Home

Rechtbank Haarlem, 18-05-2010, ECLI:NL:RBHAA:2010:1847 BM7566, 08/7813

Rechtbank Haarlem, 18-05-2010, ECLI:NL:RBHAA:2010:1847 BM7566, 08/7813

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
18 mei 2010
Datum publicatie
21 juni 2010
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2010:BM7566
Zaaknummer
08/7813

Inhoudsindicatie

De rechtbank acht door verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de bestemming brandstof de meest voor de hand liggende bestemming voor FAME is; verweerder heeft onweersproken gesteld dat de in FAME aanwezige methyl esters een andere soort betreft dan de methyl esters die in de cosmetische industrie worden gebruikt.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige douanekamer

Zaaknummer: AWB 08/7813

Uitspraakdatum: 18 mei 2010

Uitspraak in het geding tussen

X, gevestigd te Z, eiseres,

gemachtigde: [naam],

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane P, verweerder.

Ontstaan en loop van het geding

1.1 Verweerder heeft met dagtekening 25 februari 2008 aan eiseres een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) met beschikkingnummer [nummer] opgelegd, ten bedrage van € [bedrag].

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 november 2008 de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € [bedrag].

1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 17 december 2008, ontvangen bij de rechtbank op 18 december 2008, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.

1.6. Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2010. Namens eiseres is daar verschenen haar gemachtigde [naam], bijgestaan door [naam]. Tevens was aanwezig [naam], werkzaam bij [Duits bedrijf A]. Namens verweerder is verschenen [naam], vergezeld van [naam], werkzaam bij het Douane Laboratorium en [naam].

1.8. Partijen hebben ieder een pleitnota voorgedragen en afschriften daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.

Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiseres houdt zich bezig met de op- en overslag van oliën.

2.2. In de periode gelegen tussen 10 september 2007 en 13 december 2007 heeft bij eiseres een administratieve controle plaatsgevonden. Het onderzoek heeft betrekking gehad op vier zendingen afkomstig uit de Verenigde Staten van Amerika, van de volgende goederen:

- Fatty Acid Methyl Ester (FAME) (biodiesel), bestemming [Duits bedrijf A]

- Soya Methyl Ester (SME) Biodiesel B99.9 (FAME), bestemming [bedrijfsnaam];

- Biodiesel, bestemming [bedrijfsnaam];

- Soya Methyl Ester (SME), bestemming [bedrijfsnaam]

Deze goederen zijn in het vrije verkeer gebracht onder goederencode 3824 9098 99 2501 0000 0000 zonder gebruikmaking van accijnscode 46, zodat geen accijns is voldaan. Van het onderzoek is een rapport opgemaakt met dagtekening 8 februari 2008, dat aan eiseres is overgelegd.

2.3. Het onderzoek heeft aanleiding gegeven tot een correctie van € [bedrag] over het jaar 2006, en een correctie van € [bedrag] over het jaar 2007.

2.4. Eiseres heeft alternatieve bewijsmiddelen overgelegd waarmee naar genoegen van verweerder aannemelijk is gemaakt dat met betrekking tot:

- één van de twaalf zendingen naar [Duits bedrijf A],

- alle zendingen naar [bedrijfsnaam] ,

- alle zendingen naar [bedrijfsnaam], en

- alle zendingen naar [bedrijfsnaam],

de accijns ofwel is betaald ofwel de goederen in een later stadium alsnog onder een schorsende accijnsregeling zijn gebracht. Om die reden heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar een teruggaaf c.q. kwijtschelding verleend voor het jaar 2006 van € [bedrag] en voor het jaar 2007 van € [bedrag].

2.5. Tussen partijen staat vast dat het nog in geschil zijnde bedrag van € [bedrag] als volgt is opgebouwd:

Accijns van minerale oliën € [bedrag]

Voorraadheffing € [bedrag]

Totaal € [bedrag]

2.6. Tot de stukken van het geding behoort een factuur van [Duits bedrijf A] aan [Duits bedrijf B], met dagtekening 31 juli 2006, nummer [factuurnummer]. Hierop is onder goederenomschrijving vermeld: “[nummer] Biodiesel EN 14214 – unversteuert”. Bij deze factuur is gevoegd een aangifte accijnsbelasting in Duitsland van bedrijf B, waarin voor het product biodiesel aangifte accijns is gedaan in Duitsland.

