Rechtbank Haarlem, 20-04-2010, BM6255, 09/141 en 09/142
Rechtbank Haarlem, 20-04-2010, BM6255, 09/141 en 09/142
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 20 april 2010
- Datum publicatie
- 1 juni 2010
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2010:BM6255
- Zaaknummer
- 09/141 en 09/142
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. Eiseres en de stichting moeten worden aangemerkt als zelfstandige entiteiten. Eiseres heeft niet in strijd met doel en strekking van het recht gehandeld. Eiseres heeft recht op aftrek.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Zaaknummers: AWB 09/141 en 09/142
Uitspraakdatum: 20 april 2010
Uitspraak in de gedingen tussen
Maatschap X, gevestigd te Z, eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de gedingen
1.1. Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 november 2002 tot en met 31 december 2002 met dagtekening 29 december 2007 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 47.330. Bij beschikking met dezelfde dagtekening is de heffingsrente vastgesteld op € 9.541.
1.2. Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 december 2003 met dagtekening 29 december 2007 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 10.627. Bij beschikking met dezelfde dagtekening is de heffingsrente vastgesteld op € 1.854.
1.3. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 november 2008 de onder 1.1 vermelde naheffingsaanslag gehandhaafd en de heffingsrente verminderd tot een bedrag van € 8.470.
1.4. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 november 2008 de onder 1.2 vermelde naheffingsaanslag alsmede de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.5. Eiseres heeft tegen de onder 1.3 en 1.4 genoemde uitspraken bij brief van 5 januari 2009, ontvangen bij de rechtbank op 6 januari 2009, beroep ingesteld.
1.6. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
1.7. Eiseres heeft vóór de zitting in beide zaken nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
1.8. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2010. Namens eiseres is daar verschenen A. Namens verweerder zijn verschenen B en C. Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en eiseres.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiseres is een maatschap die is aangegaan door D en A (hierna ook: de vennoten). De vennoten zijn ongehuwde partners. Tot de stukken behoort een maatschapsovereenkomst met dagtekening 14 november 2002, waarin, voor zover hier van belang, het volgende is opgenomen:
“(…)
Overwegende dat de vennoten:
a. In een maatschap voor gemeenschappelijke rekening en risico willen beleggen in onroerende zaken en deze zaken willen exploiteren;
b. Een in aanbouw zijnde recreatiewoning hebben gekocht, welke woning is gelegen op het recreatiepark Y, plaatselijk bekend Y te Q;
(…)
Artikel 1 Naam, vestiging en doel
1. De maatschap draagt de naam ‘X’.
2. De maatschap houdt kantoor te R aan de a-laan nummer [nummer].
3. Het doel van de maatschap is het voor gemene rekening en risico van de vennoten
beleggen van het maatschapsvermogen in de hiervoor bedoelde recreatiewoning en de
inventaris van die woning, alsmede de exploitatie van die zaken.
4. Het maatschapsvermogen bestaat uit het door de vennoten ingebrachte vermogen.
(…)”
2.2. Eiseres heeft de onder 2.1 genoemde in aanbouw zijnde vakantiewoning (hierna: de vakantiewoning) aangekocht voor een totale koop-/aanneemsom van € 277.000 vermeerderd met omzetbelasting. De levering van de grond met de daarop in aanbouw zijnde woning heeft op 30 december 2002 plaatsgevonden. De ter zake door de aannemer uitgereikte facturen zijn gesteld op naam van “Fam. A/D”.
2.3. De vennoten hebben op 17 april 2003 Stichting S opgericht (hierna: de stichting) De vennoten zijn de bestuurders van de stichting. De stichting heeft ten doel het beheer en de exploitatie van onroerende goederen en van vermogenswaarden in het algemeen.
2.4. Eiseres heeft met ingang van 18 april 2003 de vakantiewoning verhuurd aan de stichting. In de huurovereenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“(…)
Overeenkomst van verhuur van een vakantiewoning
Ondergetekenden:
1. Stichting S, gevestigd te R, aan de a-laan [nummer], hierbij vertegenwoordigd door haar bestuursleden mevrouw D en de heer A, hierna ook aan te duiden als “huurder”, en
2. maatschap X, (…)hierna ook aan de duiden als “verhuurder”,
overwegende
3. dat verhuurder eigenaar is van de te Q, Parc Y gelegen vakantiewoning
(nr [nummer]) en deze woning aan huurder wil verhuren ten behoeve van de exploitatie in het
kader van het vakantiebestedingsbedrijf, en
4. huurder vorenbedoelde vakantiewoning voor het vermelde doel wenst te huren,
komen overeen als volgt:
5. verhuurder verhuurt met ingang van 18 april 2003 vorenbedoelde woning met inventaris
voor het omschreven doel aan huurder,
6. de verhuur is aangegaan voor de periode van één jaar, waarbij de huur telkens met een
jaar wordt verlengd indien deze niet twee maanden voorafgaand aan het einde van de
huurperiode schriftelijk door (één van de) partijen is opgezegd,
7. de huurprijs bedraagt Euro 18.500 exclusief omzetbelasting per jaar en dient vóór het
einde van de huurperiode te worden voldaan; voor de huurperioden eindigend per 17 april
2004 en 17 april 2005, bedraagt de huurprijs (exclusief omzetbelasting) Euro 16.500
respectievelijk Euro 17.500 per jaar (…),
8. huurder mag het gehuurde enkel aanwenden ten behoeve van verhuur voor (recreatief)
kortstondig verblijf; huurder is er mee bekend dat geldende gemeentelijke voorschriften
ander gebruik niet toelaten.
