Home

Rechtbank Haarlem, 22-11-2010, ECLI:NL:RBHAA:2010:6149 BQ0859, AWB 09/5470 & AWB 09/5471

Rechtbank Haarlem, 22-11-2010, ECLI:NL:RBHAA:2010:6149 BQ0859, AWB 09/5470 & AWB 09/5471

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
22 november 2010
Datum publicatie
11 april 2011
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2010:BQ0859
Zaaknummer
AWB 09/5470 & AWB 09/5471

Inhoudsindicatie

De BV drijft wat betreft de onroerend-goedactiviteiten geen onderneming zodat op dit deel van het door eisers verkregen ondernemingsvermogen de bedrijfsopvolgingsfaciliteit niet van toepassing is. De aanmerkelijk-belangaandelen zijn juist gewaardeerd.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Zaaknummers: AWB 09/5470 en 09/5471

Uitspraakdatum: 22 november 2010

Uitspraak in de gedingen tussen

[X], wonende te [woonplaats], eiser,

[Y], wonende te [woonplaats], eiseres,

hierna gezamenlijk aan te duiden als eisers,

gemachtigde: [A]

en

de inspecteur van de Belastingdienst [P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van de gedingen

1.1. Verweerder heeft aan ieder van eisers met dagtekening 24 maart 2009 een aanslag (aanslagnummers [nummer] en [nummer]) in het recht van successie opgelegd, ten bedrage van telkens € 701.056.

1.2. Bij beschikkingen van 7 mei 2009 heeft verweerder de beide aanslagen ambtshalve verminderd met een bedrag van € 34.388.

1.3. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 6 oktober 2009 de verminderde aanslagen gehandhaafd.

1.4. Eisers hebben daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting in beide zaken heeft plaatsgevonden op 16 september 2010.

Namens eisers is daar verschenen hun gemachtigde voornoemd. Namens verweerder is verschenen [B]. Verweerder heeft een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. De gemachtigde van eisers heeft een jurisprudentieoverzicht en een overzicht van de intrinsieke waarde van een aantal beursgenoteerde vastgoedfondsen overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Op 30 december 2005 is [C] (hierna: erflater) overleden. Erflater was gehuwd met [D], welk huwelijk op 27 juni 1996 door het overlijden van

[D] is ontbonden. Eisers zijn de enige kinderen uit dit huwelijk.

2.2. Tot erflaters nalatenschap behoren onder meer 101 aanmerkelijk-belangaandelen in [E] B.V. (hierna: de BV).

2.3. In de aangifte is een beroep gedaan op de faciliteiten bij bedrijfsopvolging als bedoeld in Hoofdstuk IIIA van de Successiewet 1956 (hierna: SW).

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is of de aanslagen in het recht van successie tot het juiste bedrag zijn opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of de BV wat betreft de onroerend-goedactiviteiten een onderneming drijft zodat op dit deel van het door eisers verkregen ondernemingsvermogen de bedrijfsopvolgingsfaciliteit van toepassing is en of de aanmerkelijk-belangaandelen juist zijn gewaardeerd.

3.2. Eisers concluderen tot gegrondverklaring van de beroepen en vernietiging van de uitspraken op bezwaar. Voorts concluderen eisers tot vermindering van de heffing tot telkens een heffing van € 272.999 bij wege van conserverende aanslag van recht toerekenbaar aan een voorwaardelijk onbelaste geconserveerde waarde, een heffing van € 181.999 bij wege van conserverende aanslag van recht toerekenbaar aan een belaste geconserveerde waarde en een heffing van € 211.671 bij wege van gewone aanslag.

3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

3.4. Voor de standpunten van partijen en de onderbouwing daarvan verwijst de rechtbank naar de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting.

4. Beoordeling van het geschil

Bedrijfsopvolgingsfaciliteit

4.1. Artikel 35b, eerste en tweede lid, van de SW (tekst 2005) luiden – voor zover thans van belang – als volgt:

“1. Op verzoek van de verkrijger wordt op grond van artikel 35c de waarde, dan wel een deel van de waarde, van in de verkrijging begrepen vermogensbestanddelen die zijn aangeduid in het tweede lid, aangemerkt als te conserveren waarde.