2.7. Tot de stukken van het geding behoort een stuk van [bedrijf C], waarin de aard, samenstelling en toepassingsmogelijkheden van methyl esters worden genoemd:

“(…) Methyl esters are oleochemicals, derived entirely from vegetable feedstocks (coconut and/or palm kernel, supplemented with palm oil stearine). (…) The methyl esters can be fractionated and distilled for sale or hydrogenated to become fatty alcohol.

Heavy-cut ester is the predominant market with most ester consumed as either biodiesel or in lubricant and metalworking applications. (…)”

2.8. Tot de stukken van het geding behoort een verklaring van de afnemer van de FAME, [bedrijf A]:

“[Bedrijf A] is part of the oleochemical division of the {bedrijf A] Gruppe and a sister company of [bedrijfsnaam] which is offering a huge range of oleochemical products such as Glycerine, Fatty Acids, Fatty Alcohols and Methyl Esters. Main focus of [bedrijf A] is the marketing of all kinds of Methyl Esters and the main application for those products is renewable fuels (Biodiesel) today.

However, significant volumes of Methyl Esters are still used in other than fuel applications, like shown below. (…)

Non fuel applications for Methyl Ester

•Soapmaking

•Chlorinated Lubricants

•Cutting Oils

•Defoamers

•Gear oils

•Ink Solvents (graphic arts)

•Isopropyl Esters

•Jet lubricants

•Methyl Ester Sulphonates

•Plasticisers

•Rolling Oils

•Low- VOC solvents (Volatile Organic Compound)

•Metalworking Fluids

•Solvents for paint removal

•BBQ charcoal lighters

•Candle industry

•Pharmaceuticals

•Cosmetics

(…)”

2.9. Voorts behoort tot de stukken van het geding een Bill of Lading van 20 mei 2006, waarin over de goederen onder meer is vermeld:

“(…)

Notify Party/Address:

[BEDRIJF A]

A quantity in bulk said by the shipper to be metric tonnes (MT): 1.808.871 Product: FATTY ACID METHYL ESTER, IN BULK (BIODIESEL) to be delivered to Consignee or to Order; (…)”

Geschil

3.1. In geschil is de heffing van accijns voor elf zendingen in 2006 van eiseres naar [bedrijf A]. Meer specifiek is in geschil of FAME/biodiesel een accijnsgoed is zoals bedoeld in artikel 25 van de Wet op de accijns (WA). Dit hangt samen met de vraag of FAME bestemd is voor motorbrandstof c.q. voor verwarmingsdoeleinden, of voor andere doeleinden die niet belast zijn met accijns op de voet van artikel 25 van de WA.

3.2. Eiseres stelt dat voor de vraag of sprake is van een accijnsproduct, moet worden gekeken naar de bestemming van het product. Volgens eiseres moet onderscheid worden gemaakt tussen een objectief en subjectief criterium. Onder een objectief criterium wordt verstaan dat uit de aard van het product onmiskenbaar volgt dat dit product alleen geschikt is om als motor- of verwarmingsbrandstof te dienen. FAME voldoet hier niet aan, omdat FAME voor meerdere doeleinden kan worden aangewend. Onder het subjectief criterium wordt verstaan dat een (rechts)persoon er bewust voor kiest om het product als brandstof te gebruiken. Hiervan is echter niet gebleken nu volgens eiseres de bestemming op het moment van invoer nog niet bekend was. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de utb.

3.3. Verweerder stelt dat FAME op grond van artikel 25 van de WA wordt aangemerkt als een minerale olie, indien deze is bestemd om te worden gebruikt als motorbrandstof of als brandstof voor verwarming. Op basis van de omschrijving op de Bill of Lading en de bedrijven waaraan is geleverd kan worden afgeleid dat het accijnsproducten betreft, en derhalve is accijns en voorraadheffing ter zake van de invoer verschuldigd. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

4.1. Artikel 3 van Richtlijn 92/12/EEG luidt als volgt:

“1. Deze richtlijn is op communautair niveau van toepassing op de volgende produkten zoals die zijn omschreven in de desbetreffende richtlijnen:

- minerale oliën,

- alcohol en alcoholhoudende dranken,

- tabaksfabrikaten.