(…)”
2.5. Eiseres heeft in verband met de onder 2.4 genoemde huurovereenkomst de navolgende huur, vermeerderd met 6% btw, in rekening gebracht aan de stichting:
Periode Huur BTW
18 april 2003 tot 18 april 2004 € 16.500 990
18 april 2004 tot 18 april 2005 € 13.000 780
18 april 2005 tot 1 januari 2006 € 12.000 720
2006 € 13.500 810
2007 € 14.000 810
De door eiseres aldus in rekening gebrachte btw, is door haar op aangifte voldaan.
2.6. De stichting heeft de vakantiewoning nagenoeg uitsluitend verhuurd aan de vennoten. De vakantiewoning is slechts twee maal (voor de periode van 1 week) verhuurd aan een derde. De vennoten gebruiken de woning tijdens de zomervakantie voor een periode van circa twee weken. Daarnaast wordt de woning regelmatig door één van de vennoten – kortstondig – gebruikt in verband met zijn aanstelling aan T.
2.7. Bij brief van 2 januari 2003 heeft eiseres zich gemeld als nieuwe ondernemer bij de Belastingdienst/Grote ondernemingen te U. In deze brief is onder meer vermeld:
“ Beste (…),
In de afgelopen maand november meldde ik je de aankoop door mij en mijn vrouw van een te Q gelegen recreatiewoning. (…). De recreatiewoning zal door ons worden verhuurd aan een verhuurorganisatie, van welke organisatie ook wij zullen huren als wij zelf van de recreatiewoning gebruik gaan maken
Ik verzoek je ons ter zake van de verhuur van bedoelde recreatiewoning aangiftebiljetten omzetbelasting uit te reiken.”
2.8. Bij brief van 25 april 2003 zendt eiseres nadere informatie naar de Belastingdienst en vermeldt daarbij:
(…) Hoewel de verhuur ook zou kunnen plaatsvinden via de initiator en exploitant van het desbetreffende vakantiepark, Y BV, geven wij er de voorkeur aan de exploitatie in eigen beheer te houden. Door tussenschakeling van Stichting S beogen wij enige afstand tot de huurders te houden onder meer ter afscherming voor eventuele aansprakelijkheden.
(…)”
2.9. In haar brief van 5 mei 2003 geeft eiseres nadere informatie over de stichting:
“(…) Stichting S heeft geen overeenkomst met een verhuurorganisatie. Mevrouw D en ik wensen zelf zicht te houden op wie de woning gebruikt. Bovendien vinden wij de bemiddelingsvergoeding welke De Y BV in rekening brengt, zijnde 20% van de bruto huuropbrengst, aan de hoge kant. Dit temeer omdat wij al de nodige belangstelling voor de woning hebben mogen ontdekken. Zoals wij thans inschatten hoeven wij niet te adverteren om de woning gedurende het vakantieseizoen goed bezet te houden.(…)”
2.10. Met dagtekening 13 augustus 2003 reikt verweerder de aangiftebiljetten uit. De aangiften, strekkende tot teruggave van btw, zijn op 26 augustus 2003 ingediend. De gevraagde teruggaven zijn conform verleend bij teruggaafbeschikkingen met dagtekening 10 oktober 2003.
2.11.Bij brief met dagtekening 22 oktober 2003 schrijft verweerder aan eiseres, voor zover hier van belang, het volgende:
“(…)
Op uw verzoek heb ik u aangiftes omzetbelasting toegezonden voor de maatschap X en Stichting S.
U hebt deze aangiftes inmiddels ingediend. Uit deze aangiftes maak ik op, dat er in de periodes waarop deze aangiftes betrekking hebben nog geen belaste prestaties zijn verricht door de maatschap en de stichting.
De door u gevraagde teruggaves zullen worden verleend onder de voorwaarde dat in een later stadium aan de hand van het gebruik van de vakantiewoning zal worden beoordeeld of de teruggaves tot het juiste bedrag zijn verleend.
