februari 2010
Datum publicatie
1 juni 2010
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2010:BM6248
Zaaknummer
08/6485

Inhoudsindicatie

Douane. Indeling onder GN-code 1904.3000. Geen sprake van extrapolatie. Eiseres is schuldenaar op grond van artikel 201, derde lid, CDW. Geen actieve gedraging van de douaneautoriteiten. De herkomst van de goederen kan niet met een EUR-1 certificaat worden aangetoond. Nu eiseres geen A.TR certificaat heeft overgelegd, is het preferentiële tarief niet van toepassing.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige douanekamer

Procedurenummer: AWB 08/6485

Uitspraakdatum: 2 februari 2010

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X B.V., gevestigd te Z, eiseres,

gemachtigde: mr. A

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 7 juni 2007 een uitnodiging tot betaling (utb) uitgereikt voor een bedrag van € 6.075,35 aan douanerechten op industriële producten en een bedrag van € 44.411,78 aan douanerechten op landbouwgoederen.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 28 augustus 2008 het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 6 oktober 2008, ontvangen bij de rechtbank op 8 oktober 2008, pro forma beroep ingesteld. Bij brief van 6 november 2008, ontvangen bij de rechtbank op 7 november 2008, heeft eiseres haar beroep nader gemotiveerd.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2009. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Namens verweerder is verschenen mr. B. Partijen hebben een pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan aan de rechtbank overgelegd.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. In opdracht van eiseres heeft C GmbH (hierna: de aangever) voor de importeur D GmbH (hierna: de importeur) in de periode gelegen tussen 3 januari 2006 en 15 augustus 2006 aangiften ten invoer voor het vrije verkeer gedaan voor goederen die op de aangiften zijn omschreven als harde tarwe.

2.2. Eiseres heeft de opdracht tot inklaring gekregen van de aan haar gelieerde vennootschap E GmbH.

2.3. De aangever heeft bij elke aangifte een EUR-1 certificaat overgelegd en aanspraak gemaakt op de toepassing van het preferentiële tarief.

2.4.1. Bij de stukken bevindt zich een onderzoeksrapport van de Oostenrijkse douaneautoriteiten van 11 juli 2006. Dit rapport houdt -voor zover relevant- in:

“1 Prüfungsveranlassung

Amtshilfeersuchen der niederländischen Zollverwaltung zur Überprüfung der Warenbeschaffenheit bestimmter containersendungen mit türkischen Agrarprodukten an die Firma D. ([nummer]).

(…)

5 Schlussfolgerung des Prüfers

Im Sinne des vorstehend angeführten Sachverhaltes kann die Feststellung getroffen werden, dass die von der niederländischen Zollverwaltung übermittelten Rechnungen mit

den von dem Unternehmen D vorgelegten Zukaufsrechnungen, Rechnungsnummer [nummer] vom 18. März 2004 und Rechnungsnummer [nummer] vom 19.März 2004 übereinstimmen. Die ordnungsgemäße Aufnahme in die Buchhaltung und Bezahlung der in Rede stehenden Rechnungen wurde festgestellt.

Im Zuge der Überprüfung der maßgeblichen Weiterverkaufsrechnungen ergaben sich

jedoch Differenzen hinsichtlich der Warenbezeichnung zwischen den Zukaufs- und

Verkaufsrechnungen.

Vom geprüften Unternehmen wurde ausdrücklich bestätigt, dass es sich bei den in den Weiterverkaufsrechnungen angeführten Waren um die tatsachlich importierten Waren gehandelt hat.(…)”

2.4.2. In de brief van 20 september 2006 van de Oostenrijkse douaneautoriteiten behorende bij het onder 2.4.1. vermelde rapport is -voor zover van belang- vermeld:

“ (…)

The goods described on the two invoices you have sent for verification are bulgur-wheat as an additional analysis confirmed (TARIC-Pos.19043000 00). Due to this irregularities we

investigated the other imports during the statutory period of limitation. Annex 2 of the

enclosed report of audit contains the imports into your country with discrepancies between

purchase and resale invoices starting with October 2003. The representatives of D explicitly admitted that the resale invoices specify the actually imported goods. Our auditor also determined the customs value for each position. Because of the casuistry in this matter please see the attachment for further information. At the same time I inform the customs administrations of Germany and Belgium about the result of our investigation.”

