Home

Rechtbank Haarlem, 02-02-2010, ECLI:NL:RBHAA:2010:285 BM6273, 08/6314

Rechtbank Haarlem, 02-02-2010, ECLI:NL:RBHAA:2010:285 BM6273, 08/6314

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
2 februari 2010
Datum publicatie
3 juni 2010
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2010:BM6273
Zaaknummer
08/6314

Inhoudsindicatie

Douane. Onttrekking aan het douanetoezicht.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige douanekamer

Procedurenummer: AWB 08/6314

Uitspraakdatum: 2 februari 2010

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X B.V., gevestigd te Z, eiseres,

gemachtigde: A

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiseres op 28 mei 2008 een uitnodiging tot betaling met nummer [nummer] (hierna: UTB) van € 7.151,41 aan BTW opgelegd.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 augustus 2008 de UTB gehandhaafd.

1.3. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.4. Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2010. Gemachtigde van eiseres is daar verschenen. Namens verweerder is verschenen B. Ter zitting heeft eiseres, met goedvinden van verweerder, een nader stuk overgelegd aan de rechtbank.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Op 19 juli 2007 heeft Y B.V. met aangifte T-1 nummer [nummer] elektronisch aangifte gedaan tot plaatsing van goederen onder de regeling extern communautair douanevervoer. Aangegeven werd 1 verpakking met een brutogewicht van 1,1 kilogram met delen voor wafersteppers. In vak 8 van deze aangifte is eiseres als geadresseerde genoemd. Als kantoor van bestemming is vermeld: “L (NL)”. In vak D (controle door kantoor van vertrek) is als “Termijn (uiterste datum): 27-7-2007” vermeld.

2.2. Het bericht van aankomst van de goederen op het kantoor van bestemming is niet ontvangen.

2.3. Eiseres heeft met brief van 29 augustus 2007 bevestigd dat zij de onder 2.1 genoemde goederen heeft ontvangen. De goederen werden bij haar aangeleverd met de vrachtbrief CMR nr: [nummer]. In vak 5 (Bijgevoegde documenten) van deze vrachtbrief staat vermeld T1 en daar onder T gevolgd door het onder 2.1 genoemde nummer van de aangifte T-1. In vak 6 staat onder andere vermeld: “HAWB [nummer]”. In vak 9 (Aard der goederen) staat vermeld: “E”. In vak 11 (Bruto gewicht) staat vermeld: “1,1 kg”. Eiseres heeft bij deze brief de vraag van verweerder of eiseres wist dat de door eiseres ontvangen goederen douanegoederen betrof met ja beantwoord.

2.4. Eiseres heeft op 19 juli 2007 een uitvoeraangifte EX A gedaan onder nummer [nummer]. Op het uitvoergeleidedocument behorende bij deze aangifte staat vermeld:

- als afzender: “Q B.V. [adres], Nederland”;

- als geadresseerde: “Q Israel [adres] Israel”;

- als kantoor van uitgang: “M”;

- als goederencode: “84869090”;

- bij totaal colli: “1”;

- bij brutomassa (kg): “1,1”;

- bij statistische waarde: “EUR 37639,2”;

- bij de omschrijving van de goederen: “DOOS, VEZELPLAAT 000001 HWB [nummer] Andere delen en toebehoren van machines en apparaten van de soort die uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt voor de vervaardiging van staven of schijven (wafers) van halfgeleidermateriaal, van elementen of schakelingen van halfgeleidermateriaal, van elektronisch geïntegreerde schakelingen of van platte beeldschermen, machines en apparaten bedoeld bij aantekening 9, onder C), op dit hoofdstuk; delen en toebehoren”.

2.5. Tot de stukken van het geding behoort een Air Waybill met datum 20 juli 2007, waarin staat vermeld:

- als verzender: “X – p/o R – Airport/Germany”;

- als ontvanger: “X Israel Ltd. [adres], Israel”;

- als airport of destination: “K”;

- bij de vermelding van de goederen: “1 stuk, bruto gewicht 1,1 Urgent Spare Parts”.