2. De vermogensbestanddelen, bedoeld in het eerste lid, zijn:

a. (…)

b. de aandelen in en winstbewijzen van een vennootschap welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld, niet zijnde een lichaam waarvan de feitelijke werkzaamheden bestaan in het, onmiddellijk of middellijk, beleggen van vermogen of daarmee overeenkomende werkzaamheid, die behoorden tot een aanmerkelijk belang in de zin van afdeling 4.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij de erflater of schenker.”

4.2. Van beleggen van vermogen in de zin van artikel 35, tweede lid, aanhef en onder b, van de SW is sprake als het bezit van vermogensbestanddelen slechts is gericht op het verkrijgen van de waardestijging en het rendement daarvan die bij normaal vermogensbeheer kunnen worden verwacht (vgl. Hoge Raad 8 november 1989, nr. 25 257, BNB 1990/73).

4.3. Eisers stellen zich op het standpunt dat aangaande de onroerend-goedactiviteiten van de BV sprake is van meer dan normaal vermogensbeheer en wijzen in dat verband op het volgende. Erflater was van 1969 tot 1990 werkzaam als makelaar. Na zijn pensionering heeft hij de onroerend-goedactiviteiten voortgezet in de BV. De makelaardijactiviteiten zijn door eiser voortgezet. De BV en de makelaardij werkten nauw samen. Als de makelaardij een mooi pand (“pareltje”) tegenkwam, werd dat – als de cliënt daar geen bezwaar tegen had – aangeboden aan de BV, die het pand hetzij verkocht, hetzij verhuurde. Het innen van de huurpenningen van de door de BV verhuurde panden gebeurde door de makelaardij. Normaal onderhoud van de verhuurde panden werd in eigen beheer verricht. Gelet op de ervaring en expertise van erflater enerzijds en de nauwe samenwerking van de BV met de makelaardij van eiser anderzijds was op dit punt sprake van meer dan normaal vermogensbeheer door de BV, aldus eisers.

4.4. Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers – op wie ter zake de bewijslast rust – er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de onroerend-goedactiviteiten van de BV zijn gericht op het behalen van voordelen die uitgaan boven normaal vermogensbeheer. De enkele omstandigheid dat erflater over veel expertise en ervaring beschikte door zijn vroegere werk als makelaar en dat de BV nauw samenwerkte met de makelaardij van eiser, geeft de BV mogelijk een zekere voorsprong op andere bedrijven die in dezelfde branche werkzaam zijn, maar eisers zijn er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat op basis daarvan voordelen te verwachten waren die het bij normaal vermogensbeheer te verwachten rendement te boven gaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de BV wat betreft de onroerend-goedactiviteiten geen onderneming drijft zodat op dit deel van het door eisers verkregen ondernemingsvermogen de bedrijfsopvolgingsfaciliteit niet van toepassing is.

Waarde van de aandelen

4.5. Artikel 21, eerste lid, van de SW (tekst 2005) luidt als volgt:

“1. Het verkregene wordt in aanmerking genomen naar de waarde welke daaraan op het tijdstip van de verkrijging in het economische verkeer kan worden toegekend.”

4.6. Tussen partijen is niet langer in geschil dat de waarde in het economische verkeer van de 101 aanmerkelijk-belangaandelen van erflater moet worden vastgesteld op basis van de intrinsieke waarde en dat de intrinsieke waarde van die aandelen € 4.121.398 bedraagt. Eisers stellen zich echter op het standpunt dat op die intrinsieke waarde 4% in mindering moet worden gebracht omdat een koper bij de verwerving van die aandelen 6% overdrachtsbelasting moet betalen en daardoor niet bereid is de intrinsieke waarde te betalen. Dit nadelige effect kan worden voorkomen door de aandelen te verkopen nadat het onroerend goed verkocht is, maar dat leidt onder meer tot te maken verkoopkosten.

4.7. De waarde in het economische verkeer als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de SW is voor goederen waarvoor, zoals ook in het onderhavige geval, een markt bestaat, gelijk aan de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor het goed meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde zou zijn besteed. Hiermee strookt niet om bij die veronderstelde prijs rekening te houden met door de koper verschuldigde overdrachtsbelasting of om daarop in mindering te brengen kosten die door de verkoper zouden moeten worden gemaakt om die verkoopprijs te realiseren (vgl. Hoge Raad 19 januari 1994, nr. 29 383, BNB 1994/89).

4.8. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. M.H.L.C. Bijvoet, voorzitter, mr. A. van Dongen en mr. M.C. van As, leden, in aanwezigheid van mr. E.P. van der Zalm, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2010.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.