2.5.1. Tot de stukken van het geding behoren e-mails tussen F werkzaam bij E GmbH en G werkzaam bij eiseres. In de e-mail van 27 december 2005 van G aan F is -voor zover van belang- het volgende vermeld:

“Kannst du bitte uns die genaue Zoll tarifnummer aufgeben?

Wir denken das Bulger Weizen 19043000 ist.

Aber das sind 25,7 euro per 100 kg

Kind regards

G”

2.5.2. In de e-mail van 27 december 2005 van F aan G is -voor zover van belang- het volgende vermeld:

“Hallo G,

ich erreiche meinen Kunden nicht, aber wir haben das hier in Deutschland

unter dieser Nummer verzollt:

1001 1000 20

Hartweizen mittlerer Qualität, nicht zur Aussaat bestimmt

Das sind dann 0 Eur / 1000 KG

Da bin ich mir ziemlich sicher, dass es dies ist, da wir keine andere

Zolltarifnummer für dieses Weizen haben,

Viele Grüße

F”

2.5.3. In de e-mail van 29 december 2005 van G aan F is -voor zover van belang- het volgende vermeld:

„Guten Tag F,

Wegen die zwei Containers in Rotterdam.

Wir brauchen für diese Containers ein Einfûhrgenehmigung.

Kind regards

G”

2.5.4. In de e-mail van 29 december 2005 van F aan G is -voor zover van belang- het volgende vermeld:

“ hallo G,

Ich habe noch keine Mail bekommen mit der Adresse und dem Formular für die Einfuhrgenehmigung.

Schickst du die noch?

Viele Grüße

F”

2.6.1. Tot de stukken van het geding behoren e-mails tussen H werkzaam bij E GmbH en G werkzaam bij eiseres. In de e-mail van 4 januari 2006 van G aan H is -voor zover van belang- het volgende vermeld:

“Guten morgen

Die containers sind verzollt.

Kind regards

G”

2.6.2. In de e-mail van 4 januari 2006 van H aan G en F is -voor zover van belang- het volgende vermeld:

“Oh Danke! Dann hat es wohl mit der anderen Nummer geklappt??”

2.6.3. In de e-mail van 4 januari 2006 van G aan F is -voor zover van belang- het volgende vermeld:

“Ja, es hat geklappt. Aber wir denken noch immer das eigentlich das nummer nicht stimmt.”

2.7. De goederen die zijn vermeld in de aangiften van 8 maart 2006 met het nummer 814502313.00 06 3602 en van 14 maart 2006 met het nummer 814502313.00 06 3603 zijn opgenomen. In de mededelingen uitslag monsteronderzoek van respectievelijk 26 juni 2006 en 4 mei 2006 staat -kort samengevat- vermeld dat de goederen door de bewerking en warmtebehandeling niet onder GS-post 1001, maar onder GN-code 1904.3000 moeten worden ingedeeld.

2.8. Tot de gedingstukken behoort een brief van 21 juli 2006 van de Douane Q, kantoor R aan de aangever. Deze brief heeft betrekking op de aangifte van 3 maart 2006 met het nummer [nummer]. In de brief is -voor zover van belang- vermeld:

“(…) Doordat het overgelegde invoercertificaat hieraan niet voldoet, kan ik de invoeraangifte niet verder in behandeling nemen.

Ik heb u derhalve reeds meerdere malen (t.w. op 24 april 2006 en 11 juli 2006 – gesproken met I-) in de gelegenheid gesteld om een vervangende onvolledige invoeraangifte – met de juiste tenaamstelling – om te maken, maar daar heeft u geen gehoor aan gegeven.(…)”

2.9. Op 15 november 2006 heeft verweerder op de voet van artikel 78 van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) een controle na invoer (CNI) uitgevoerd bij de aangever. Het onderzoek richtte zich in het bijzonder op de juiste en volledige indeling van de ten invoer aangegeven goederen en de juistheid en volledigheid van de afdracht van de douanerechten. In het kader van dit onderzoek is op 1 november 2006 tevens een controle bij eiseres verricht.