2.6. Tot de stukken van het geding behoort een ontvangstbevestiging met logo van eiseres en met datum 22 juli 07. Hierop staat vermeld:

- als verzender: “company Y/Q U B.V.”;

- als ontvanger: “company Q Inc, [adres];

- bij de omschrijving van de goederen: “Spare parts, 1 stuk gewicht, 1,1 kg”;

-aangegeven douanewaarde (euro): “37.639,20”

- in het vak handtekening van de ontvanger of agent van de ontvanger: niet leesbare tekens, zijnde vermoedelijk een handtekening.

Voorts bevat dit stuk in de rechterbovenhoek onder de barcode het nummer [nummer].

2.7. Tot de stukken van het geding behoort een in de Hebreeuwse taal opgemaakte invoeraangifte in Israel. Een vertaling uit Hebreeuws in het Nederlands door een beëdigde vertaalster opgesteld behoort eveneens tot de stukken van het geding, hieruit blijkt dat in deze invoeraangifte onder andere het volgende staat vermeld:

Naam importeur: “T Israël ([nummer]) N.V./B.V.”;

Datum van de vrachtbrief: “22/07/07”;

Datum beëindiging aflading: “22/07/07”;

Soort verpakking: “Kartons”;

Aantal verpakkingen: “1”;

Gewicht: “11”;

Omschrijving van de goederen: “Onderdelen”;

Hoeveelheid “11”;

Land (onleesbaar): “Verenigd Kon[inkrijk]”;

Totale waarde in buitenlandse valuta: “37639,20”;

Valuta: “Euro”.

2.8. Tot de stukken van het geding behoort een customs certificate van “State of Israel, Departement of Customs and V.A.T.” waarin het volgende staat vermeld:

“This is to certify that the consignment specified hereunder was entered at Custom House as follows

Quantitiy discharged

ONE Entred for

Home Consumption

Quantity loaded

------------ Entred by

Q ISRAEL

Name of Ship

------------ Entry No and date

22/07/2007 [nummer]

Manifest No and DATE Description of Goods

[omschrijving]

Port of Shipment

------------ Shipping Marks

--------------

B/L NO

[nummer] Quantity reported

(1) ONE

It is further certified that a/m goods which appears as per:

“Q U” INVOICE NO.[nummer] DATED 19/07/07, WERE IMPORTED TO ISRAEL AND CLEARED FROM CUSTOMS ACCORDING THE A/M IMPORT ENTRY.”

Het certificaat is voorzien van een stempel waarop staat: ISRAEL CUSTOMS – [naam] AIRPORT. Verder de datum 02. 10. 2008 en de naam C.

2.9. Tot de stukken van het geding behoort de op de zitting met toestemming van verweerder door eiseres ingebrachte onder 2.8 genoemde invoice. Hierop staat onder andere vermeld als goederen omschrijving: “[omschrijving]” alsmede eerder genoemd bedrag van 37.639,20 en een gewicht van 11 kg..

2.10 Tot de stukken van het geding behoort de brief van 30 januari 2009, kenmerk 08/67/2414/143. In deze brief schrijft verweerder aan eiseres met betrekking tot de onder 1.1 genoemde UTB onder andere:

“(…)

Inmiddels heeft een andere schuldenaar de rechten bij invoer betaald. Als gevolg hiervan is de douaneschuld op grond van artikel 233 van de Verordening (EG) nr. 2913/92 teniet gegaan.

De betalingsverplichting van bovengenoemde UTB is hiermee vervallen.

Het is echter mogelijk, dat achteraf blijkt, dat de rechten bij invoer zijn betaald door een persoon, die ten onrechte door de douane als schuldenaar is aangemerkt. De douane moet het ten onrechte betaalde bedrag dan terugbetalen aan deze persoon. U kunt vervolgens alsnog worden aangesproken tot de betaling van de rechten bij invoer.”

3. Geschil

3.1. Eiseres is van mening dat zij het bewijs heeft geleverd dat de onder 2.1. genoemde goederen in Israël ten invoer zijn aangegeven. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de UTB.

