Home

Rechtbank Haarlem, 25-06-2010, BM9416, AWB 08/6160, AWB 08/6161, AWB 08/6162

Rechtbank Haarlem, 25-06-2010, BM9416, AWB 08/6160, AWB 08/6161, AWB 08/6162

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
25 juni 2010
Datum publicatie
8 juli 2010
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2010:BM9416
Zaaknummer
AWB 08/6160, AWB 08/6161, AWB 08/6162

Inhoudsindicatie

Belastingadviseur. Nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Afschrijvingstermijn van 3 jaar voor betaalde goodwill is niet aannemelijk. Golfkosten in casu zakelijk. Gelet op beroepsmatige fiscale deskundigheid en op de gebrekkige administratie, is er grove schuld

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Zaaknummers: AWB 08/6160 tot en met AWB 08/6162

Uitspraakdatum: 25 juni 2010

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Z, eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, aanslagnummer …..H.07, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 144.525 (€ 65.583), alsmede bij beschikking een boete van ƒ 1.676 (€ 761). Tevens is ƒ 6.485 (€ 2.943) heffingsrente in rekening gebracht.

1.1.2. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, aanslagnummer …..H.17, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.542, alsmede bij beschikking een boete van € 3.822. Tevens is € 1.036 heffingsrente in rekening gebracht.

1.1.3. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, aanslagnummer …….H.27, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.336, alsmede bij beschikking een boete van € 4.177. Tevens is € 856 heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.1 Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2000 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 118.074 (€ 53.580), de boete verminderd tot ƒ 670 (€ 304) en de heffingsrente verminderd tot ƒ 4.764 (€ 2.162).

1.2.2.Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2001 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.127, de boete verminderd tot € 764 en de heffingsrente verlaagd tot € 955.

1.2.3. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2002 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.850, de boete verminderd tot € 835 en de heffingsrente verlaagd tot € 792.

1.3. Eiser heeft daartegen bij brieven van 17 september 2008, alle ontvangen bij de rechtbank op 19 september 2008, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2010. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen A.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiser is per 31 december 1999 uitgetreden uit de maatschap B (hierna: de maatschap). Bij zijn uittreden heeft eiser een bedrag van ƒ 205.000 voor goodwill betaald aan de maatschap.

2.2. Eiser dreef in de periode van 1 januari 2000 tot en met 30 september 2000 als belastingadviseur een onderneming in de vorm van een eenmanszaak.

2.3. Per 1 oktober 2000 heeft eiser zijn eenmanszaak ruisend ingebracht in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid C B.V. (hierna: de vennootschap).

2.4. De vennootschap is 100% aandeelhouder van D B.V. en vormt hiermee voor de heffing van vennootschapsbelasting een fiscale eenheid. Eiser en zijn echtgenote houden ieder 50 % van de aandelen in de vennootschap.

De echtgenote van eiser is directeur van de vennootschap.

2.5. In 2004 zijn boekenonderzoeken ingesteld bij eiser (over de periode waarin hij een eenmanszaak dreef) en bij de vennootschap. Deze onderzoeken hebben geresulteerd in twee rapporten d.d. 13 september 2004 (eenmanszaak) en 3 oktober 2005 (vennootschap). Daarbij is geconstateerd dat de administratie en de boekhouding gebreken vertoonden, hetgeen aanleiding gaf tot correcties. Op basis van deze rapporten zijn aan eiser de onderhavige navorderingsaanslagen opgelegd.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is of over elk van de jaren 2000 – 2002 sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Indien dit het geval is, is in geschil of de hoogte van de navorderingsaanslagen correct is vastgesteld. Ten slotte is in geschil of de boetes terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.

3.2. Eiser heeft aangegeven dat de door verweerder aangebrachte correcties over het jaar 2000, met uitzondering van de correctie van de afschrijving van de goodwill, niet meer in geschil zijn. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de belastingaanslagen en vernietiging van de boetebeschikkingen.

3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen. Hij heeft toegezegd de aanslag premie WAZ over het jaar 2000, indien en voor zover dit uit deze uitspraak volgt, ambtshalve in overeenstemming met deze uitspraak te herzien.

3.4. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting.

4. Beoordeling van het geschil

4.1.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) kan de inspecteur, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.

4.1.2. Eiser stelt zich op het standpunt dat een zogenoemd nieuw feit als bedoeld in voormelde bepaling ontbreekt. De rechtbank is van oordeel dat uit de besprekingen die eiser met verweerder heeft gevoerd over de ruisende inbreng van zijn onderneming in de vennootschap niet volgt dat een nieuw feit voor navordering ontbreekt. De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling dat bij deze besprekingen alleen formele aspecten van de inbreng aan de orde zijn gesteld. Zonder nadere onderbouwing van eiser kan niet worden aangenomen dat hierbij de afschrijvingstermijn van de goodwill is besproken en kan het ontbreken van een nieuw feit verweerder niet worden tegengeworpen.