2.10. Tot de stukken van het geding behoort een controlerapport van de in 2.9. genoemde controles. Het rapport is opgemaakt op 7 mei 2007 en gericht aan de aangever. In dit rapport is, voor zover relevant, als volgt vermeld:

“(…)

4. Onderzoek bij X B.V.

(…)

Uit e-mail verkeer tussen X en E blijkt dat eind 2005 bij X het vermoeden bestond dat de door E opgegeven goederencode niet juist zou zijn, Dit blijkt uit e-mail verkeer tussen X en E (bijlage 9). Ondanks deze twijfels zijn de goederen aangegeven als harde tarwe met de goederencode 1001.1000.20.2550 in plaats van bulgur met de goederencode 1904.3000.00. De gegevens in de bescheiden van J zijn vergeleken met de gegevens in de dossiers van de aangiften welke wij bij X hebben aangetroffen. Hierbij zijn geen afwijkingen bevonden.

5. Indeling van de bevonden goederen

Aangegeven zijn de goederencodes:

- 1001.1000.20 met de goederenomschrijving ‘harde tarwe’. Op de facturen is goederenomschrijving gegeven Pilavlik Bulgur Bugday en Koftelik Bulgur Bugday. Na monsteronderzoek is bulgur tarwe bevonden. De aangegeven goederencode is onjuist. Aangegeven had moeten worden de goederencode 1904.3000.00.

- 2008.9999.90 met de goederenomschrijving ‘vruchten en andere eetbare plantendelen bereid of verduurzaamd, zonder toegevoegde alcohol en zonder toegevoegde suiker’. Op de facturen is als goederenomschrijving gegeven Pilavlik Bulgur Bugday, Hediklik Bugday en Asurelik Bugday. De aangegeven goederencode is onjuist. Na monsteronderzoek van aangiften waarbij dezelfde goederenomschrijving wordt genoemd is met - uitzondering van het product AsureHk Bugday - vastgesteld dat het bulgur tarwe betreft. Aangegeven had moeten worden de goederencode 1904.3000.00. Het tarweproduct Asurelik Bugday moet worden ingedeeld als harde tarwe, met de goederencode 1104.2911.00.

Twee zendingen harde tarwe, aangegeven met de goederencode 1001.1000.20.2550 zijn bemonsterd, waarbij door het Laboratorium van Financiën is vastgesteld dat het geen harde tarwe maar bulgur betrof. Bulgur is een tarweproduct wat een warmtebehandeling heeft ondergaan. Door deze warmtebehandeling kan het product niet meer als harde tarwe in hoofdstuk 10 worden ingedeeld, maar moet het worden ingedeeld onder de goederencode 1904.3000.00. Deze aangiften zijn:

- [nummer], aangegeven op 08-03-2006 en

- [nummer], aangegeven op 14-03-2006.

Tegen deze correctie is geen bezwaar gemaakt. (zie bijlage 1 en 2 aangifte en uitslag monsteronderzoek)

Op de facturen van de gecorrigeerde aangiften staan de goederen omschreven als ‘Pilavlik Bulgur Bugday en ‘Koftelik Bulgur Bugday’ (zie bijlage 1 en 2). Bulgur kan voorkomen als grove, fijngesneden of gebroken tarwe. Pilavlik en Koftelik zijn de benamingen van soorten Bulgur.

Uit het monsteronderzoek blijkt dat Bulgur tarwe het product is dat in het geval van genoemde aangiften daadwerkelijk is ingevoerd. Bulgur is een tarweproduct dat een verdere bewerking heeft ondergaan dan gewone tarwe. De verdere bewerking bestaat uit het koken of stomen van de tarwekorrels, waarna er eventueel een nadere bewerking plaatsvindt (drogen, pellen, malen ect.) Bulgur is een basisingrediënt voor de oosterse keuken.

(…)

7. Oorsprong

(…)

Conclusie oorsprong

Hieruit kan worden geconcludeerd dat bulgur tarwe, GN-code 1904.3000 geen Iandbouwproduct is, en de preferentiële herkomst Turkije niet door middel van een EUR-1 kan worden aangetoond. Bulgur tarwe wordt genoemd in bijlage B van de Verordening EG nummer 3448/93 van de Raad. De producten welke worden genoemd in deze bijlage zijn volgens artikel 1 lid 2, 2 gedachtenstreepje van genoemde verordening aan te merken als ‘goederen’ en zijn derhalve niet aan te merken als Iandbouwproducten. Voor de daadwerkelijk bevonden bulgur is geen geldig bewijs van oorsprong c.q. herkomst ATR overgelegd.

