Home

Rechtbank Haarlem, 29-12-2010, BP0800, 10-109

Rechtbank Haarlem, 29-12-2010, BP0800, 10-109

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
29 december 2010
Datum publicatie
20 januari 2011
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2010:BP0800
Zaaknummer
10-109

Inhoudsindicatie

Overdrachtsbelasting. Toepassing van artikel 13, eerste lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (wbr). Voor het bepalen van het deel van de vorige verkrijging dat in de verkrijging van eiser is begrepen, wordt aangesloten bij het waardebegrip zoals dat in de Wbr wordt gehanteerd.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Zaaknummer: AWB 10/109

Uitspraakdatum: 29 december 2010

Uitspraak in het geding tussen

X, wonende te Z, eiser,

gemachtigde: mr. A

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 16 juli 2009 een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting (aanslagnummer x) voor het jaar 2009 opgelegd ten bedrage van € 8.355. Tevens is bij afzonderlijke beschikking aan eiser een verzuimboete opgelegd ten bedrage van € 835.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 december 2009 de naheffingsaanslag en de boete gehandhaafd.

1.3. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2010.

Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde voornoemd. Namens verweerder is verschenen B.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Op 17 november 2008 verkrijgt C B.V. het woon/winkelhuis met ketelhuis, schuren, onder- en bijgelegen grond en verdere aanhorigheden te D, a-weg 1 (postcode) kadastraal bekend gemeente D, sectie E nummer b, c are en d centiare (hierna: het gebouw). De koopsom bedraagt € 227.500. Aan overdrachtsbelasting is aangegeven € 13.650.

2.2. Op 13 maart 2009 verlijdt notaris mr. A een akte van splitsing, waarin het gebouw wordt gesplitst in drie appartementsrechten. De aandelen in de gemeenschap zijn vastgesteld aan de hand van de verhoudingen in oppervlakte van de voor uitsluitend eigen gebruik bestemde gedeelten.

Aandelen in de gemeenschap:

- appartementsrecht met indexnummer 1: 19/100 (123m²)

- appartementsrecht met indexnummer 2: 36/100 (235m²)

- appartementsrecht met indexnummer 3: 45/100 (300m²)

2.3. Op 13 maart 2009 verkrijgt eiser van C B.V. het appartementsrecht met indexnummer 1. De koopprijs van dit appartementsrecht bedraagt € 182.500.

2.4. Eiser heeft ter zake van deze verkrijging geen aangifte overdrachtbelasting gedaan.

2.5. Bij de stukken bevindt zich een brief van 21 oktober 2008 van F van C B.V. aan het notariskantoor dat de hiervoor onder 2.1 genoemde akte heeft verleden. Die brief houdt onder meer in:

“(…)

betreft: a-weg 1

(…)

hier de waardebepaling van bovenstaande pand.

Appartementsrecht 1 € 112.500

Appartementsrecht 2 € 85.000

Appartementsrecht 3 € 30.000

Totaal € 227.500

(…)”

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is of de naheffingsaanslag overdrachtsbelasting tot het juiste bedrag is opgelegd.

3.2. Eiser stelt zich op het standpunt dat voor de toepassing van artikel 13 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: Wbr) bij het bepalen van de in mindering te brengen waarde mag worden uitgegaan van de waarde die door de verkoper aan het verkochte appartementsrecht is toegekend. De maatstaf van heffing is dan € 70.000 (€ 182.500 -

€ 112.500) en de verschuldigde overdrachtsbelasting bedraagt € 4.200.

3.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij het bepalen van de waarde die in mindering mag worden gebracht moet worden aangesloten bij het aandeel van het verkregen appartementsrecht in de gemeenschap zoals dat in de akte van splitsing is neergelegd. De toe te passen vermindering bedraagt € 43.225 (19/100 van € 227.500). De maatstaf van heffing is € 139.275 (€ 182.500 - € 43.225) en daarover is € 8.355 overdrachtbelasting verschuldigd.