4.1.3. Verweerder heeft voor het overige evenmin in redelijkheid hoeven twijfelen aan de juistheid van de aangifte IB/PVV 2000. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat als onweersproken vast is komen te staan dat de aangifte een verzorgde indruk maakte. Voorts neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat eiser belastingadviseur is. Dat dit laatste, zoals eiser stelt, niet meebrengt dat hij in staat moet worden geacht op de juiste wijze een boekhouding en administratie te voeren, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Nu verweerder naar aanleiding van het boekenonderzoek, dat is ingesteld nà het opleggen van de primitieve aanslag, duidelijk is geworden dat de administratie en boekhouding van eiser gebreken vertoonden en de bij de navordering voorgestelde correcties daaruit voortvloeien, is er naar het oordeel van de rechtbank voor het jaar 2000 een nieuw feit als bedoeld in artikel 16 AWR aanwezig. Hetzelfde geldt voor de navorderingsaanslagen IB/PVV 2001 en 2002.

4.2. Niet in geschil is dat eiser ƒ 205.000 voor goodwill aan zijn voormalige mede-maten bij zijn uittreden uit de maatschap heeft betaald. Eiser wenst deze goodwill in drie jaar af te schrijven. Verweerder beroept zich op een afspraak met eiser waarbij een afschrijvingstermijn van vier jaar is afgesproken. Dat verweerder in eerste instantie akkoord zou zijn gegaan met een afschrijvingstermijn van drie jaar is niet aannemelijk geworden en vindt geen steun in de gedingstukken. Volgens verweerder is in gevallen als de onderhavige een termijn van vijf jaar, behoudens bijzondere omstandigheden, gebruikelijk. Eiser heeft dit op de zitting beaamd. Volgens eiser zijn er in zijn geval evenwel omstandigheden die een kortere afschrijvingstermijn dan vijf jaar rechtvaardigen. Daartoe voert hij aan dat het bij zijn uittreden aan de maatschap betaalde bedrag van ƒ 205.000 betrekking heeft op cliënten die incidentele opdrachten verstrekken, hetgeen een kortere afschrijvingstermijn rechtvaardigt.

Eiser heeft deze stelling onvoldoende onderbouwd, laat staan aannemelijk gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat de overeengekomen afschrijvingstermijn van vier jaar niet te lang is. Het beroep faalt in zoverre.

4.3. Eiser heeft aangegeven dat hij tijdens, dan wel na de later gehouden controle, heeft verzocht de bijtelling inzake het privégebruik van de auto als eigen bijdrage via zijn rekening-courantverhouding met de vennootschap te verwerken. De rechtbank is van oordeel dat eiser – nu hij als belastingadviseur geacht kan worden deskundig op dit terrein te zijn – het privégebruik van de auto in de onderscheiden aangiftes IB/PVV had moeten bijtellen. Nu niet is gebleken dat eiser de bijtellingen heeft verwerkt als eigen bijdrage via zijn rekening-courantverhouding met de vennootschap, moet geconcludeerd worden dat verweerder deze bijtellingen terecht heeft nagevorderd.

4.4. Met hetgeen eiser heeft gesteld en ter zitting heeft verklaard, acht de rechtbank aannemelijk dat het lidmaatschap van de golfbaan in Q was bedoeld voor gebruik in het kader van zijn onderneming. Hieraan doet niet af dat van het abonnement nooit door iemand feitelijk gebruik is gemaakt. De rechtbank is het met eiser eens dat dit het zakelijke karakter van deze door de vennootschap gedane uitgaaf niet in de weg staat, te meer nu eiser ook een abonnement op de golfbaan te R had, waarvan de kosten in privé werden voldaan. Verweerder heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de bestreden golfkosten een privékarakter hebben. Gesteld noch gebleken is of en in hoeverre het bepaalde in artikel 3.15 van de Wet IB 2001 aan aftrek in de weg staat. Niet zonder meer kan er van worden uitgegaan dat het hier kosten van representatie betreft. De rechtbank acht deze kosten daarom volledig aftrekbaar. De door verweerder in dit kader aangebrachte correcties dienen te vervallen.

4.5. Eiser heeft verklaard dat zijn echtgenote niet in de onderneming heeft gewerkt. Hierop stuit reeds af het beroep op de aftrekbaarheid van de kosten van de aan haar verstrekte mobiele telefoon. De enkele omstandigheid dat de echtgenote aandeelhouder of directeur is van de vennootschap, maakt de uitgave nog niet zakelijk.

4.6. Voor zover eiser stelt dat de onderhavige correcties leiden tot een hoger loon dan het norminkomen als bedoeld in de gebruikelijkloonregeling van artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964, kan de rechtbank hem niet volgen. Verweerder heeft niet het gebruikelijk loon als zodanig verhoogd, maar het inkomen van eiser gecorrigeerd met ten onrechte als zakelijk geëtiketteerde privékosten. Genoemd artikel staat niet in de weg aan deze correcties. Dat hierdoor een fiscaal verlies bij de vennootschap ontstaat, is daarbij niet van belang.