Van de door ons in de dossiers aangetroffen ‘Movement Certificate’ EUR-1 kan er één deels worden gebruikt voor het aantonen van de preferentiële herkomst Turkije van de Bugday tarwe. Voor het aantonen van de Turkse herkomst van de Bulgur is een EUR-1 niet toegestaan. Het 3e landentarief van 8,3% over de douanewaarde zal worden nageheven in combinatie met het agrarisch element van € 25,70 per 100 kg.

(…)

9. Berekening rechten bij invoer

De volgende aangiften worden door ons gecorrigeerd:

Figuur 2 overzicht gecorrigeerde aangiften

Volg- Aangever Jaar Aangifte Goederen Aangifte Netto DW in € Corrigeerde

nummer Nummer code datum IR in €

1 [nummer] 06 [nummer] 1904300000 3-1-2006 37.570 16.174 10.997,93

[nummer] 06 [nummer] 1104291100 3-1-2006 7.250 0 210,25

2 [nummer] 06 [nummer] 1904300000 27-2-2006 20.120 8.840 5.904,56

[nummer] 06 [nummer] 1104291100 27-2-2006 3.360 0 97,44

3 [nummer] 06 [nummer] 1904300000 27-2-2006 48.180 19.823 14.027,57

4 [nummer] 06 [nummer] 1904300000 27-2-2006 42.400 18.520 12.433,96

[nummer] 06 [nummer] 1104291100 27-2-2006 3.024 0 87,70

5 [nummer] 06 [nummer] 1904300000 15-8-2006 23.000 9.840 6.727,72

181.880 73.197 50.487,13

Voor de aangiften met de volgnummers 1, 2 en 4: Uit de facturen behorende bij aangifte blijkt dat een deel van de goederen Bulgur is, het andere deel is Bugday. De correctie op deze aangiften is gesplitst in een deel voor Bulgur, goederencode 1904.3000.00 en een deel voor Bugday, goederencode 1104.2911.00.

Uit de facturen behorende bij de andere genoemde aangiften blijkt dat de ingevoerde goederen Bulgur is. (bijlage 3 tot en met 7)

Bulgur wordt met name genoemd in de Gecombineerde Nomenclatuur in post 1904 3000. Op bulgur is een ad valorum recht van 8,3% over de douanewaarde en een specifiek bedrag, het ‘agrarisch element’ van € 25,70 per 100 kg netto gewicht van toepassing.

(…)

11. Aanwijzing X als mede-schuldenaar

Naast de aangever J wordt X als mede-schuldenaar worden aangemerkt. De reden om de X ook als schuldenaar aan te merken is dat uit dit onderzoek is gebleken dat X op de hoogte was danwel op de hoogte kon zijn dat een groot deel van de geïmporteerde goederen Bulgur tarwe betreft.

- Uit de door X aan J gezonden facturen blijkt dat een groot deel van de zendingen betrekking had op Bulgur. Hieruit blijkt dat zowel J als X van dit feit op de hoogte was danwel op de hoogte kon zijn op het moment van invoer. (zie bijlage 1 tot 7)

- Op 24 december 2005 bestond er, gelet op e-mail verkeer tussen X en E dat er twijfel bestond bij medewerkers van X over de juistheid van de aan te geven goederenomschrijving. (zie bijlage 9)

- Daarnaast zijn monsters van de zendingen welke zijn aangegeven op 08-03-2006- en 14-03-2006 door het Laboratorium van Financiën onderzocht. Uit de uitslagen op 04-06-2006 en 26-06-2006 bleek dat het in beide gevallen gaan om Bulgur tarwe. (bijlage 1 en 2)

- Nadat de uitslag van de monsteronderzoeken bekend is geworden is op 15-08-2006 nog een zending aangegeven als harde tarwe, terwijl zowel de J als X wisten dat de aangegeven goederencode onjuist was. (bijlage 7) (…)”

2.11. Tussen partijen is niet in geschil dat het onderhavige beroep alleen betrekking heeft op de goederen die in de aangiften ten invoer zijn vermeld als harde tarwe en niet op het product bugday.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of de goederen die voor het vrije verkeer zijn aangegeven bulgur tarwe betreffen en of eiseres kan worden aangemerkt als schuldenaar. Voorts is in geschil of in de herkomst van de goederen kan worden aangetoond met een EUR-1 certificaat.

