Rechtbank Haarlem, 12-05-2010, BO2077, 09/2435, 10/864, 10/865, 10/866 en 10/867
Rechtbank Haarlem, 12-05-2010, BO2077, 09/2435, 10/864, 10/865, 10/866 en 10/867
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 12 mei 2010
- Datum publicatie
- 22 november 2010
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2010:BO2077
- Zaaknummer
- 09/2435, 10/864, 10/865, 10/866 en 10/867
Inhoudsindicatie
Wet IB 2001. Bron van inkomen. De feiten en omstandigheden wettigen het vermoeden dat eiser betrokken is geweest bij de handel in verdovende middelen en daaruit belaste inkomsten heeft genoten.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Zaaknummers: AWB 09/2435, 10/864, 10/865, 10/866 en 10/867
Uitspraakdatum: 12 mei 2010
Uitspraak in de gedingen tussen
X, wonende te Z, eiser,
gemachtigde: A
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de gedingen
1.1.1. Met dagtekening 28 december 2006 heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag (aanslagnummer XXX) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.011.370 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van
€ 208.884. Bij afzonderlijke beschikking met dezelfde dagtekening is aan eiser een bedrag van € 106.414 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.1.2. Met dagtekening 22 december 2006 heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag (aanslagnummer XXX) premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: WAZ) opgelegd, berekend naar een premie-inkomen van fl. 84.000. Bij afzonderlijke beschikking met dezelfde dagtekening is aan eiser een bedrag van fl. 885 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.1.3. Met dagtekening 22 december 2006 heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2003 een aanslag (aanslagnummer XXX) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 114.204 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 165.253. Bij afzonderlijke beschikking met dezelfde dagtekening is aan eiser een bedrag van € 12.194 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.1.4. Met dagtekening 22 december 2006 heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2003 een aanslag (aanslagnummer XXX) premie WAZ opgelegd, berekend naar een premie-inkomen van € 38.118. Bij afzonderlijke beschikking met dezelfde dagtekening is aan eiser een bedrag van € 269 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.1.5. Met dagtekening 8 november 2007 heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2004 een aanslag (aanslagnummer XXX) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 448.464 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 165.843. Bij afzonderlijke beschikking is aan eiser een bedrag van € 36.024 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Eiser heeft tegen de voornoemde (navorderings)aanslagen bij brieven, door verweerder ontvangen op 10 januari 2007 (navorderingsaanslagen 2001 en aanslagen 2003) en 30 november 2007 (aanslag 2004) bezwaar gemaakt.
1.3. Eiser heeft bij brief van 11 mei 2009, ontvangen door de rechtbank op 12 mei 2009, beroep ingesteld tegen het niet-tijdig doen van uitspraak op de door hem gemaakte bezwaren.
1.4. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Op 16 februari 2010 heeft verweerder beslist op de door eiser gemaakte bezwaren. Hij heeft de bezwaren ongegrond verklaard en de (navorderings)aanslagen en de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.
1.6. Tegen die uitspraken op bezwaar heeft eiser bij brief van 18 februari 2010, ontvangen door de rechtbank op 19 februari 2010, beroep ingesteld.
1.7. Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.8. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2010. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen B en C. De beroepen zijn gelijktijdig ter zitting behandeld.
Namens eiser is ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan zijn overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiser is in 1993 veroordeeld voor de handel in hasj. Tevens is een ontnemingsprocedure tegen eiser gestart.
2.2. In de aangifte IB/PVV 2001 heeft eiser een inkomen uit werk en woning van nihil aangegeven. Verder is aangegeven dat de waarde van de bezittingen op 1 januari 2001
€ 817.015 (€ 206 bank-, giro- en spaartegoeden en € 816.809 contant geld en vorderingen) bedraagt en dat de waarde van de bezittingen op 31 december 2001 € 777.632 (€ 206 bank-, giro- en spaartegoeden en € 777.426 contant geld en vorderingen) bedraagt. In de aangifte is een schuld opgenomen van € 1.291.373. Verweerder heeft de aanslag IB/PVV 2001 conform de aangifte opgelegd.
2.3. In de aangifte IB/PVV 2003 heeft eiser een inkomen uit werk en woning van nihil aangegeven. Verder is aangegeven dat de waarde van de bezittingen op 1 januari 2003
€ 816.800 (overige vorderingen en contant geld) bedraagt en dat de waarde van de bezittingen op 31 december 2003 € 768.000 (overige vorderingen en contant geld) bedraagt. Voorts is een schuld ten bedrage van € 1.291.620 opgenomen.
2.4. In de aangifte IB/PVV 2004 heeft eiser een inkomen uit werk en woning van nihil opgegeven. Verder is aangegeven dat de waarde van de bezittingen op 1 januari 2004
€ 768.000 (overige vorderingen en contant geld) bedraagt en dat de waarde van de bezittingen op 31 december 2004 € 712.000 (overige vorderingen en contant geld) bedraagt. In de aangifte is een bedrag van € 1.291.620 als schuld opgenomen.
