Home

Rechtbank Haarlem, 30-07-2010, BN2973, 08/7167, 087168, 087169

Rechtbank Haarlem, 30-07-2010, BN2973, 08/7167, 087168, 087169

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
30 juli 2010
Datum publicatie
29 september 2010
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2010:BN2973
Zaaknummer
08/7167, 087168, 087169

Inhoudsindicatie

Eiseres geen houdstervennootschap in de zin van artikel 25 BRK. Gemeenschapsrecht verzet zich er niet tegen dat de aan eiseres betaalde c.q. verschuldigde (interne) rente tegen een hoger percentage dan 5% kan worden belast.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Zaaknummers: AWB 08/7167, AWB 08/7168 en AWB 08/7169

Uitspraakdatum: 30 juli 2010

Uitspraak in de gedingen tussen

X B.V., gevestigd te Q, Nederlandse Antillen, eiseres,

gemachtigde: A

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van de gedingen

1.1.1. Verweerder heeft op 12 mei 2001 aan eiseres voor het boekjaar 1996/1997 een aanslag (aanslagnummer …) vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 1.700.000. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van ƒ 33.167.

1.1.2. Verweerder heeft, nadat deze reeds bij kennisgeving d.d. 10 november 2008 was aangekondigd, bij uitspraak op bezwaar van 13 december 2008 de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 1.305.319 en de heffingsrente verlaagd tot een bedrag van ƒ 18.363.

1.2.1. Verweerder heeft op 9 maart 2002 aan eiseres voor het boekjaar 1997/1998 een aanslag (aanslagnummer …) vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 1.939.649. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van ƒ 72.834.

1.2.2. Verweerder heeft, nadat deze reeds bij kennisgeving d.d. 10 november 2008 was aangekondigd, bij uitspraak op bezwaar van 20 december 2008 de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 896.849 en de heffingsrente verlaagd tot een bedrag van ƒ 27.352.

1.3.1. Verweerder heeft op 6 juli 2002 aan eiseres voor het boekjaar 1998/1999 een aanslag (aanslagnummer …) vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 2.182.158. Gelijktijdig is bij beschikking een verzuimboete opgelegd van ƒ 1.750. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van ƒ 74.709.

1.3.2. Verweerder heeft, nadat deze reeds bij kennisgeving d.d. 10 november 2008 was aangekondigd, bij uitspraak op bezwaar van 31 december 2008 de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 902.842, de verzuimboete gehandhaafd en de heffingsrente verlaagd tot een bedrag van ƒ 28.123.

1.3. Eiseres heeft tegen de onder 1.1.2, 1.2.2. en 1.3.2. genoemde uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De beroepschriften zijn door de Rechtbank ontvangen voordat uitspraak op bezwaar is gedaan. Nu eiseres door de kennisgevingen van 10 november 2008 kon menen dat de uitspraken op bezwaar reeds tot stand waren gekomen, is eiseres, gelet op het bepaalde in artikel 6:10, eerste lid, onderdeel a, Awb, ontvankelijk in haar beroepen.

Het beroep betreffende het boekjaar 1996/1997 is door de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 08/7167. De beroepen betreffende de boekjaren 1997/1998 en 1998/1999 zijn door de rechtbank respectievelijk geregistreerd onder de nummers AWB 08/7168 en AWB 08/7169.

1.4. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.

1.5. Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2010. De zaken zijn gezamenlijk met het beroep van B B.V. in de zaak AWB 08/7183 behandeld.

Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde, bijgestaan door C. Namens verweerder zijn verschenen D, E, F en G.

Eiseres heeft een pleitnota voorgedragen en aan de rechtbank en aan de wederpartij overgelegd. De rechtbank rekent de pleitnota tot de stukken van het geding.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiseres is opgericht naar Nederlands recht, maar feitelijk gevestigd op Q, Nederlandse Antillen. Zij is vanaf 1 oktober 1996 met haar in Nederland gevestigde dochtervennootschap H B.V. gevoegd in een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Aanvankelijk was I N.V., nadien van naam gewijzigd in J N.V., gevestigd op de Nederlandse Antillen, de moedermaatschappij van eiseres. Op 30 september 1999 werd B B.V., gevestigd in Nederland, de moedermaatschappij van deze eenheid. De uiteindelijke aandeelhouder is K, sinds 1992 woonachtig op Q, Nederlandse Antillen.