3.2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de utb.

3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

3.4. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding en het proces-verbaal ter zitting.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt met zich dat verweerder, nu hij wenst af te wijken van de aangiften ten invoer omdat hij meent dat onjuiste facturen zijn overgelegd bij de aangiften en dat de goederen die zijn aangegeven moeten worden ingedeeld onder een andere goederencode, de bewijslast draagt zijn stellingen aannemelijk te maken.

4.2. Eiseres heeft gesteld dat uit de jurisprudentie volgt dat iedere aangifte individueel dient te worden beoordeeld. Nu verweerder niet iedere aangifte ten invoer individueel heeft beoordeeld, kan verweerder niet afwijken van de niet-beoordeelde aangiften. Tevens heeft eiseres gesteld dat de onderhavige aangiften ten invoer niet voorkomen in het onderzoek door de Oostenrijkse douaneautoriteiten, en dat de monsteronderzoeken geen betrekking hebben op de onderhavige aangiften ten invoer, reden waarom de utb niet in stand kan blijven. Verweerder heeft deze gang van zaken bestreden en heeft gesteld alle aangiften te hebben beoordeeld.

4.3.1. Tegenover hetgeen eiseres stelt, heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat voor iedere aangifte ten invoer afzonderlijk is vastgesteld dat in opdracht van eiseres op basis van onjuiste omschrijvingen op de inkoopfacturen de goederen voor het vrije verkeer zijn aangegeven. Verweerder heeft een CNI bij eiseres ingesteld en heeft voor elke aangifte ten invoer een set bescheiden overgelegd, bestaande uit een aangifte ten invoer, een inkoopfactuur, een verkoopfactuur, een EUR-1 certificaat, een bill of lading, een opdracht voor het doen van een aangifte ten invoer en een CMR. Uit het rapport van dit onderzoek -voor zover van belang opgenomen onder 2.10- en uit de overgelegde bescheiden volgt dat de omschrijving van de goederen op de inkoopfacturen, die zijn overgelegd bij de aangiften ten invoer, niet overeenkomt met de omschrijving van de goederen op de verkoopfacturen. Op de verkoopfacturen worden de goederen omschreven als bulgur, terwijl op de inkoopfacturen de goederen onder meer worden omschreven als harde tarwe, maar niet als bulgur. Deze bescheiden bevestigen het patroon zoals omschreven in het rapport van het onderzoek van de Oostenrijkse douaneautoriteiten en de uitslag van het monsteronderzoek (zie 2.4 en 2.7). Het feit dat de onderhavige aangiften ten invoer niet zijn betrokken in beide onderzoeken, doet hieraan niet af. Anders dan eiseres heeft gesteld, volgt uit vorengaande dat verweerder elke aangifte ten invoer individueel heeft beoordeeld en niet de resultaten van het onderzoek van de Oostenrijkse douaneautoriteiten en de uitslag van het monsteronderzoek heeft geëxtrapoleerd. De stelling van eiseres dat er sprake is van extrapolatie mist feitelijke grondslag.

4.3.2. Gelet op voorgaande heeft verweerder aan de hand van de resultaten van de CNI en de overgelegde bescheiden voldoende aannemelijk gemaakt dat de aangegeven goederen bulgur tarwe betreffen en dat eiseres de goederen ten invoer had moeten laten aangegeven onder GN-code 1904.3000. Verweerder heeft derhalve aan de op hem rustende bewijslast voldaan.

4.4. Uit artikel 201, derde lid, van het CDW volgt dat wanneer een douaneaangifte voor een van de in het eerste lid bedoelde regelingen is opgesteld op basis van gegevens die ertoe leiden dat de wettelijk verschuldigde rechten geheel of gedeeltelijk niet worden geheven, de personen die deze voor de opstelling van de aangifte benodigde gegevens hebben verstrekt, terwijl zij wisten of redelijkerwijze hadden moeten weten dat die gegevens verkeerd waren, overeenkomstig de geldende nationale bepalingen eveneens als schuldenaar kunnen worden beschouwd.

