Rechtbank Haarlem, 02-12-2010, BO7142, 10/749
Rechtbank Haarlem, 02-12-2010, BO7142, 10/749
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 2 december 2010
- Datum publicatie
- 13 december 2010
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2010:BO7142
- Zaaknummer
- 10/749
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond. Moet brief worden aangemerkt als beroepschrift en had deze brief op grond van artikel 6:15 van de Awb doorgezonden moeten worden.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 10 / 749
Uitspraak van de enkelvoudige verzetkamer van
in de zaak van:
X B.V.,
gevestigd te Y,
opposante,
gemachtigde: mr.drs. T.C. van Wagensveld, te Y,
tegen:
P te Z,
geopposeerde.
Procesverloop
Opposante heeft bij brief van 23 juni 2006, door geopposeerde ontvangen en na doorzending op grond van artikel 6:15, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb), ter griffie ingekomen op 5 februari 2010 beroep ingesteld tegen het besluit van geopposeerde van 29 april 2006.
Bij uitspraak van 18 mei 2010 heeft deze rechtbank het beroep van opposante met toepassing van artikel 8:54 Awb niet-ontvankelijk verklaard. Hierbij is overwogen dat opposante niet tijdig beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan.
De rechtbank heeft geopposeerde in kennis gesteld van het gedane verzet, tevens is geopposeerde in de gelegenheid gesteld op het verzet te reageren. Geopposeerde heeft bij brief van 20 juli 2010 gereageerd.
Het verzet is behandeld ter zitting van 15 november 2010. Namens opposante is verschenen T.C. van Wagensveld. Geopposeerde heeft zich doen vertegenwoordigen door A.
Overwegingen
In deze procedure beperkt het geschil zich tot de vraag of de rechtbank het beroep van opposante bij uitspraak van 18 mei 2010 terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Opposante heeft in verzet aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat zij eerst op 15 juni 2006 kennis heeft genomen van de uitspraak op bezwaar van 29 april 2006, waarna op 23 juni 2006 een brief aan geopposeerde is verstuurd. Op basis van artikel 6:15 Awb had geopposeerde deze brief moeten opvatten als een beroepschrift en moeten doorzenden naar de rechtbank.
Met betrekking tot de eerst te beantwoorden vraag of de brief van 23 juni 2006 dient te worden aangemerkt als een beroepschrift, overweegt de rechtbank als volgt. De brief van 23 juni 2006 is afkomstig van het financieel adviesbureau B B.V. Blijkens de aanhef van de brief betreft het een verzoek ambtshalve vermindering aanslag omzetbelasting. Met een beroep op jurisprudentie van de Hoge Raad, nader uitgewerkt in de ter zitting overgelegde pleitnotitie, heeft opposante betoogd dat eerder genoemde brief dient te worden aangemerkt als een beroepschrift dat had moeten worden doorgezonden. De rechtbank volgt opposante niet in haar betoog. Ofschoon wordt onderkend dat in de brief ook het woord bezwaar wordt gebezigd, deelt de rechtbank niet de opvatting van opposante dat beoogd werd (een tweede) bezwaar te maken. De rechtbank laat hierbij wegen dat de brief afkomstig is van een financieel adviesbureau dat geacht wordt het verschil te kennen tussen bezwaar en beroep enerzijds en een verzoek om ambtshalve vermindering anderzijds. Er is reden te meer om ervan uit te gaan dat bewust een verzoek ambtshalve vermindering werd gedaan, aangezien deze weg nog de enige mogelijkheid was om de kwestie van aanslag en boete bij geopposeerde op de agenda te krijgen, nadat het eerdere bezwaar van deze, toenmalige, gemachtigde bij uitspraak van 29 april 2006 niet-ontvankelijk was verklaard en de beroepstermijn inmiddels was verstreken.. Met het vorenstaande is gegeven dat de brief van 23 juni 2006 niet kan worden aangemerkt als beroepschrift en derhalve niet op de voet van artikel 6:15 Awb door geopposeerde behoefde te worden doorgezonden. Wegens het ontbreken van een beroepschrift had het beroep niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Onder verbetering van de gronden die zijn gebezigd in de uitspraak a quo, wordt het verzet ongegrond verklaard.
Gelet op het vorenstaande wordt niet toegekomen of de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Deze grond blijft dan ook onbesproken.
Het verzet zal derhalve met toepassing van artikel 8:55 Awb ongegrond worden verklaard.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, rechter en op 2 december 2010
in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van I. Broekhuizen, griffier.
Afschrift verzonden op :
Rechtsmiddel
Opposant en geopposeerde kunnen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak hiertegen beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Degene die beroep in cassatie instelt moet een afschrift van deze uitspraak bij het beroepschrift overleggen. Ook moet het beroepschrift ondertekend zijn en in ieder geval het volgende vermelden:
- de naam en het adres van de indiener;
- een dagtekening;
- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep is gericht;
- de gronden van het beroep.
De indiener van het beroep in cassatie moet griffierecht betalen. Voor de betaling hiervan stuurt de griffier van de Hoge Raad aan de indiener van het beroep een nota griffierecht.
Het is mogelijk om in het beroep in cassatie de Hoge Raad te verzoeken de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.