2.5. Begin 2004 is de FIOD-ECD een onderzoek naar de handel in verdovende middelen gestart. Dit onderzoek omvatte onder meer tapgesprekken en observaties. Uit dit onderzoek kwam het vermoeden naar voren dat eiser betrokken was bij de handel in verdovende middelen.
2.6. Naar aanleiding hiervan heeft de FIOD-ECD een strafrechtelijk financieel onderzoek ingesteld tegen eiser. De bevindingen hiervan zijn neergelegd in een overzichtsproces-verbaal van 14 augustus 2006. Hierin is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“Uit het onderzoek contra X is naar voren gekomen dat X en D gebruik maken van een aantal roerende en onroerende goederen.
Het vermoeden is aanwezig dat een aantal van deze goederen soort van “verdekte” vermogensbezittingen van X en/of zijn vriendin D zijn.
Met het woord “verdekte” wordt bedoeld dat een katvanger op papier eigenaar/houder van het goed is, om de werkelijke eigenaar buiten beeld te houden.
Er zijn aanwijzingen dat X en/of D in het bezit zouden zijn cq in ieder geval gebruik maken van:
? een woning, perceel a straat 1 te Z.
? een terreinauto, merk [[merk auto] => kenteken AA-BB-00
? een personenauto [merk auto] => kenteken CC-DD-11
? tot de zomer 2005 een jacht => type [...],
? gedurende de zomer van 2005 een ander nieuw (groot) jacht => type [...] kotter naam E
? een sloep gelegen in jachthaven F in G
Het vermoeden over deze goederen komt naar voren omdat
? Uit tapverslagen in relatie tot auto’s is waar te nemen:
- X meerdere keren (tegen ook verschillende personen) spreekt over “zijn” auto.
- In een tapgesprek X uitgebreid praat over de mogelijke verkoop van “zijn” auto en het plan van de aankoop van een andere auto.
- bij mankementen aan zijn auto brengt X zelf zijn auto naar de garage en haalt deze ook weer op.
? Uit tapverslagen in relatie tot boten is waar te nemen dat:
- X in gesprekken meerdere keren over “zijn” boot spreekt. Dit vertelt hij tegen meerdere personen.
- X in een tapgesprek daadwerkelijk vertelt net een boot “te hebben gekocht”.
- In een ander tapgesprek vertelt een boot te hebben verkocht
- gesprekspartners van X geven in de gesprekken aan dat ze graag zijn boot willen komen bewonderen
? Uit waarnemingen van het observatie team van de FIOD-ECD is X regelmatig als bestuurder van de [...] gezien.
? Uit waarnemen van het observatie team van de FIOD-ECD is D als bestuurster van de BMW 320D gezien
? Uit meldingen van het Meldpunt Misdaad Anoniem (D/001 en D/002) waarin aangeven wordt dat X de afgelopen jaren
- Een boot, type [...] heeft gekocht voor fl. 1 mln via een onbekende Limited uit Gibraltar
- Een [...] “zwart” heeft gekocht voor ongeveer fl. 100.000
(…)
Woning
X woont vermoedelijk op het adres a-straat a te Z. Dit pand staat op naam van H (…)
Vermoed wordt dat de woning aan X toebehoort en dat H er tussen zit om het werkelijke eigendom te verhullen. Aanwijzingen hierover zijn te vinden in de Meldingen Misdaad Anoniem, tapgesprekken en observatie-verbalen waarin het vermoeden naar voren komt dat X het adres a-straat 1 als zijn huis beschouwd en voor de buitenwereld niet wil laten weten dat hij daar tenminste woonachtig is.
Op maandag 9 januari 2006 heeft onder leiding van de rechter-commissaris een doorzoeking plaatsgevonden in de woning a-straat 1 te Z, zijnde de verblijfplaats van verdachte X.
Uit de waarnemingen en inbeslaggenomen bescheiden tijdens de doorzoeking werd geconstateerd, dat er verbouwd en bijgebouwd is aan de bovengenoemde woning. Er werd geconstateerd dat er veel goederen van waarde in de woning en bijgebouwen aanwezig waren. Daarnaast werd in het saunagedeelte een geldbedrag van € 140.000,- aangetroffen en inbeslaggenomen.
(…)
Boot
X gebruikt (of heeft gebruikt) een luxe motorjacht genaamd I van het Merk [...]. Vermoedelijk is dit zijn eigendom (tap en ot en MMA’s). Voorts heeft het onderzoek geleerd dat X een luxe motorjacht genaamd E gebruikt. Dit jacht staat op naam van H (…) Net als de woning wordt vermoed dat het werkelijk eigendom van dit jacht bij X ligt. E is overigens in 2004 en 2005 verbouwd bij scheepswerf J te K. Uit het onderzoek bij scheepswerf J is gebleken dat de verbouwing van de boot “E” tussen de € 800.000,- en € 900.000,- heeft gekost. (…)
Voorts moet nog onderzoek gedaan worden naar een aantal sloepen welke in bezit zijn of waren van X. Met betrekking tot één sloep is in een tapverbaal uit het onderzoek “L” naar voren gekomen dat X, bij de aankoop van een boot, zich bedient van een valse naam/identiteit. Bij het herbeluisteren van het bovengenoemde tapgesprek is door middel van stemherkenning vastgesteld dat verdachte X zich voorstelt met de naam “M”.