4. Beoordeling van het geschil

naheffingsaanslag

4.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wbr wordt - voor zover thans van belang - de belasting berekend over de waarde van de onroerende zaak waarop de verkrijging betrekking heeft. Onder waarde wordt ingevolge artikel 52 van de Wbr verstaan de waarde in het economische verkeer. In artikel 13, eerste lid, van de Wbr is - voor zover thans van belang - bepaald dat in geval van verkrijging binnen zes maanden na een vorige verkrijging van dezelfde goederen door een ander, de waarde wordt verminderd met het bedrag waarover ter zake van de vorige verkrijging overdrachtsbelasting was verschuldigd. Nu de verkrijging door eiser slechts een deel van de voorafgaande verkrijging van C B.V betreft, dient te worden bepaald voor welk deel de eerder belaste verkrijging door C B.V. in de verkrijging door eiser is begrepen (zie Hoge Raad 24 december 2004, nr. 39 293, LJN AR 8188).

4.2. In een geval als het onderhavige dient naar het oordeel van de rechtbank voor het bepalen van het deel van de vorige verkrijging dat in de verkrijging van eiser is begrepen, de waarde in het economische verkeer te worden vastgesteld die het thans door eiser verkregen appartementsrecht ten tijde van vorige verkrijging zou hebben gehad, indien de splitsing toen al had plaatsgevonden. Aldus wordt aangesloten bij het waardebegrip zoals dat in de Wbr wordt gehanteerd. Aangezien de aandelen in de gemeenschap zoals vastgelegd in de akte van splitsing zijn gebaseerd op de verhoudingen in oppervlakte van de voor uitsluitend eigen gebruik bestemde gedeelten van de appartementsrechten en niet op hun onderlinge waardeverhouding, kan bij het bepalen van het deel van de eerder belaste verkrijging van het gebouw dat in de verkrijging van het appartementsrecht is begrepen niet worden aangesloten bij het aandeel dat dat appartementsrecht in de gemeenschap heeft.

4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat van de koopprijs van € 227.500 die C B.V. voor het gebouw heeft betaald een bedrag van € 112.500 moet worden toegerekend aan het door eiser verkregen appartementsrecht. De rechtbank begrijpt partijen aldus dat indien de splitsing toen al had plaatsgevonden de waarde in het economische verkeer van het appartementsrecht op 17 november 2008 € 112.500 was geweest. Nu C B.V. over dat gehele bedrag van

€ 227.500 overdrachtsbelasting verschuldigd was dient op grond van het bepaalde in artikel 13 van de Wbr op de waarde van eisers verkrijging van € 182.500 een bedrag van € 112.500 in mindering te worden gebracht. De maatstaf van heffing voor de overdrachtbelasting is dus € 70.000, zodat € 4.200 aan overdrachtsbelasting dient te worden voldaan. Het gelijk is derhalve aan eiser.

Verzuimboete

4.4. Ingevolge artikel 67c, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) vormt het niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in te belastingwet gestelde termijn betalen van belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen een verzuim ter zake waarvan de inspecteur de belastingplichtige een boete van ten hoogste

€ 4.537 kan opleggen. Ingevolge paragraaf 24, onderdeel 2, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst bedraagt de verzuimboete 10% van de verschuldigde belasting tot het wettelijk maximum van artikel 67c, eerste lid, van de AWR.

4.5. De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Voor het opleggen van een dergelijke boete is niet vereist dat er sprake is van opzet of grove schuld. Alleen bij afwezigheid van alle schuld (avas) dient oplegging van een boete achterwege te blijven. Niet in geschil is dat er sprake is van een verzuim. Met hetgeen gemachtigde van eiser heeft aangevoerd, namelijk dat sprake is van een fout in de voetnoot, is niet aannemelijk geworden dat er sprake is van avas.

4.6. De rechtbank acht een verzuimboete van 10% passend en geboden. Nu de naheffingsaanslag dient te worden verminderd tot een bedrag van € 4.200, dient ook de boete te worden verminderd, te weten tot een bedrag van € 420.

4.7. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de belastingaanslag tot een bedrag van € 4.200 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- vermindert de boete tot een bedrag van € 420 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 874;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.L.C. Bijvoet, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E.P. van der Zalm, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 december 2010.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.