Ik ga er van uit, dat u beiden eigenaar bent van de vakantiewoning. Voor het exploiteren van de vakantiewoning, anders dan door de maatschap en de stichting, zou het samenwerkingsverband worden aangemerkt als ondernemer.
Zoals ik reeds in eerdere brieven heb aangegeven is het heel goed mogelijk dat deze situatie
aanwezig wordt geacht. Dit is dan ook de reden waarom nu reeds, vooruitlopend op een definitieve beslissing, aangiftebiljetten aan het samenwerkingsverband zijn uitgereikt.
(…)”
2.12. De stichting exploiteert thans, zo is ter zitting onweersproken gesteld, naast de onderhavige vakantiewoning, nog drie (nadien) door vennoten in eigendom verkregen vakantiewoningen. Deze drie vakantiewoningen verhuren de vennoten, op grond van een huurovereenkomst die vergelijkbaar is met die genoemd onder 2.4, eveneens aan de stichting. De stichting verhuurt deze drie vakantiewoningen nagenoeg uitsluitend aan derden. De vennoten van eiseres hebben inmiddels, zo is eveneens ter zitting onweersproken gesteld, in totaal negen vakantiewoningen in eigendom, waarvan acht in Nederland gelegen.
2.13. Eiseres heeft de in geding zijnde naheffingsaanslagen op 4 januari 2008 per post ontvangen.
3. Geschil
3.1. In geschil zijn de antwoorden op de volgende vragen:
- Is de naheffingsaanslag over 2002 tijdig vastgesteld?
- Is eiseres ter zake van de verhuur van de vakantiewoning aan te merken als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB)?
- Heeft eiseres door de belaste verhuur aan en van de stichting misbruik van recht gepleegd?
- Verhindert de tenaamstelling van de facturen de aftrek van voorbelasting?
- Heeft verweerder door het opleggen van de onderhavige naheffingsaanslagen gehandeld in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het vertrouwensbeginsel en het fair play beginsel?
3.2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de naheffingsaanslagen.
3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Eiseres heeft gesteld dat de naheffingsaanslag genoemd onder 1.1 niet is vastgesteld binnen de termijn genoemd in artikel 20, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), nu zij de naheffingsaanslag pas op 4 januari 2008 heeft ontvangen. De rechtbank overweegt in dat kader als volgt. Ingevolge artikel 5 van de AWR geldt in beginsel de dagtekening van het aanslagbiljet, in casu 29 december 2007, als dagtekening van de vaststelling van de aanslag. Indien echter de dagtekening van het aanslagbiljet wel, maar de terpostbezorging niet binnen de termijn heeft plaatsgevonden, komt de datum van de terpostbezorging in de plaats van de dagtekening van het aanslagbiljet (vgl. HR 6 december 1989, BNB 1990/176). Hieruit volgt dat aan de rechtbank ter beoordeling is op welke datum de terpostbezorging heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft in dat kader gesteld dat de naheffingsaanslag op 10 december 2007 is aangekondigd en op 12 december 2007 in het administratieve systeem is ingetoetst, dat dit systeem aan de naheffingsaanslag de dagtekening van 29 december 2007 heeft toegekend en dat het gebruikelijk is dat een belastingaanslag wordt vastgesteld en verzonden vóór de dagtekening. Voorts heeft een medewerkster van de Belastingdienst in een brief van 22 augustus 2008 op ambtseed verklaard dat de onderhavige naheffingsaanslag op 28 december 2007 is verzonden. De rechtbank ziet geen reden om deze verklaring in twijfel te trekken, mede gelet op de door verweerder gestelde en door eiseres niet bestreden gebruikelijke gang van zaken. Het enkele feit dat eiseres de naheffingsaanslag eerst op 4 januari 2008 heeft ontvangen, maakt dit niet anders. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat brieven die kort voor de jaarwisseling ter post wordt aangeboden, een langere verzendtijd hebben dan gebruikelijk. De rechtbank acht verweerder dan ook geslaagd in zijn bewijslast en acht aannemelijk dat hij de naheffingsaanslag 2002 tijdig ter post heeft bezorgd.