De eigenaren van jachtwerven hebben verklaard dat verdachte X, dan wel een man genaamd “M” de aankoop van een boot deed. Tevens werd verklaard dat verdachte X de boten contant betaalde.
Auto
X rijdt in een [merk auto] (AA-BB-00). Deze auto staat vanaf 30-01-2003 tot 08-09-2005 op naam van N (…) Sinds 08-09-2005 staat het voertuig op naam van O. Volgens de tapverbalen en het OT-verslag lijkt deze auto aan X toe te behoren. X maakt afspraken met de garage en het voertuig wordt opgepikt op het adres a-straat 1 te Z. (…)
Uit de verhoren is vermoedelijk vast komen te staan, dat verdachte X de feitelijke eigenaar is van de personenauto [merk auto], voorzien van het kenteken AA-BB-00, maar dat hij dat wilde verhullen door het voertuig niet op naam te hebben.
Personenauto [merk auto]
Uit waarnemingen van het observatieteam van de FIOD-ECD is naar voren gekomen dat D tenminste vanaf december 2004 tot vermoedelijk heden gebruik heeft gemaakt van een [merk auto, voorzien van het kenteken CC-DD-11. Het voertuig staat regelmatig bij het perceel a-straat 1 te Z geparkeerd en als het voertuig rijdend wordt aangetroffen is D de bestuurster van het voertuig.
De [merk auto] (…) staat volgens het RDW op naam van Q (…).
Uit de gegevens uit het systeem van de Belastingdienst is te zien dat de wegenbelasting voor de BMW (…) van 28-02-2003 tot en met heden is betaald via de bankrekeningen 333 of 444
De bankrekening 333 behoort (…) toe aan Q, zijnde vrouw van R.
De bankrekening 444 behoort (…) toe aan D, zijnde de vriendin van X.
R is de broer van X en wordt gezien als de rechterhand van X bij zijn criminele activiteiten.
Strafrechtelijk Financieel Onderzoek.
(…)
In de aangifte over het jaar 2001 staat, dat verdachte X over het jaar 2001 geen inkomsten zou hebben genoten.
Onder vraag 19c van het aangiftebiljet wordt aangegeven, dat X aan contant geld en vorderingen op 1 januari 2001 en 31 december 2001 de volgende bedragen bezit;
Contant geld per 1 januari 2001 € 816.809,--
Contant geld per 31 december 2001 € 777.426,--
Afname in het fiscaal jaar 2001 € 39.383,--
Volgens onderzoek heeft verdachte in 2001
Aan contante bedragen uitgegeven € 702.056,--
Verschil € 662.673,--
In de aangifte over het jaar 2002 staat, dat verdachte X over het jaar 2002 geen inkomsten zou hebben genoten.
Onder vraag 19c van het aangiftebiljet wordt aangegeven, dat X aan contant geld en vorderingen op 1 januari 2002 en 31 december 2002 de volgende bedragen bezit;
Contant geld 1 januari 2002 € 862.182,--
Contant geld 31 december 2002 € 816.800,--
Afname in het fiscaal jaar 2002 € 45.382,--
Volgens onderzoek heeft verdachte in 2002
Aan contante bedragen uitgegeven € 41.033,--
Verschil € nihil
(…)
In de aangifte over het jaar 2003 lees ik, dat verdachte X over het jaar 2003 geen inkomsten zou hebben genoten.
Onder vraag 19c van het aangiftebiljet wordt aangegeven, dat X aan contant geld en vorderingen op 1 januari 2003 en 31 december 2003 de volgende bedragen bezit;
Contant geld 1 januari 2003 € 816.800,--
Contant geld 31 december 2003 € 768.000,--
Afname in het fiscaal jaar 2003 € 48.800,--
Volgens onderzoek heeft verdachte in 2003
Aan contante bedragen uitgegeven € 66.225,--
Verschil € 17.425,--
In de aangifte over het jaar 2004 staat, dat verdachte X over het jaar 2004 geen inkomsten zou hebben genoten.
Onder vraag 19c van het aangiftebiljet wordt aangegeven, dat X aan contant geld en vorderingen op 1 januari 2004 en 31 december 2004 de volgende bedragen bezit;
Contant geld 1 januari 2004 € 768.000,--
Contant geld 31 december 2004 € 712.000,--
Afname in het fiscaal jaar 2004 € 56.000,--
Volgens onderzoek heeft verdachte in 2004
Aan contante bedragen uitgegeven € 504.043,--
Verschil € 448.043,--
Door X is in de periode 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 een bedrag aan contante bedragen uitgegeven van
€ 1.257.357,--
Afname van het vermogen in die periode € 189.565,--
Door X zijn in de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 uitgaven gedaan voor een bedrag van € 1.067.792,-- die niet kunnen worden verklaard uit de afname van zijn vermogen in die periode.