4.7. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat in het kader van de onderneming een computer is aangeschaft en aan zijn secretaresse is verstrekt. Hoewel daarom is gevraagd, heeft eiser geen nadere gegevens ten aanzien van de secretaresse verstrekt (adres, sofinummer, telefoonnummer, arbeidsovereenkomst) en evenmin een verklaring van de secretaresse op dit punt overgelegd. De correctie kan in stand blijven.

4.8. Eiser heeft zijn bezwaren tegen de correctie van de kosten voor keuken en representatie niet onderbouwd. Nu eiser over de schoonmaakkosten heeft verklaard dat er geen facturen van zijn en ook niet duidelijk is aan wie welk bedrag is betaald, heeft hij de zakelijkheid en omvang van deze kosten niet aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft al deze kosten terecht gecorrigeerd.

4.9. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat, gelet op de duidelijke tekst en de strekking van de wet, op het door eiser aan zijn vennootschappen geleende geld de terbeschikkingstellingsregeling van art. 3.92 Wet IB 2001 van toepassing is. Voor zover eiser zich erop beroept dat deze regeling in zijn geval onredelijk en onbillijk uitwerkt, geldt het volgende. Over deze grief kan de rechtbank zich niet uitlaten omdat eiser zich daarmee richt tegen de regeling van artikel 3.92 van de Wet IB 2001 als zodanig. Artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende Algemeene bepalingen der wetgeving van het Koninkrijk, bepaalt dat de rechter volgens de wet moet rechtspreken en dat hij in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet mag beoordelen. De bezwaren van eiser tegen de hiervoor bedoelde wettelijke regeling behoren dan ook gericht te worden aan het adres van de wetgever. Nu eiser de hoogte van de correctie als zodanig niet heeft betwist, handhaaft de rechtbank de correctie.

4.10. Gelet op het hiervoor in 4.4. overwogene, is het beroep van eiser over de jaren 2001 en 2002 gegrond. De rechtbank stelt de belastbare inkomens uit werk en woning over de jaren 2001 en 2002 van eiser als volgt vast:

2001

door verweerder in de uitspraak op bewaar

vastgesteld inkomen uit werk en woning € 44.127

af: correctie golfkosten € 422 -/-

gecorrigeerd inkomen uit werk en woning € 43.705

2002

door verweerder in de uitspraak op bewaar

vastgesteld inkomen uit werk en woning € 43.850

af: correctie golfkosten € 1.963 -/-

gecorrigeerd inkomen uit werk en woning € 41.887

4.11. Verweerder heeft in de controlerapporten de vergrijpboetes aangekondigd. De rechtbank leest hierin dat verweerder eiser kennelijk opzet, subsidiair grove schuld ten laste heeft gelegd. De rechtbank acht, gelet op zijn beroepsmatige fiscale deskundigheid en op de gebrekkige administratie, bij eiser grove schuld aanwezig. De rechtbank acht de door verweerder in dit kader opgelegde boetes passend en geboden.

4.12. Gelet op het overwogene in 4.4. dienen de over de jaren 2001 en 2002 opgelegde boetes te worden verlaagd overeenkomstig de vermindering van de navorderingsaanslagen.

4.13. In verband met het overschrijden van de redelijke termijn heeft verweerder de boetes verlaagd tot 10%. Ook wanneer de sinds de uitspraak op bezwaar verstreken tijd in aanmerking wordt genomen, acht de rechtbank de boetes door verweerder voldoende verlaagd, en ziet zij geen reden de boetes in verband hiermee verder te verlagen.

5. Proceskosten

Eiser heeft ter zitting uitdrukkelijk verklaard af te zien van een proceskostenvergoeding. De rechtbank ziet geen aanleiding anders te oordelen en zal eiser in zijn verzoek volgen.

6. Beslissing

De rechtbank:

in de zaak AWB 08/6160:

- verklaart het beroep ongegrond;

in de zaak AWB 08/6161:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 43.705 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- vermindert de boete tot 10% over het bedrag van de navorderingsaanslag zoals verminderd en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- gelast dat verweerder de beschikking heffingsrente vermindert met inachtneming van deze uitspraak;

- gelast dat verweerder het door eiser voor de drie procedures gezamenlijk betaalde griffierecht van € 39 vergoedt;

in de zaak AWB 08/6162:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 41.887 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- vermindert de boete met 10% over het bedrag van de navorderingsaanslag zoals verminderd en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- gelast dat verweerder de beschikking heffingsrente vermindert met inachtneming van deze uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan op 25 juni 2010 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.A. Fase, voorzitter, mr. Chr.Th.P.M. Zandhuis en mr. J.P. Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Ruis, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep