Home

Rechtbank Haarlem, 30-12-2010, BO8419, AWB 08/2868

Rechtbank Haarlem, 30-12-2010, BO8419, AWB 08/2868

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
30 december 2010
Datum publicatie
5 januari 2011
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2010:BO8419
Zaaknummer
AWB 08/2868

Inhoudsindicatie

Een gebruiksvergoeding voor gebruik van een nog niet verdeelde echtelijke woning niet gelijk te stellen is aan rente voor een schuld of geldlening die moet worden gerekend tot de eigenwoningschuld in de zin van artikel 3.119a Wet IB 2001. Geen proceskostenveroordeling ondanks gegrond beroep.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Zaaknummer: AWB 08/2868

Uitspraakdatum: 30 december 2010

Uitspraak in het geding tussen

X, wonende te Z, eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2005 een aanslag (aanslagnummer ….H.56) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.032. Bij beschikking is € 959 heffingsrente in rekening gebracht. Ook heeft verweerder bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 113.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 december 2008 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.602 en de beschikking heffingsrente verminderd. De boetebeschikking heeft verweerder gehandhaafd.

1.3. Eiser heeft daartegen bij beroepschrift, ontvangen bij de rechtbank op 29 december 2008, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2010. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen A.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiser is in 1981 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met mevrouw B. Tot de huwelijksgoederengemeenschap behoorde de eigendom van een woning (hierna: echtelijke woning).

2.3. Op 28 november 2001 heeft B de echtelijke woning verlaten. Eiser bleef in de echtelijke woning wonen.

2.4. De rechtbank Q heeft op 26 november 2002 de echtscheiding tussen eiser en B is uitgesproken. Op 17 maart 2003 is de echtscheiding ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Z.

2.5. Eiser en B hebben ten overstaan van de rechtbank Q een vaststellingsovereenkomst gesloten ter beëindiging van de tussen hen bestaande geschillen over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De overeenkomst is neergelegd in een proces-verbaal van de rechtbank Q van 20 januari 2005 en houdt onder meer in:

“De waarde van de woning per 31 december 2001 bedraagt € 195.000. De woning wordt toegescheiden aan de man. De man betaalt de vrouw een gebruiksvergoeding ter grootte van de helft van de waarde van de woning minus de 3 hypotheken tegen een rendement van 4% vanaf 1 januari 2002 tot 1 januari 2005, mits de transportakte voor 1 maart 2005 passeert bij notaris C te Z. Partijen delen de kosten van het passeren van de akte.”

2.6. Bij notariële akte van 4 maart 2005 is de echtelijke woning aan eiser toegescheiden.

2.7. Eiser heeft uit hoofde van de onder 2.5. als “gebruiksvergoeding” aangeduide verplichting aan B in 2005 een bedrag van € 3.804 betaald.

3. Geschil

3.1. Eiser heeft in beroep de boete bestreden. Ter zitting heeft eiser verklaard dat de hoogte van de eigenwoningschuld op 31 december 2005 en de aftrekbaarheid van de financieringskosten van de hypotheek niet (meer) in geschil zijn. Eiser blijft wel van mening dat de onder 2.7 genoemde betaling aftrekbaar is als aftrekbare rente van een schuld voor de eigen woning. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de belastingaanslag en vernietiging van de boetebeschikking.

3.2. Verweerder is van mening dat de onder 2.7 genoemde betaling niet in aftrek op het inkomen van eiser kan worden gebracht. De boete wil verweerder niet langer handhaven. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep voor zover het de aanslag betreft en tot gegrondverklaring van het beroep voor zover het is gericht tegen de opgelegde boete.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Verweerder heeft in zijn verweerschrift verklaard dat de opgelegde verzuimboete dient te vervallen. De rechtbank ziet geen grond voor een ander oordeel. Reeds hierom dient het beroep van eiser gegrond te worden verklaard en dient te boetebeschikking te worden vernietigd. Als geschilpunt resteert derhalve de vraag of het onder 2.5 en 2.7 bedoelde bedrag van € 3.804 aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning vormt.