(…)
Hash
Naar aanleiding van onderzoeksgegevens voortgekomen uit tappen en observaties heeft het onderzoeksteam geconstateerd dat op 4 november 2005 vermoedelijk een partij hashish is geleverd aan verdachte S.
(…)
S is op 04 november 2005 aangehouden op heterdaad wegens het vermoedelijk voorhanden hebben van hashish. (…) S heeft verklaard voor één opdrachtgever te werken en voor deze opdrachtgever met (zee)water beschadigde hashish te herstellen (opkleuren met hennep).
(…)
Gezien de bevindingen van de afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken en de observaties is de door S bedoelde opdrachtgever vermoedelijk verdachte X.
(…)
Doorzoeking 09 januari 2006 a-straat 1 te Z onder leiding van de rechter-commissaris
Hashish
(…) is op 9 januari 2006 een doorzoeking gedaan, in de door het observatieteam beschreven schuur op het erf van perceel a-straat 1 te Z. In de betreffende schuur is ongeveer 350 kilogram vermoedelijk hashish aangetroffen, waarvan een deel in witte dozen. Deze hashish zijn in beslag genomen.
(…)
In het schuurtje naast de woning van perceel a-straat 1 te Z werd aangetroffen:
- een zogenaamde sealapparaat
- verpakkingsmateriaal
- rol plastic met houder
- 3 rollen plastic, kleur zwart
Vermoedelijk diende bovenstaande voor het verpakken danwel het zogenaamde “sealen” van de aangetroffen hash.
In het bijgebouw naast de woning van perceel a-straat 1 te Z werd aangetroffen:
- 1 geldmachine
(…)
Geld
Tevens werd tijdens de doorzoeking (…) een geldbedrag van ongeveer € 140.000,- aangetroffen.”
2.7. Naar aanleiding van het onderzoek van de FIOC-ECD heeft verweerder de onderhavige (navorderings)aanslagen opgelegd. Bij de vaststelling van de navorderingsaanslag IB/PVV 2001 en aanslagen IB/PVV 2003 en 2004 heeft hij een aantal correcties op de aangiften aangebracht. Zo heeft hij voor de jaren 2001, 2003 en 2004 het inkomen in box 1 verhoogd met bedragen aan contante uitgaven van respectievelijk € 696.004, € 168.054 en € 508.846. Verder heeft hij voor het jaar 2001 het inkomen in box 1 verhoogd met de op 31 december 2000 lopende termijn van rente met betrekking tot een bankrekening van eiser in Luxemburg. Het betreft een rentebedrag van € 280.310. Voorts heeft hij voor de jaren 2001, 2003 en 2004 de door eiser opgegeven schuld niet in box 3 geaccepteerd. Het gecorrigeerde inkomen in box 1 heeft geleid tot het opleggen van de onder 1.1.2 en 1.1.4 genoemde navorderingaanslag premie WAZ 2001 en aanslag premie WAZ 2003.
2.8. Blijkens het proces-verbaal “verhoor van een verdachte” van 10 januari 2006 om
12.45 uur, opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD-ECD, heeft eiser, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:
“Ik had op dat moment in Luxemburg, bij T, een rekening waarop al mijn vermogen stond. Tot aan 2002 heeft mijn geld, dat er al van vóór 1991 opstond, op die rekening in Luxemburg gestaan. Dat geld heft dus al die tijd rente gegenereerd. In 1991 was het nog een bedrag van circa 4,8 miljoen gulden (…).”
2.9. Blijkens het proces-verbaal “verhoor van een verdachte” van 10 januari 2006 om
16.35 uur, opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD-ECD, heeft eiser, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:
“Ik leefde tot die tijd van geld dat ik nog overhad van mijn hashhandel van vóór 1991. Dat geld was ongeveer een bedrag van 3 miljoen gulden.(…) Een half jaar geleden was dat geld op en toen heb ik dus van een bekende die 500.000 euro geleend.”
2.10. Blijkens een notariële “Akte houdende verklaring onder ede” van 28 november 2008, heeft eiser, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:
“Ik kwam vrij, bezat nog ongeveer twaalfmiljoen gulden (f. 12.000.000) en was ook nog steeds eigenaar van vier (4) cafés, twee (2) panden en een gokkastenexploitatie.”