2.2. Op 20 december 1996 vond (binnen de fiscale eenheid) een terugbetaling van kapitaal plaats van H B.V. aan eiseres voor een bedrag van ƒ 7.549.773. Even genoemd bedrag werd door H B.V. rentedragend schuldig gebleven aan eiseres. Over dit bedrag was in het boekjaar 1996/1997 een bedrag van ƒ 465.427 aan rente verschuldigd, in het boekjaar 1997/1998 een bedrag van ƒ 594.602 en in het boekjaar 1998/1999 een bedrag van ƒ 742.869.

2.3. Eiseres heeft in haar aangiften voor de vennootschapsbelasting over de in geschil zijnde jaren de (interne) rente betaald c.q. verschuldigd op de in 2.2 schuldig gebleven terugbetaling van kapitaal aanvankelijk aangemerkt als ter belastingheffing toegewezen aan de Nederlandse Antillen. Nadien heeft zij haar standpunt gewijzigd en de (interne) rente aangemerkt als winst in de zin van artikel 25 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (hierna: BRK), die in Nederland belast mag worden naar (maximaal) 4%. Verweerder heeft de aangiften over de onderhavige jaren niet gevolgd en heeft de aangegeven belastbare bedragen bij uitspraak op bezwaar als volgt nader vastgesteld, zoals weergegeven in het nader stuk van verweerder (bedragen in ƒ):

“ 1996/1997 1997/1998 1998/1999

BB aangegeven 1.306.628 882.161 806.762

NA-resultaat [eiseres] -/-18.065 -/- 10.044 72.719

tel kosten 1.500 1.924 5.711

adv kosten 15.256 22.808 17.650

BB gecorrigeerd 1.305.319 896.849 902.842 ”

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is nog slechts of eiseres voor de toepassing van artikel 25 BRK aangemerkt kan worden als houdstervennootschap ten aanzien van de door H B.V. aan haar betaalde c.q. verschuldigde (interne) rente. Indien dit het geval is, is niet in geschil dat het resultaat dat eiseres heeft behaald in Nederland tegen 4% belast kan worden. Hiernaast is in geschil of het gemeenschapsrecht er zich tegen verzet dat de aan eiseres betaalde c.q. verschuldigde (interne) rente tegen een hoger percentage dan 5% kan worden belast.

3.2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij als houdstervennootschap in de zin van artikel 25 BRK dient te worden beschouwd. Een moedermaatschappij van een fiscale eenheid, verenigd met winst genererende werkmaatschappijen is naar Nederlands recht te kwalificeren als houdstervennootschap. Hiernaast stelt eiseres dat op grond van het gemeenschapsrecht, in het bijzonder het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 september 2006, zaak nr. C-300/04, artikel 5 van de Moederdochterrichtlijn en artikel 43 EU-Verdrag (de vrijheid van vestiging, welke volgens eiseres mede het kapitaalverkeer omvat) aan haar betaalde c.q. verschuldigde rente slechts tegen 5% belast kan worden, omdat anders sprake zou zijn van dubbele belastingheffing.

Eiseres heeft ter zitting verklaard dat zij over de onderhavige jaren akkoord gaat met de cijfers van verweerder wat betreft het resultaat dat op Q is behaald (NA-resultaat zoals vermeld in 2.3), de hoogte van de interne rente en de berekening van de heffingsrente. De verzuimboete over het jaar 1998/1999 is niet meer in geschil.

Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de belastingaanslagen als volgt (met inachtneming van het in de vorige alinea gestelde):

belastbaar bedrag waarvan belast tegen 4%

1996/1997 (AWB 08/7167) ƒ 1.305.319 (€ 592.328) ƒ 465.427 (€ 211.202)

1997/1998 (AWB 08/7168) ƒ 896.849 (€ 406.972) ƒ 594.602 (€ 269.819)

1998/1999 (AWB 08/7169) ƒ 902.842 (€ 409.692) ƒ 742.869 (€ 337.099)

3.3. Verweerder is van oordeel dat eiseres niet als houdstervennootschap in de zin van artikel 25 BRK kan worden beschouwd, en dat ook het gemeenschapsrecht er niet aan in de weg staat dat de gehele winst van de fiscale eenheid tegen het ‘normale’ tarief van artikel 22 Wet Vpb moet worden belast. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Artikel 25 BRK kent aan het land van oprichting van een houdstermaatschappij, die op grond van artikel 34, tweede lid, BRK geacht wordt inwoner te zijn van een van de andere landen, het recht toe de winst van de houdstermaatschappij te belasten naar een percentage dat 4 niet te boven gaat. Dit recht laat onverlet het recht van het land, waarvan de houdstermaatschappij inwoner is, tot belastingheffing over de winst van de houdstermaatschappij.