2. Op de in lid 1 genoemde produkten mogen nog andere indirecte belastingen met specifieke doeleinden worden geheven, mits daarbij de uit hoofde van de accijnzen en de BTW geldende voorschriften inzake belastingheffing in acht worden genomen wat betreft de vaststelling van de maatstaf van heffing en de berekening, de verschuldigdheid en de controle van de belasting.

3. De Lid-Staten blijven bevoegd belastingen op andere dan de in lid 1 genoemde produkten in te stellen of te handhaven, mits deze belastingen in het handelsverkeer tussen de Lid-Staten geen aanleiding geven tot formaliteiten die verband houden met het overschrijden van een grens.

Onder deze zelfde voorwaarde zullen de Lid-Staten ook de mogelijkheid behouden om op dienstverrichtingen, met inbegrip van dienstverrichtingen in verband met accijnsprodukten, belastingen te heffen die geen omzetbelastingen zijn.”

4.2.1. Artikel 1 van de WA luidt als volgt:

Onder de naam accijns wordt een belasting geheven van:

a. (…)

e. minerale oliën; en

(…)

2. De accijns wordt verschuldigd ter zake van de uitslag tot verbruik van de in het eerste lid bedoelde goederen.”.

4.2.2. Artikel 25 van de WA luidt als volgt:

“1. Onder minerale oliën worden verstaan de producten van de GN-codes:

(…)

j. 3824 90 99, indien deze zijn bestemd om te worden gebruikt als motorbrandstof of als brandstof voor verwarming.

2.Als minerale oliën worden mede aangemerkt:

a. andere produkten dan minerale oliën als bedoeld in het eerste lid, die zijn bestemd voor gebruik, worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt als motorbrandstof, als additief of als vulstof in motorbrandstoffen;

b. andere koolwaterstoffen dan bedoeld in het eerste lid of in onderdeel a, die zijn bestemd voor gebruik, worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt voor verwarmingsdoeleinden, met uitzondering van steenkool, bruinkool, turf, andere soortgelijke vaste koolwaterstoffen en aardgas.”

4.2.3. Artikel 28 van de WA luidt als volgt:

“1. Andere minerale oliën dan die waarvoor in artikel 27, eerste, tweede, dan wel derde lid, een accijnstarief is vermeld, worden, indien zij zijn bestemd voor gebruik, worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt als brandstof voor verwarming of als motorbrandstof, aan de accijns onderworpen naar het ingevolge artikel 27, eerste, tweede, dan wel derde lid, voor de gelijkwaardige brandstof of motorbrandstof geldende tarief.

2. Minerale oliën als bedoeld in artikel 25, tweede lid, onderdeel a, worden aan de accijns onderworpen naar het ingevolge artikel 27, eerste, tweede, dan wel derde lid, voor de gelijkwaardige motorbrandstof geldende tarief.

3. Minerale oliën als bedoeld in artikel 25, tweede lid, onderdeel b, worden aan de accijns onderworpen naar het ingevolge artikel 27, eerste dan wel derde lid, voor de gelijkwaardige brandstof geldende tarief.

4.Minerale oliën die kunnen worden gelijkgesteld met meer dan één soort minerale olie worden voor de toepassing van het tarief gelijkgesteld met de soort minerale olie die van de desbetreffende soorten het eerst is vermeld in artikel 26, eerste lid.”

4.2.4. Artikel 62 van de WA (tekst tot 1 augustus 2008) luidt als volgt:

“Ter zake van de accijns bij invoer zijn de wettelijke bepalingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Douanewet, met uitzondering van artikel 868 van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek, van overeenkomstige toepassing.”