2.11. Blijkens het proces-verbaal “verhoor van een verdachte” van 20 maart 2009 om
10.04 uur, opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD-ECD, heeft eiser, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:
“Dat geld was verstopt. Dat is het geld waarover mijn broer U verklaard heeft. Dit betroffen tassen en de rioolpijp waarover mijn broer bij rechter-commissaris verklaard heeft. Dit waren guldens en Duitse marken. (…) Dit geld heb ik verdiend met de hasjhandel waarvoor ik veroordeeld was. Dus van voor 1991. (…) Het bedrag dat in Luxemburg op de rekeningen stond valt niet onder de 12 miljoen.”
2.12. Bij vonnis van 28 oktober 2009 heeft de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Alkmaar, voor zover hier van belang, wettig en overtuigend bewezen geacht dat eiser in de periode van 14 december 2001 tot en met 9 januari 2006 in Nederland van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt en dat hij op 9 januari 2006 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van totaal 600 kilogram hashish.
3. Geschil en standpunten van partijen
Geschilomschrijving
3.1. In geschil is of de navorderingsaanslag IB/PVV 2001 en aanslagen IB/PVV 2003 en 2004 terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de onder 2.7. genoemde correcties terecht zijn toegepast. Indien wordt geoordeeld dat de correcties met betrekking tot het inkomen in box 1 ten onrechte zijn toegepast, is in zoverre ook in geschil of de navorderingsaanslag premie WAZ 2001 en de aanslag premie WAZ 2003 terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Verder zijn de beschikkingen heffingsrente in geschil.
Standpunten partijen
Eiser
3.2.1. Met betrekking tot de correctie op het inkomen in box 1 met de onder 2.7. genoemde bedragen in verband met contante uitgaven heeft eiser het volgende aangevoerd. In de jaren 2001, 2003 en 2004 heeft hij geen bron van inkomen gehad. Hij heeft niet deelgenomen aan het economische verkeer en heeft verder geen activiteiten in het maatschappelijke verkeer ontplooid die aanleiding vormen voor het vaststellen van een bron van inkomen. Eiser heeft zich in de betrokken jaren dus ook niet beziggehouden met de handel in softdrugs. Dit blijkt niet uit het strafrechtelijk onderzoek van de FIOD-ECD. Verder staat met het vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Alkmaar van 28 oktober 2009 ook onherroepelijk vast dat hij niet is vervolgd voor de handel in softdrugs in de desbetreffende jaren. Eiser heeft in die jaren wel contante uitgaven gedaan, maar die zijn bekostigd met inkomsten verkregen uit de handel in verdovende middelen in de periode van vóór mei 1994. Verweerder heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat hij in de onderhavige jaren een bron van inkomen had. De enkele stelling van verweerder dat hij geen inkomen uit werk en woning in zijn aangifte heeft vermeld, maar wel contante uitgaven heeft kunnen doen, vormt geen bewijs althans biedt onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat hij wel inkomen uit werk en woning genoot. De vrije bewijsleer gaat niet zover dat louter een strafrechtelijke verdenking, ofwel een vermoeden, als bewijsmiddel aangemerkt kan worden. De onderhavige correctie is verder niet op een redelijke schatting gebaseerd. Bij de vaststelling van de bedragen van de contante uitgaven is verweerder wat een aantal stelposten betreft uitgegaan van dubbeltellingen en onjuiste schattingen. Het betreft de stelposten als genoemd onder 3.4 tot en met 3.6 van de pleitnota. Verder zijn de bedragen in verband met contante uitgaven naar willekeur vastgesteld.
3.2.2. Met betrekking tot de rentecorrectie op het inkomen in box 1 heeft eiser betoogd dat hij in 2001 niet de beschikking had over het geld dat op zijn rekening in Luxemburg stond en dat hij ook de rente niet heeft genoten. Derhalve vormt de rente volgens hem geen belastbare bate.
3.2.3. Met betrekking tot de correctie van de schuld op het inkomen in box 3 stelt eiser zich op het standpunt dat sprake is van een schuld uit een ontnemingsvordering op hem en dat deze schuld aan box 3 kan worden toegerekend.
