Home

Rechtbank Haarlem, 18-05-2010, ECLI:NL:RBHAA:2010:1831 BM6951, 09/2124 en 09/2157

Rechtbank Haarlem, 18-05-2010, ECLI:NL:RBHAA:2010:1831 BM6951, 09/2124 en 09/2157

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
18 mei 2010
Datum publicatie
8 juli 2010
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2010:BM6951
Zaaknummer
09/2124 en 09/2157

Inhoudsindicatie

Verstrekte lening behoort in casu tot het ondernemingsvermogen. Geen overtollige liquiditeiten. In verband met oninbaarheid is afboeking op lening toegestaan. Geen onzakelijk handelen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Zaaknummers: AWB 09/2124 en AWB 09/2157

Uitspraakdatum: 18 mei 2010

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X en X-Y, wonende te Q, hierna gezamenlijk dan wel ieder afzonderlijk te noemen: eisers,

gemachtigde: A

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1.1. Verweerder heeft aan X voor het jaar 2006 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 101.129. Hierbij is heffingsrente in rekening gebracht.

1.1.2. Verweerder heeft aan X-Y voor het jaar 2006 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 101.129. Hierbij is heffingsrente in rekening gebracht.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 18 maart 2009 de aanslagen gehandhaafd.

1.3. Eisers hebben daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.

1.4. Eisers hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2010. X-Y is daar, mede namens X, in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen B, C en D.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eisers, die met elkaar zijn gehuwd, drijven gezamenlijk een tandartsenpraktijk in de vorm van een vennootschap onder firma (hierna: de vof). Tot het vermogen van de vof behoort een rendementrekening ter bestrijding van de normale en meer incidentele kosten van de praktijk.

2.2. Eisers hebben in 2004 in totaal € 50.000 (waarvan € 25.000 aan iedere eiser is toegerekend) uitgeleend aan E. Van deze lening is een schriftelijke overeenkomst opgemaakt, welke als geldgever vermeldt X (hierna: de man). De lening had een opzegtermijn van één maand, het rentepercentage bedroeg 1% per maand. Bij de overeenkomst zijn geen zekerheden bedongen. Het uitgeleende bedrag is afkomstig van de rendementrekening.

2.3. In 2006 heeft verweerder een boekenonderzoek over het jaar 2004 ingesteld. In het rapport zijn onder meer de volgende passages opgenomen:

“(…)

Lening u/g E

Op 25 juni 2004 is een leningovereenkomst getekend met de heer E te R. Als geldgever staat genoemd de heer X. Het gaat hier om een bedrag van € 50.000 met een rentevergoeding van 1% per maand.

Boekingsgang lening

Volgens het grootboek is per boekdatum 23 juni 2004 het bedrag van € 50.000 vrijgemaakt van de (zakelijke) rendementrekening en overgeboekt naar privé (op grootboekrekening 1507; lening E). Het grootboek heeft als uitdraaidatum 12 februari 2005.

Via een memo-boeking met als datum 31 december 2004 is de lening u/g op de balans van de VOF terecht gekomen. De uitdraai, die ik hiervan in de administratie aangetroffen heb, dateert van 6 februari 2006.

Het rapport, de jaarrekening, is gedateerd op 27 februari 2006.

Afboeking lening?

De heer E heeft begin 2005 nog enkele malen de rente betaald. Volgens de adviseur heeft de heer E zijn gelden belegd bij (een van de bedrijven van?) F. Aangezien de heer F niet meer aan zijn verplichtingen kan voldoen en daardoor ook de heer E niet, zal de lening zeer waarschijnlijk niet meer afgelost worden.

De lening zal daarom zeer waarschijnlijk afgeboekt worden in 2005 of 2006.

Fiskaal

Feit is dat in eerste instantie de lening en de rente-ontvangsten zijn aangemerkt als een privé aangelegenheid. Later is de transactie geheel als zakelijk aangemerkt.

Gezien het feit dat de heer E begin 2005 niet meer aan zijn verplichtingen kon voldoen en pas later de memo-boekingen zijn gemaakt, twijfel ik aan de (latere) kwalificatie ondernemingsvermogen. Immers de inningsproblemen bij E zullen bij de kwalificatie ondernemingsvermogen leiden tot een ondernemingsverlies.

(.…)”

2.4. E leende dit bedrag door aan (bedrijven van) F. E en F beloofden inleggers binnen korte tijd hoge rendementen. In de loop van 2005 voldeed F niet meer aan zijn verplichtingen, en later dat jaar is hij failliet verklaard. Door dit faillissement kon E evenmin aan zijn verplichtingen ten opzichte van eisers voldoen. Op de lening is tot en met juli 2005 rente vergoed.