4.2. De rechtbank stelt voorop dat het op de weg van eiseres ligt om aannemelijk te maken dat zij ondernemer is in de zin van de Wet OB en als zodanig recht op aftrek van voorbelasting heeft. Eiseres heeft in dat kader aangevoerd dat zij op grond van de verhuur van de vakantiewoning aan de stichting aangemerkt moet worden als ondernemer, nu deze verhuur kwalificeert als de exploitatie van een vermogensbestanddeel om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen. Eiseres heeft op grond van het hiervoor gestelde voldoende aannemelijk gemaakt dat zij kwalificeert als een ondernemer zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel b, van de Wet OB. Anders dan verweerder meent, dienen eiseres en de stichting voor de toepassing van de Wet OB niet met elkaar te worden vereenzelvigd nu zij tezamen een entiteit noch een fiscale eenheid vormen (vgl. Hoge Raad 4 december 2009, nr. 43.742, LJN BB8345). De stichting is een afzonderlijke entiteit en is ook met een op zichzelf staand oogmerk – het afschermen van aansprakelijkheid – in het leven geroepen. Eiseres en de stichting moeten dan ook als zelfstandige entiteiten worden aangemerkt. Nu tussen partijen overigens niet in geschil is dat de onderhavige verhuuractiviteit een belaste activiteit vormt heeft eiseres recht op aftrek van voorbelasting.
4.3.1. Verweerder heeft, mocht de rechtbank oordelen dat eiseres als ondernemer kwalificeert, gesteld dat eiseres door de aankoop gevolgd door de verhuur aan de stichting die weer nagenoeg uitsluitend aan de vennoten verhuurt, een belastingbesparende constructie heeft opgezet die als misbruik van recht kwalificeert. Dit brengt mee, aldus verweerder, dat de verhuurconstructie voor de toepassing van de Wet OB moet worden genegeerd. Het is eiseres volgens verweerder nooit om verhuur te doen geweest; de stichting is enkel opgericht en tussengeschoven om een belastingvoordeel te realiseren. Eiseres ontkent dit en stelt dat de verhuur via de stichting plaatsvindt om persoonlijke aansprakelijkstellingen te voorkomen en voorts dat zij van meet af aan de intentie heeft gehad om de vakantiewoning ook aan anderen dat de vennoten te verhuren. Dat het daar nooit van is gekomen is te wijten, zo stelt zij, aan de toenmalige parkbeheerder die niet in staat bleek om wangedrag van huurders in de hand te houden. Sinds twee jaar is er echter een nieuwe parkbeheerder aangesteld. Het parkbeheer is sindsdien aanzienlijk verbeterd. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat zij niet uitsluit dat de vakantiewoning in de toekomst (in het hoogseizoen) ook aan derden zal worden verhuurd.
4.3.2. Gelet op de verschillende door eiseres gestelde en door verweerder niet weersproken verhuuractiviteiten van de stichting (zie 2.12), die de intentie van eiseres met betrekking tot de onderhavige vakantiewoning ondersteunen, heeft verweerder, op wie de bewijslast rust dat sprake is van misbruik van recht, onvoldoende het door hem gestelde kunstmatige karakter van de constructie aannemelijk gemaakt. Daar komt bij dat de verklaring van eiseres voor het feit dat de onderhavige woning tot op heden nog niet is verhuurd aan derden, de rechtbank niet onaannemelijk voorkomt. Het gebruik dat thans voornamelijk van de woning wordt gemaakt door één van de vennoten in het kader van zijn aanstelling aan T, sluit verhuur aan derden in het hoogseizoen niet uit. Gelet op het voorgaande is verweerder er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat eiseres heeft gehandeld in strijd met doel en strekking van het recht.
4.4. Verweerder heeft tot slot gesteld dat, nu de facturen van de aannemer op naam van “Fam. A/D” zijn gesteld en niet op naam van eiseres, deze niet kunnen worden aangemerkt als op de voorgeschreven wijze opgemaakte facturen. De aldus gefactureerde omzetbelasting komt, gelet op het bepaalde in artikel 15, eerste lid, onderdeel a, van de Wet OB, niet bij eiseres voor aftrek in aanmerking.
Verweerders stelling is niet in lijn met de vaste jurisprudentie (vgl. Hoge Raad van 5 januari 1983, BNB 1983/76) op grond waarvan een factuur geacht wordt als juist te naam te zijn gesteld wanneer deze ten minste een naam van de tot de maatschap behorende vennoten vermeldt. Aangezien de factuur beide namen noemt is aan de wettelijke eisen die aan de factuur worden gesteld voldaan.
Nu naar het oordeel van de rechtbank de vakantiewoning, zoals hiervoor overwogen, wordt gebruikt in het kader van de gezamenlijke onderneming van de vennoten heeft eiseres terecht de omzetbelasting vermeld op de onder 2.2 genoemde facturen, in aftrek gebracht.
Gelet op het voorgaande behoeven de overige grieven van eiseres geen behandeling meer.
4.5. Gelet op het vorenoverwogene zijn de naheffingsaanslagen ten onrechte opgelegd en dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling omdat niet is gesteld dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslagen en bepaalt dat de uitspraak in zo verre in de plaats treden van de vernietigde besluiten;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 288 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 20 april 2010 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. C.J. Hummel, voorzitter, mr. E. Polak en mr. A. van Dongen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Plesman-Jalink, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.