4.3. In artikel 1 van de richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 (hierna: richtlijn Energiebelastingen) is bepaald dat alle lidstaten belasting heffen op energieproducten en elektriciteit overeenkomstig deze richtlijn. In artikel 2, vierde lid, van de richtlijn Energiebelastingen is bepaald dat de richtlijn niet van toepassing is op duaal gebruik van energieproducten. Een energieproduct kent volgens de richtlijn Energiebelastingen een duaal gebruik wanneer het zowel als verwarmingsbrandstof als voor andere doeleinden dan als motor- of verwarmingsbrandstof wordt gebruikt. Het gebruik van energieproducten voor chemische reductie of elektrolytische en metallurgische procédés wordt als duaal gebruik beschouwd. Daarnaast is de richtlijn niet van toepassing op elektriciteit die voornamelijk wordt gebruikt voor chemische reductie en elektrolytische en metallurgische procédés. Hierdoor hebben lidstaten de vrijheid om zelf te bepalen welk fiscaal beleid zij op dit terrein willen voeren. In de richtlijn Energiebelastingen is geen begripsbepaling van minerale oliën opgenomen. De richtlijn spreekt enkel van energieproducten. In artikel 3 van de richtlijn Energiebelastingen wordt echter gesteld dat de verwijzing naar het begrip minerale oliën in Richtlijn 92/12 is uit te leggen als verwijzingen naar alle energieproducten bedoeld in onder meer artikel 2 van de richtlijn Energiebelastingen. Met andere woorden, alle energieproducten genoemd in artikel 2, eerste lid, van de richtlijn Energiebelastingen worden aangemerkt als accijnsproducten.

4.4. Volgens vaste jurisprudentie dient verweerder, nu hij wenst af te wijken van de door eiseres gedane aangiften, de bewijslast te dragen aannemelijk te maken dat eiseres een onjuiste goederencode heeft toegepast voor de aangifte van FAME. Verweerder heeft in dit kader – samengevat – aangedragen dat een deel van de onder 2.2 genoemde leveringen bestemd waren voor [bedrijf B] (een tankstation), en dat – zo volgt ook uit de onder 2.6 genoemde stukken - vaststaat dat voor die zending een aangifte voor accijns is gedaan door [bedrijf B]. Hieruit volgt volgens verweerder dat het product gebruikt wordt als motorbrandstof dan wel voor brandstof voor verwarmingsdoeleinden. Daarbij heeft verweerder gemotiveerd en onweersproken gesteld, dat het productieproces om van FAME voor de cosmetische industrie geschikte halffabricaten te maken hoewel in principe mogelijk, een dusdanig kostbaar procédé is dat dit in de praktijk niet gebeurt. Hetzelfde geldt voor het procédé om FAME geschikt te maken als halffabricaat voor smeermiddelen en oplosmiddelen. Dit komt, zo heeft verweerder onweersproken gesteld, doordat de in FAME aanwezige methyl esters een andere soort betreft dan de methyl esters die in de cosmetische industrie worden gebruikt. De bestemming brandstof is de meest voor de hand liggende bestemming voor FAME; de onder 2.7 en 2.8 aangehaalde verklaringen van [bedrijf A] en [bedrijf C] doen hier niet aan af omdat daarin over methyl esters in het algemeen wordt gesproken. Voorts heeft verweerder onweersproken gesteld dat op de website van afnemer [bedrijf A] gewag wordt gemaakt dat FAME voldoet aan de Europese kwaliteitsnorm EN-14214, hetgeen een kwaliteitscontrole voor biodiesel behelst. Tot slot heeft verweerder verwezen naar de bij de aangifte gevoegde stukken, zoals de onder 2.9 genoemde bill of lading, waaruit volgt dat de aan [bedrijf A] geleverde FAME als biodiesel wordt aangeduid.

Nu eiseres bezijden de enkele stelling dat de bestemming van de FAME nog niet vaststond, geen feiten naar voren heeft gebracht die hetgeen door verweerder is gesteld weerspreken, acht de rechtbank door verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de in geding zijnde FAME bestemd was om te worden gebruikt als motorbrandstof of als brandstof voor verwarmingsdoeleinden als bedoeld in artikel 25 van de WA.

4.5. Het beroep dat eiseres nog heeft gedaan op het arrest van de Hoge Raad van 29 mei 2009, zaaknummer 43.740, BNB 2009/218, maakt het onder 4.4. gegeven oordeel niet anders. De zaak die leidde tot dit arrest van de Hoge Raad betrof immers niet eenzelfde product als de thans in geding zijnde FAME biodiesel.

4.6. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

Nu het beroep ongegrond is, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een kostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 18 mei 2010 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. E. Polak, voorzitter, mr. M.H.L.C. Bijvoet en mr. A.J. Roke, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.