4.2. Artikel 3.119a, eerste lid, van de Wet IB 2001 (tekst 2005) luidt:

“1. Voor de toepassing van deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt onder eigenwoningschuld verstaan het gezamenlijke bedrag van de schulden die zijn aangegaan ter verwerving van een eigen woning doch ten hoogste een bedrag gelijk aan de kosten ter verwerving van de woning verminderd met het bedrag van de eigenwoningreserve direct voorafgaande aan het moment waarop de woning ten aanzien van de belastingplichtige als een eigen woning wordt aangemerkt.

(…)”

4.3. Artikel 3.120, eerste lid, van de Wet IB 2001 (tekst 2005) - voor zover hier relevant - bepaalt:

“1. De aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning zijn het gezamenlijke bedrag van:

a. de renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, die behoren tot de eigenwoningschuld;

b. (…)”

4.4. De rechtbank stelt voorop dat op eiser de bewijslast rust om de feiten aannemelijk te maken die meebrengen dat de door hem gedane betaling in aftrek komt op zijn inkomen.

4.5. De rechtbank stelt voorts voorop dat uit de vaststaande feiten volgt dat eiser aan B in het kader van de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap een vergoeding heeft betaald voor het feit dat B in de periode gelegen tussen de beëindiging van de samenwoning en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap niet over het haar toekomende deel van de “overwaarde” in de echtelijke woning kon beschikken.

4.6. Het recht van B op de vergoeding ontstond niet eerder dan bij de overeenkomst van 20 januari 2005. Dat B in de periode gelegen tussen haar vertrek uit de woning en de boedelverdeling als deelgenoot in de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap mede-eigenaar van de woning was, maakte haar in die periode nog niet tot crediteur noch eiser tot debiteur van een opeisbare vordering in verband met overbedeling. De overbedelingsvordering ontstond immers eerst door de tussen partijen overeengekomen verdeling op de zitting van 20 januari 2005. Reeds daarom was er voor eiser in de periode 2002-2004 geen sprake van een schuld die eiser jegens B was aangegaan ter verwerving van de woning èn dus geen te betalen, aftrekbare rente over een schuld in de zin van artikel 3.120, eerste lid, aanhef en onder a, Wet IB 2001 (tekst 2005).

4.7. Ook overigens is een gebruiksvergoeding voor gebruik van een nog niet verdeelde echtelijke woning niet gelijk te stellen aan rente voor een schuld of geldlening die moet worden gerekend tot de eigenwoningschuld in de zin van artikel 3.119a Wet IB 2001 (tekst 2005).

4.8. Eiser heeft geen andere feiten gesteld die meebrengen dat de “gebruiksvergoeding” desondanks als rente van schuld voor het verwerven van de woning moet worden aangemerkt. Verweerder heeft derhalve deze post terecht gecorrigeerd. De beroepsgronden tegen de aanslag falen.

4.9. Het beroep tegen de beschikking heffingsrente heeft eiser niet afzonderlijk onderbouwd. Omdat de beroepsgronden tegen de belastingaanslag geen doel treffen, is er ook geen grond voor het oordeel dat de beschikking zoals in bezwaar gewijzigd, onjuist zou zijn.

4.10. Een en ander leidt tot de volgende beslissing.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Weliswaar is het beroep tegen de boetebeschikking gegrond, maar verweerder heeft reeds in het verweerschrift de vernietiging van die beschikking bepleit. Eiser is op het enige nog ter zitting resterende geschilpunt in het ongelijk gesteld, zodat de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep voor de zitting heeft gemaakt redelijkerwijs onnodig waren voor het geschilpunt waarop hij gelijk krijgt. Verweerder moet het griffierecht wel vergoeden.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar, echter alleen voor zover deze betrekking heeft op de boete, vernietigt de bestreden boetebeschikking en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 december 2010.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.