4.5. Eiseres heeft gesteld dat zij niet deskundig is op het douanegebied en alleen informatie aan de aangever doorgeeft die nodig is voor het doen van de aangiften ten invoer. Eiseres heeft voorts gesteld dat zij niet wist dan wel redelijkerwijs had kunnen weten dat de gegevens die zij aan de aangever heeft doorgegeven verkeerd waren en dat zij derhalve niet kan worden aangemerkt als schuldenaar.

4.6. Eiseres heeft op basis van door haar verstrekte gegevens opdracht gegeven tot het doen van de aangiften ten invoer. Tot de gedingstukken behoren een aantal e-mail berichten die -voor zover van belang- zijn opgenomen onder 2.5.1 tot en met 2.6.3. Uit deze e-mail berichten blijkt dat op 27 december 2007 eiseres aan haar dochteronderneming E GmbH heeft gevraagd onder welke GN-code de goederen moeten worden aangegeven en dat zij van mening is dat de goederen moeten worden aangegeven onder GN-code 1904.3000. E GmbH heeft vervolgens geantwoord dat zij in Duitsland de goederen altijd aangeven onder de GN-code 1001.1000. Op 4 januari 2006 heeft E GmbH aan eiseres gevraagd of het is gelukt om de goederen onder de GN-code 1001.1000 aan te geven. Eiseres heeft vervolgens geantwoord dat het is gelukt, maar dat zij nog steeds van mening is dat de GN-code eigenlijk niet klopt. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit voorgaande dat eiseres wist dan wel redelijkerwijs had moeten weten dat de door haar verstrekte gegevens voor het doen van de aangiften ten invoer verkeerd waren. Nu eiseres regelmatig opdrachten geeft voor het doen van aangiften ten invoer, moet eiseres worden beschouwd als een ervaren marktdeelnemer. Eiseres is zelfstandig verantwoordelijk voor de haar verstrekte informatie en had nader onderzoek moeten doen op het moment dat zij twijfelde aan de juiste GN-code van de goederen. Gelet op voorgaande is eiseres op grond van artikel 201, derde lid, van het CDW terecht als schuldenaar aangemerkt.

4.7. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG (thans: Hof van Justitie van de Europese Unie) beoogt artikel 220, tweede lid, aanhef, sub b, van het CDW de bescherming van gewettigd vertrouwen van de douaneschuldenaar (in de juistheid van alle factoren die een rol spelen bij het besluit om al dan niet tot boeking achteraf van invoerrechten over te gaan). Op grond van deze bepaling wordt niet overgegaan tot boeking achteraf van invoerrechten indien de volgende drie, cumulatieve voorwaarden zijn vervuld: het niet heffen van de rechten is te wijten aan een vergissing van de bevoegde autoriteiten zelf; de vergissing is van dien aard dat zij door een douaneschuldenaar die te goeder trouw is, redelijkerwijze niet kon worden ontdekt; en de douaneschuldenaar heeft aan alle voorschriften van de geldende regeling inzake de douaneaangifte voldaan. Uit het arrest van het Hof van Justitie van 27 juni 1991, C-348/89, inzake Mecanarte, volgt dat vergissingen inzake de uitlegging of de toepassing van de voorschriften betreffende de rechten bij invoer of bij uitvoer, die de belastingschuldige niet redelijkerwijze kon ontdekken, alle vergissingen omvatten, wanneer zij het gevolg zijn van een actieve gedraging.

4.8.1. Op eiseres rust de bewijslast aannemelijk te maken dat er sprake is geweest van een actieve gedraging van de douaneautoriteiten waaruit zij een gewettigd vertrouwen in de zin van artikel 220 van het CDW kan ontlenen.

4.8.2. Eiseres heeft gesteld dat op het moment dat zij de aangifte ten invoer met het nummer [nummer] ter vervanging van de aangifte ten invoer met het nummer [nummer] van 3 maart 2006 heeft ingediend, verweerder wist dat de goederen bulgur tarwe betroffen en dat de vervangingsaangifte derhalve juist is. Tevens heeft eiseres gesteld dat na een fysieke controle de aangifte ten invoer met het nummer [nummer] van 27 februari 2006 conform is bevonden. Gelet op het hierna overwogene faalt het beroep van eiseres op artikel 220 van het CDW. Uit de brief van 21 juli 2006 -voor zover van belang opgenomen onder 2.8- en hetgeen verweerder ter zitting heeft gesteld, leidt de rechtbank af dat de aangifte ten invoer met het nummer [nummer] slechts is vervangen in verband met een adresseringsprobleem. Voorts heeft verweerder onweersproken gesteld dat er geen monster van de goederen is genomen die zijn aangegeven met de aangifte ten invoer met het nummer [nummer] en dat slechts het containernummer, de verzegeling en het land van oorsprong zijn gecontroleerd.