3.2.4. Voor het overige heeft eiser het volgende aangevoerd. Het Openbaar Ministerie is inmiddels een strafrechtelijk onderzoek naar hem gestart en heeft aangekondigd dat al zijn vermogensbestanddelen over de onderhavige jaren als wederrechtelijk verkregen voordelen zullen worden ontnomen. De onderhavige belastingheffing kan hier niet mee samenlopen, nu ontnomen voordelen immers niet belast kunnen worden. Het beginsel van fair play is geschonden, omdat verweerder niet heeft voldaan aan zijn verplichting als bedoeld in
artikel 3.11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Verweerder heeft namelijk niet alle op de zaken betrekking hebbende stukken, waaronder de stukken inzake het strafrechtelijk onderzoek, aan hem ter hand gesteld dan wel ter inzage verstrekt. Dit laatste levert eveneens strijd op met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
Verweerder
3.3.1. Met betrekking tot de correctie op het inkomen in box 1 heeft verweerder het standpunt ingenomen dat eiser in de onderhavige jaren betrokken was bij de handel in verdovende middelen en dat hij in die jaren contante uitgaven heeft gedaan die van de inkomsten verkregen uit die handel betaald zijn. Hij heeft zich hierbij met name gebaseerd op de uitkomsten van het onder 2.6 genoemde onderzoek van de FIOD-ECD. De stelling van eiser dat hij in die jaren heeft geleefd van inkomsten van vóór mei 1994, is volgens verweerder niet aannemelijk, nu eiser hierover tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd en hij die stelling niet met bewijs heeft onderbouwd. Eiser heeft in de onderhavige jaren geen inkomsten uit werk en woning aangegeven, terwijl aannemelijk is dat hij wel inkomsten heeft genoten. Verder heeft eiser een substantieel deel van zijn vermogen niet aangegeven. Op grond hiervan moet worden geconcludeerd dat eiser niet de vereiste aangiften heeft gedaan. Hij dient dan ook aan te tonen dat, en in hoeverre de (navorderings)aanslagen in zoverre onjuist zijn. Eiser heeft dit niet aangetoond. Verder is het inkomen over de jaren door middel van een redelijke schatting vastgesteld.
3.3.2. Met betrekking tot de rentecorrectie stelt verweerder dat op 1 januari 2001 op de bankrekening van eiser in Luxemburg een positief saldo stond van € 4.200.000 en dat de op 31 december 2001 lopende rente van deze rekening, ten bedrage van € 280.310, in 2001 in box 1 in aanmerking moet worden genomen. In beginsel moet ervan worden uitgegaan dat eiser die rente heeft genoten. Eiser heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
3.3.3. Met betrekking tot de laatstgenoemde correctie stelt verweerder zich op het standpunt dat de ontnemingsvordering verband houdt met het in 1991 wederrechtelijk verkregen voordeel. Nu die inkomsten nimmer in de belastingheffing zijn betrokken, kan de vordering ook niet als een schuld in box 3 in aanmerking worden genomen.
3.3.4. Van een oneigenlijke samenloop tussen de onderhavige belastingheffing en een strafrechtelijke ontneming is geen sprake, nu op dit moment niet vast staat dat de over de onderhavige jaren wederrechtelijk verkregen voordelen daadwerkelijk worden ontnomen. Van strijdigheid met het beginsel van fair play is ook geen sprake. Bij de oplegging van de (navorderings)aanslagen is steeds vermeld waarop deze zijn gebaseerd. Verder is eiser in de gelegenheid gesteld om de dossierstukken in te zien. Hij heeft hier echter geen gebruik van gemaakt.
4. Beoordeling van het geschil
Niet-tijdig doen uitspraken op bezwaar
4.1. Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst tot
1 januari 2008; hierna: AWR) doet de inspecteur, in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, binnen een jaar na ontvangst van het bezwaarschrift uitspraak daarop. In het tweede lid van artikel 25 van de AWR is bepaald dat de uitspraak door de inspecteur met schriftelijke toestemming van de minister voor ten hoogste een jaar kan worden verdaagd.
4.2. Ingevolge artikel 6:2 van de Awb wordt, voor zover hier van belang, voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
4.3. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het bezwaar- of beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het bezwaar- of beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
4.4. Met dagtekening 16 januari 2010 heeft verweerder beslist op de bezwaren van eiser inzake de onderhavige (navorderings)aanslagen voor de jaren 2001, 2003 en 2004. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de gestelde termijnen uitspraken op bezwaar heeft gedaan. Niet gebleken is dat verweerder toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in het tweede lid van artikel 25 van de AWR. Na ontvangst van de bezwaren op 10 januari 2007 (inzake de navorderingsaanslagen 2001 en de aanslagen 2003) en 30 november 2007 (inzake de aanslag 2004) had verweerder binnen een jaar moeten beslissen, hetgeen niet is gebeurd.
4.5. Nu verweerder inmiddels op de door eiser gemaakte bezwaren heeft beslist, heeft eiser geen belang meer bij deze beroepen. De beroepen gericht tegen het niet-tijdig doen van uitspraak op de ingediende bezwaarschriften zijn dan ook niet-ontvankelijk. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem van 27 november 2007, nummer 06/00221. Voor zover eiser aanspraak maakt op een vergoeding van de in dit verband gemaakte proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht, beslist de rechtbank als hierna vermeld.
4.6. De beroepen van eiser zijn, zo volgt uit artikel 6:20, vierde lid, van de Awb en uit de brief van eiser van 18 februari 2010, mede gericht tegen de uitspraken op bezwaar van
16 februari 2010. Over die beroepen overweegt de rechtbank als volgt.