3.2. Verweerder is van mening dat eiseres niet-ontvankelijk is in haar beroep aangezien de douaneschuld teniet is gegaan door betaling van de schuld door een andere schuldenaar. Voorts is verweerder van mening dat eiseres niet het bewijs heeft geleverd dat de onder 2.1 genoemde aangifte alsnog is gezuiverd, waardoor er een douaneschuld is ontstaan wegens onttrekking aan het douanetoezicht van de onder 2.1 genoemde goederen. Subsidiair is verweerder van mening dat een onttrekking aan het douanetoezicht heeft plaatsgehad als bedoeld in artikel 865 van de Uitvoeringsverordening van het Communautair Douanewetboek (UCDW) doordat eiseres een uitvoeraangifte heeft gedaan in plaats van een wederuitvoeraangifte. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid van het beroep.

4.1. Verweerder heeft gesteld dat eiseres niet ontvankelijk is in haar beroep omdat zij geen belang meer heeft. Verweerder wijst daarbij op de onder 2.10 genoemde brief. De rechtbank verwerpt de stelling van verweerder. Weliswaar schrijft verweerder dat de betalingsverplichting is vervallen, maar deze zou kunnen herleven, waarna eiseres eventueel alsnog zou kunnen worden aangesproken om de herleefde douaneschuld te betalen. Uit de brief blijkt niet wat haar rechtspositie in een dergelijk geval dan is. Nu verweerder in de brief hieromtrent geen duidelijkheid heeft verschaft, heeft eiseres in ieder geval een processueel belang en is er reden eiseres ontvankelijk in haar beroep te achten. Overigens heeft eiseres ook belang bij deze procedure omdat zij door degene die de douaneschuld heeft voldaan kan worden aangesproken. In een dergelijk geval is het voor eiseres van belang vast te stellen of er een douaneschuld is ontstaan en of zij daarvoor al dan niet aansprakelijk kan zijn.

Onttrekking aan het douanetoezicht

4.2. Tussen partijen staat vast dat de onder 2.1 bedoelde goederen niet-communautaire goederen zijn. Eiseres heeft deze goederen met de onder 2.4 genoemde uitvoeraangifte ten uitvoer aangegeven als zijnde communautaire goederen. Op grond van artikel 865 van de UCDW wordt deze statusverwisseling aangemerkt als onttrekking in de zin van artikel 203, eerste lid, van het CDW. Door het doen van de uitvoeraangifte wordt na het aanvaarden van de uitvoeraangifte aan deze goederen ten onrechte de douanestatus van communautaire goederen toegekend. Nu de uitvoeraangifte in Nederland is gedaan en daar aanvaard, heeft de onttrekking in Nederland plaatsgevonden. Gesteld nog gebleken is dat zich op een eerder moment een onttrekking heeft voorgedaan.

4.3. Ook al zouden de in de UTB genoemde goederen het douanegebied van de Europese Unie hebben verlaten en op 22 juli 2007 in Israël ten invoer zijn aangegeven, kan dat eiseres niet baten aangezien zij bovengenoemde uitvoeraangifte heeft gedaan op 19 juli 2007 zodat reeds op die datum een douaneschuld op grond van artikel 203, eerste lid van het CDW, juncto artikel 865 van het UCDW is ontstaan. Een onderzoek naar het door eiseres aangedragen alternatieve bewijs dat de regeling extern communautair douanevervoer is beëindigd doordat de goederen op 22 juli 2007 in Israël ten invoer zijn aangegeven kan daarom achterwege blijven.

Omzetbelasting bij invoer

4.4. Ingevolge artikel 1 juncto artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) ontstaat een omzetbelastingschuld ter zake van de invoer van goederen, waaronder onder meer wordt verstaan het in Nederland onttrekken van goederen aan een douaneregime. Gelet op het onder 4.2. overwogene is er in Nederland een omzetbelastingschuld ontstaan door onttrekking. Nu eiseres geen aanwijzing heeft als bedoeld in artikel 23 van de Wet moet op grond van artikel 22 van de Wet de heffing van de omzetbelastingschuld plaatsvinden overeenkomstig de wettelijke bepalingen als bedoeld in artikel 2, tweede lid , onderdeel a van de Douanewet. Nu de heffing met de onder 1.1 genoemde UTB heeft plaatsgevonden overeenkomstig de bepalingen van de Douanewet, is de onder 1.1. genoemde UTB terecht aan eiseres opgelegd.

4.5. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 2 februari 2010 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.J. Roke, voorzitter, mr. M.H.L.C. Bijvoet en mr. L.G. Jobse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Plesman-Jalink, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.