Nu de goederen die met voormelde aangiften zijn aangegeven niet zijn beoordeeld, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is geweest van een actieve gedraging van de douaneautoriteiten op grond waarvan het vertrouwen is opgewekt dat de juiste GN-code is aangegeven.

4.9. Ingevolge artikel 20, derde lid, onderdeel d, van het CDW omvat het douanetarief van de Europese Gemeenschappen de preferentiële tariefmaatregelen in de overeenkomsten die door de Gemeenschap met bepaalde landen of groepen van landen heeft gesloten en die in een preferentiële behandeling voorzien.

4.10. Ingevolge artikel 27, aanhef en onderdeel b, van het CDW worden de regels betreffende de preferentiële oorsprong voor de goederen die voor de in artikel 20, derde lid, onder d bedoelde preferentiële tariefmaatregelen in aanmerking komen, vastgesteld bij deze overeenkomsten.

4.11. Het Besluit nr. 1/98 van de Associatieraad EG-Turkije van 25 februari 1998, 98/223/EG, bevat de handelsregeling voor landbouwproducten (hierna: het Besluit nr. 1/98). In artikel 4 van het Besluit nr. 1/98 is bepaald dat de oorsprongsregels zijn vastgesteld in Protocol nr. 3 behorende bij dit Besluit. In artikel 14 van dit Protocol is bepaald dat de oorsprong van landbouwproducten onder andere kan worden aangetoond door een EUR-1 certificaat. Eiseres stelt dat bij alle aangiften ten invoer EUR-1 certificaten zijn overgelegd en dat deze certificaten kunnen dienen als bewijs van herkomst van de goederen.

4.12. In artikel 32, derde lid, juncto bijlage I van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna: het Verdrag; thans: artikel 38, derde lid, juncto bijlage I van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie) zijn de landbouwproducten vermeld die vallen onder de bepalingen van de artikelen 33 tot en met 38 van het Verdrag (thans: artikelen 38 tot en met 44 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie). Hoofdstuk 19 van de gecombineerde nomenclatuur is niet in deze bijlage opgenomen. De verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad van 6 december 1993 tot vaststelling van de handelsregeling voor bepaalde, door verwerking van landbouwproducten verkregen producten, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2580 van de Raad van 20 november 2000, is een uitwerking van de artikelen 38 tot en met 47 van het Verdrag. Volgens artikel 1 wordt in deze verordening verstaan onder “goederen”: de in bijlage B bij de verordening genoemde producten die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen. Ingevolge artikel 2 worden de rechten van het gemeenschappelijke douanetarief toegepast op de in de bijlage B bedoelde goederen. Nu in bijlage B de GS-post 1904 is genoemd, moeten de onderhavige producten die vallen onder GN-code 1904.3000 worden aangemerkt als goederen en niet als landbouwproducten. Artikel 14 van het Protocol behorende bij het Besluit nr. 1/98 is derhalve niet van toepassing.

4.13. Op grond van artikel 5 juncto artikel 6 van het Besluit nr. 1/2006 van het Comité douanesamenwerking EG-Turkije van 26 september 2006 tot vaststelling van de toepassingsbepalingen van het Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG-Turkije (2006/646/EG) wordt het bewijs dat is voldaan aan de voorwaarden voor de toepassing van de bepalingen van het basisbesluit betreffende het vrije verkeer geleverd door middel van overlegging van en certificaat inzake goederenverkeer A.TR. Nu deze bepaling geen ruimte geeft om door middel van een ander bewijsstuk -zoals een EUR-1 certificaat- de herkomst van de goederen aan te tonen en eiseres geen A.TR certificaat heeft overgelegd, is het preferentiële tarief niet van toepassing.

4.14. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 2 februari 2010 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.J. Roke, voorzitter, mr. M.H.L.C. Bijvoet en mr. E. Polak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Plesman-Jalink, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.