Navorderingsaanslag IB/PVV 2001 en aanslagen IB/PVV 2003 en 2004
Correcties inzake contante uitgaven 2001, 2003 en 2004 (box 1)
4.7. Voorop staat dat verweerder het bewijs dient te leveren van zijn stelling dat eiser in de desbetreffende jaren belaste inkomsten heeft genoten uit een niet in de aangifte vermelde bron. Daarbij geldt de vrije bewijsleer, hetgeen kort gezegd inhoudt dat de keuze en de waardering van de bewijsmiddelen aan de rechtbank is voorbehouden. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat het bewijs niet geleverd kan worden door het formuleren van vermoedens. Het is evenwel zo dat aan bepaalde door verweerder naar voren gebrachte feiten en omstandigheden de gevolgtrekking kan worden verbonden dat er een vermoeden ontstaat dat een of meer bepaalde andere feiten aanwezig zijn. Op grond van een dergelijk vermoeden kunnen de stellingen van verweerder aannemelijk geacht worden, behoudens tegenbewijs van eiser.
4.8. Naar het oordeel van de rechtbank wettigen de onder 2.1 tot en met 2.6 genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, het vermoeden dat eiser in de onderhavige jaren betrokken is geweest bij de handel in verdovende middelen, waaruit hij belaste inkomsten moet hebben genoten die in vergelijking met het door hem over de desbetreffende jaren aangegeven inkomen uit werk en woning van nihil, aanzienlijk zijn en waarover substantiële belastingbedragen verschuldigd zijn.
4.9. Eiser heeft weersproken dat hij in de desbetreffende jaren inkomsten uit de handel in verdovende middelen heeft genoten en heeft verklaard dat hij in die jaren heeft geleefd van inkomsten die hij heeft genoten van de handel in verdovende middelen in de periode van vóór mei 1994. Eiser heeft dit echter op geen enkele wijze onderbouwd. Verder heeft hij op dit punt inconsistente verklaringen afgelegd. Zo heeft hij niet eenduidig verklaard hoeveel geld hij na zijn vrijlating in 1994 nog over had. Op 10 januari 2006 heeft eiser verklaard dat hij nog ongeveer 3 miljoen gulden over had en dat dit geld een half jaar geleden, derhalve medio juli 2005, op was, terwijl eiser later, op 28 november 2008 en 20 maart 2009, heeft verklaard dat hij ongeveer 12 miljoen gulden had en dat het geld nog steeds niet op was. Ook is eiser niet eenduidig in zijn verklaring waar dit geld dan bewaard was. Zo heeft hij op
10 januari 2006 verklaard dat al zijn vermogen van vóór 1991 op zijn bankrekening in Luxemburg stond. Later, op 20 maart 2009, heeft eiser weer verklaard dat hij het geld in twee sporttassen verstopt had en dat hij die tassen met geld ter bewaring aan zijn broer gegeven had. Ook over de valutasoort is eiser niet helder. Op 20 maart 2009 heeft hij verklaard dat het geld bestond uit Nederlandse en Duitse valuta, terwijl hij ter zitting in antwoord op een vraag van de rechtbank in eerste instantie heeft verklaard dat het geld uitsluitend bestond uit Nederlandse valuta en vervolgens dat het zowel Nederlandse als Duitse valuta betrof. De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat eiser met hetgeen hij naar voren heeft gebracht het vermoeden dat hij in de onderhavige jaren inkomsten uit de handel in verdovende middelen heeft genoten, niet heeft ontzenuwd. Hij is daarmee niet in het tegenbewijs, waaraan overigens geen hoge eisen gesteld worden, geslaagd. Derhalve is aannemelijk dat eiser in de jaren 2001, 2003 en 2004 omvangrijke inkomsten heeft genoten die hij niet heeft aangegeven en waarover substantiële belastingbedragen verschuldigd zijn.
4.10. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat eiser over de desbetreffende jaren niet de vereiste aangiften heeft gedaan als bedoeld in artikel 8 van de AWR. Ingevolge artikel 27e van de AWR dienen alsdan de beroepen van eiser ongegrond te worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. Het is derhalve aan eiser om te doen blijken dat de onderhavige correcties onjuist zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin, met de enkele ontkenning van het door verweerder gestelde, niet geslaagd.
4.11. Verweerder heeft het inkomen in box 1 voor de jaren 2001, 2003 en 2004 verhoogd met totaalbedragen voor contante uitgaven van respectievelijk € 696.004, € 168.054 en
€ 508.846. Bij de vaststelling van die bedragen heeft hij aansluiting gezocht bij de hoogte van een aantal in de aangiften benoemde uitgaven en heeft hij daarnaast stelposten gehanteerd. De hoogte van laatstgenoemde posten heeft hij afgeleid uit de resultaten van het eerdergenoemde FIOD-ECD-onderzoek. De rechtbank is van oordeel dat de bedragen berusten op een redelijke schatting. Verweerder heeft de bedragen afdoende onderbouwd. Verder heeft eiser zijn stellingen op dit punt op geen enkele wijze met stukken dan wel anderszins ondersteund.
4.12. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de door verweerder toegepaste correcties met de voornoemde bedragen aan contante uitgaven niet te hoog zijn en zijn gebaseerd op een redelijke schatting.