4.2. De BRK bevat geen definitie van het begrip “houdstermaatschappij”. Ingevolge artikel 2, zesde lid, BRK wordt een in de BRK gebezigd doch niet omschreven begrip voor elk land verstaan in de zin van de desbetreffende belastingregelingen van het land, tenzij het zinsverband anders vereist.

4.3. Nu eiseres niet slechts deelnemingen beheert, maar tevens de moedermaatschappij is van een fiscale eenheid, is de rechtbank van oordeel - onder verwijzing naar de arresten van de Hoge Raad van 16 november 2007, nr. 46.626, BNB 2008/68 en 27 januari 2009, nr. 07/10027, V-N 2009/17.12 - dat eiseres niet beschouwd kan worden als houdstermaatschappij in de zin van artikel 25 BRK. Hetgeen eiseres hieromtrent heeft aangevoerd, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.

4.4. Eiseres beklaagt zich er over dat dubbele heffing ontstaat door de combinatie van een fiscale eenheid, heffing op grond van artikel 25 BRK en Antilliaanse belasting, en stelt dat dit in strijd met het EU-Verdrag is. Verweerder is van mening dat er geen strijd is met het EU-Verdrag. De rechtbank oordeelt hieromtrent als volgt. De keuze om als “dual resident” moedermaatschappij een fiscale eenheid aan te gaan met een Nederlandse dochtermaatschappij, zoals in het onderhavige geval, is een volledig vrije keuze van eiseres en kan verweerder niet worden tegengeworpen. Eiseres had er ook voor kunnen kiezen juist geen fiscale eenheid aan te gaan. Of dat in het onderhavige geval geleid zou hebben tot renteaftrek op “Nederlands” niveau en uitsluitend belastingheffing op “Antilliaans” niveau kan derhalve in het midden blijven. Ook de stelling van eiseres dat bij eiseres op grond van de onderworpenheid uit hoofde van artikel 25 BRK dubbele heffing ontstaat, verwerpt de rechtbank, nu eiseres geen houdstermaatschappij is (zie 4.3) en Nederland niet kan heffen op grond van artikel 25 BRK.

4.5. Wat betreft de (dubbele) heffing op de Nederlandse Antillen. Daartoe beroept eiseres zich op de vestigingsvrijheid van de artikelen 17 en 18 van het EU-Verdrag (Europees staatsburgerschap, de vestigingsvrijheid is hier volgens eiseres een lex specialis van). Eiseres beroept zich hierbij op het arrest van het Europese Hof van Justitie van 12 september 2006, nr. C-300/04, dat ook zou gelden voor migratie uit een EU-land naar een LGO (landen en gebieden overzee in de zin van het EU-Verdrag) Hiernaast stelt eiseres dat ingeval van migratie van Nederland naar een LGO belastingheffing ongeoorloofd is, nu dit een belemmering in de vrijheid van vestiging zou zijn.

De rechtbank oordeelt dat, anders dan eiseres stelt, het vrije staatsburgerschap zoals in het EU-Verdrag omschreven niet van toepassing is op vennootschappen. Het arrest van het Hof van Justitie, zaak C-300/04, leidt niet tot een andere conclusie. Wat de belemmering in de vrijheid van vestiging betreft oordeelt de rechtbank als volgt. Gesteld noch gebleken is dat de gestelde belemmering voortvloeit uit bepalingen die zich specifiek richten op kapitaalverkeer. Nu sprake is van concernverhoudingen is de vrijheid van vestiging in geding en dient exclusief aan artikel 43 EU-Verdrag te worden getoetst. Artikel 43 EU-Verdrag is niet van toepassing op de verhouding tussen Nederland en de Nederlandse Antillen, omdat de Nederlandse Antillen geen lidstaat zijn. Ook de stelling van eiseres dat getoetst moet worden aan de Moederdochterrichtlijn dient te worden verworpen omdat in het onderhavige geval geen sprake is van dividenden, en dus toetsing aan de Moederdochterrichtlijn reeds op die grond niet aan de orde is. De rechtbank concludeert dan ook dat, zo al sprake is van dubbele heffing, het beroep van eiseres op het EU-Verdrag moet worden verworpen.

Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat de belastbare bedragen dienen te worden vastgesteld zoals vermeld in 2.3, te belasten tegen het “normale” tarief van artikel 22 Wet Vpb.

4.6. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 30 juli 2010 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.M. van Kempen, voorzitter, mr. A.A. Fase en mr. Chr.Th.P.M. Zandhuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Ruis, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.