2.5. Eisers hebben in de jaarrekening van de vof over het jaar 2006, opgemaakt in 2007, de lening afgeboekt tot nihil.

3. Geschil

In geschil is of de lening behoort tot het ondernemingsvermogen van eisers. Meer in het bijzonder is in het geschil of de uitgeleende gelden als tijdelijk overtollige liquide middelen kunnen worden aangemerkt en zodanig belegd zijn dat deze tijdig weer beschikbaar zouden zijn.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Voor het antwoord op de vraag, of een door een ondernemer verstrekte lening al dan niet tot diens ondernemingsvermogen gaat behoren, is beslissend of hij die lening al dan niet heeft verstrekt binnen het kader van de normale uitoefening van zijn onderneming.

Binnen bedoeld kader valt niet de verstrekking van een lening uit liquide middelen van de onderneming voor doeleinden welke aan de onderneming vreemd zijn, tenzij sprake is van de belegging van tijdelijk overtollige liquide middelen op een zodanige wijze dat redelijkerwijze moet worden aangenomen dat de aldus belegde middelen tijdig weer in de onderneming beschikbaar zullen zijn (HR 3 april 1985, nr. 22.864, BNB 1986/352).

4.2. Eisers hebben in de onderliggende stukken en met hun verklaring ter zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat de lening is verstrekt uit de in de onderneming aanwezige tijdelijk overtollige liquide middelen. Gelet op de opzegtermijn van één maand, konden deze middelen bovendien op korte termijn weer beschikbaar zijn voor de onderneming. Eiser heeft daarom redelijkerwijs kunnen besluiten de lening tot het ondernemingsvermogen te rekenen. Het ontbreken van zekerheden, zoals verweerder stelt, doet hier niet aan af.

De wijze van verwerking in de boekhouding is, gelet op de bedoeling van partijen en de uiteindelijke weergave in de jaarrekening, niet van doorslaggevend belang voor beantwoording van de vraag of eisers er ook voor hebben gekozen om de lening tot het ondernemingsvermogen te rekenen. Gelet op hetgeen met betrekking tot de wijze van de boeking van de verstrekte lening ter zitting door eisers naar voren is gebracht, acht de rechtbank aannemelijk dat eisers steeds de intentie hebben gehad de lening tot hun ondernemingsvermogen te rekenen. De lening is dan ook vanaf 2004 als zodanig in de jaarrekeningen opgenomen. Ook als wordt aangenomen dat genoemde grootboekrekeningen voor privé-boekingen gebruikt zijn, dan nog leidt dit de rechtbank niet tot de conclusie dat eisers de bedoeling hadden de vordering tot het privévermogen te rekenen. Gelet op het een en ander is de rechtbank van oordeel dat eisers de lening tot het ondernemingsvermogen hebben gerekend en zulks in redelijkheid ook hebben kunnen doen.

4.3. De rechtbank gaat er van uit dat de man bij het aangaan van de lening namens de vof heeft gehandeld. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de lening uitsluitend op naam van de man staat en het praktijkadres en het zakelijk bankrekeningnummer van eisers vermeldt. Nu de man bovendien zelfstandig bevoegd is de vof te binden en zijn echtgenote heeft verklaard op de hoogte te zijn geweest van het aangaan van de lening (althans verweerder heeft dit niet weersproken), leiden deze omstandigheden evenmin tot de conclusie dat de lening als privévermogen moet worden gezien.

4.4. Nu de oninbaarheid van de lening als zodanig door verweerder niet is bestreden, ziet de rechtbank geen beletsel de vorderingen op E in 2006 af te waarderen tot nihil. De rechtbank gaat er van uit dat E ten opzichte van eisers als een derde moet worden beschouwd. Hierbij neemt de rechtbank voorts in aanmerking dat de rente op de lening 1% per maand bedroeg en meer bedroeg dan op de rendementsrekening kon worden verkregen. Het enkele feit dat het verstrekken van een lening zeer risicovol was, kan onder deze omstandigheden niet leiden tot een zakelijke correctie. De rechtbank voegt hier nog aan toe dat risicovol handelen niet per se onzakelijk handelen impliceert.

4.5. Uit de stukken blijkt niet dat de betaalde lijfrentepremies van het inkomen zijn afgetrokken. De rechtbank begrijpt de verklaring van eisers hierover aldus dat de premies niet in aftrek zijn gebracht. In dat geval is er geen grond voor interne compensatie, zoals verweerder stelt. Het rapport naar aanleiding van het boekenonderzoek biedt evenmin steun voor deze opvatting van verweerder.

4.6. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Voor de overige door eisers genoemde proceskosten, te weten reiskosten wordt verweerder, eveneens met toepassing van dat besluit, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 23,06. Op de voet van het bepaalde in artikel 3 van genoemd besluit zullen de zaken van eisers worden behandeld als één zaak.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vermindert de belastingaanslagen tot een berekend naar een belastbaar inkomen van elk € 76.129 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;

- gelast dat verweerder de beschikkingen heffingsrente vermindert met inachtneming van deze uitspraak;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van in totaal € 828,06 waarvan eisers elk de helft toekomt, en

- gelast dat verweerder het door eisers elk afzonderlijk betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 18 mei 2010 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.A. Fase, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Ruis, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.