Correctie inzake rente bankrekening Luxemburg 2001 (box 1)
4.13. Eiser heeft niet weersproken dat op zijn bankrekening in Luxemburg op 1 januari 2001 een positief saldo stond van € 4.200.000. Hij heeft evenmin betwist dat het vermogen vruchten heeft voortgebracht. Het rentebedrag van € 280.310 heeft eiser ook niet ter discussie gesteld. Hij heeft op dit punt verklaard dat hij niet over het geld op de rekening kon beschikken en de rente niet heeft genoten. De rechtbank gaat voorbij aan die verklaring, nu eiser dit louter heeft gesteld doch op geen enkele wijze, bijvoorbeeld met een verklaring van de bank in Luxemburg en/of het overleggen van bankafschriften, heeft onderbouwd. Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de rente niet heeft genoten, moet worden geoordeeld dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het rentebedrag bij het inkomen in box 1 in aanmerking moet worden genomen. De correctie is terecht toegepast.
Correcties inzake ontnemingsvordering 2001, 2003 en 2004 (box 3)
4.14. De rechtbank stelt vast dat er een causaal verband bestaat tussen de ontnemingsvordering en in het in 1991 door eiser wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling dat de ontnemingsvordering pas dan als schuld bij het inkomen in box 3 in aanmerking kan worden genomen, indien het (wederrechtelijk verkregen) voordeel in de belastingheffing betrokken is geweest. Verweerder heeft gesteld, en eiser heeft dit niet dan wel onvoldoende weersproken, dat het voordeel nimmer is belast. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de ontnemingsvordering niet als een schuld in box 3 kan worden geaccepteerd. Verweerder heeft de correctie terecht toegepast.
Samenloop strafrechtelijke ontneming
4.15. De stelling van eiser dat sprake is van een oneigenlijke samenloop van de onderhavige belastingheffing met een strafrechtelijke ontneming, treft geen doel. Het is de rechtbank niet gebleken dat jegens eiser een strafrechtelijke ontnemingsprocedure aanhangig is inzake wederrechtelijk verkregen voordelen over de jaren 2001, 2003 en 2004.
Beginsel fair play en zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel
4.16. In hetgeen eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met één van deze beginselen. Eiser heeft zich beroepen op artikel 3:11 van de Awb. Dit artikel is in het onderhavige geval niet van toepassing. Los daarvan, overweegt de rechtbank dat verweerder ter zitting onweersproken heeft gesteld dat eiser in de gelegenheid is gesteld de op de zaken betrekking hebbende stukken in te zien, maar dat eiser daarvan geen gebruik heeft gemaakt. Gelet hierop ziet de rechtbank derhalve niet in dat verweerder eiser relevante informatie zou hebben onthouden en daardoor oneerlijk dan wel onzorgvuldig jegens hem zou hebben gehandeld dan wel de besluiten ondeugdelijk zou hebben gemotiveerd.
Navorderingsaanslag premie WAZ 2001 en aanslag premie WAZ 2003
4.17. Nu hiervoor is geoordeeld dat de correcties met betrekking tot het inkomen in box 1 terecht zijn toegepast, zullen de beroepen tegen de navorderingsaanslag premie WAZ 2001 en de aanslag premie WAZ 2003 ongegrond worden verklaard.
Beschikkingen heffingsrente 2001, 2003 en 2004
4.18. De beroepen tegen de beschikkingen heffingsrente heeft eiser niet afzonderlijk onderbouwd. Omdat de beroepsgronden tegen de belasting(navorderings)aanslagen en de premie(navorderings)aanslagen geen doel treffen, zullen de beroepen tegen de beschikkingen heffingsrente eveneens ongegrond worden verklaard.
Conclusie
4.19. Gelet op het in 4.7. tot en met 4.18. overwogene komt de rechtbank tot de conclusie dat de onderhavige (navorderings)aanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Voorts zijn de bedragen aan heffingsrente terecht aan eiser in rekening gebracht. De beroepen van eiser tegen de uitspraken op bezwaar van 16 februari 2010 dienen derhalve ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten en griffierecht
5.1. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van de beroepen tegen het niet-tijdig beslissen op de door hem ingediende bezwaren redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). De rechtbank zal de zaken op de voet van artikel 3 van het Bpb beschouwen als samenhangende zaken, zodat voor de berekening van de te vergoeden proceskosten in zoverre wordt uitgegaan van één zaak.
5.2. Eiser heeft alleen griffierecht van € 41 betaald in de zaak AWB 09/2435. De rechtbank zal gelasten dat verweerder dit vergoedt.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen tegen het niet-tijdig doen van uitspraak op de ingediende bezwaren niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar van 16 februari 2010 ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht (in zaaknummer
AWB 09/2435) van € 41 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 12 mei 2010 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. F.S.N. Nasrullah-Oemar, voorzitter, mr. H.A.M. Röell-Mulder en mr. T.A. de Hek, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Carter, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.