Home

Rechtbank Haarlem, 23-12-2010, BQ1293, 09-6016

Rechtbank Haarlem, 23-12-2010, BQ1293, 09-6016

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
23 december 2010
Datum publicatie
18 april 2011
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2010:BQ1293
Zaaknummer
09-6016

Inhoudsindicatie

Aanslag precariobelasting voor het jaar 2006.

Eiseres heeft nagelaten haar stelling dat de vrijstelling van artikel 7, eerste lid, van de Verordening van toepassing is, nader te onderbouwen. Eiseres voldoet niet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de vrijstelling van artikel 7, zevende lid van de Verordening. Er is geen sprake van onevenredig hoog en naar willekeur vastgesteld tarief. Er is geen sprake van strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Zaaknummer: AWB 09/6016

Uitspraakdatum: 23 december 2010

Uitspraak in het geding tussen

X N.V., gevestigd te Z, eiseres,

gemachtigde: mr. A

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Velsen, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft met dagtekening 31 december 2008 aan eiseres voor het jaar 2006 een aanslag (aanslagnummer x) precariobelasting opgelegd ten bedrage van € 1.998.000.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 oktober 2009 de aanslag gehandhaafd.

1.3. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2010. Namens eiseres is, met kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen. Namens verweerder is verschenen B, bijgestaan door mr. C.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiseres beheert de op, onder of boven de gemeentegrond van de gemeente Velsen (hierna: de Gemeente) aanwezige netten die worden gebruikt voor het transport en de levering van elektriciteit en gas aan huishoudens en bedrijven binnen het grondgebied van de Gemeente.

2.2. In het onderhavige jaar gold in de Gemeente de Verordening op de heffing en invordering van precariobelasting 2006 (hierna: de Verordening). De Verordening bepaalt onder meer het volgende:

“artikel 1

Belastbaar feit

Onder de naam precariobelasting wordt een directe belasting geheven ter zake van het hebben van voorwerpen onder, op of boven gemeentegrond, voor de openbare dienst bestemd, overeenkomstig de navolgende bepalingen.

(…)

artikel 3

Belastingplicht

De belasting wordt geheven van degene van die één of meer voorwerpen heeft onder, op of boven de grond van de gemeente, voor de openbare dienst bestemd, dan wel degene te wiens behoeve voorwerpen onder, op of boven de grond van de gemeente, voor de openbare dienst bestemd, worden aangetroffen.

(…)

artikel 7

Vrijstellingen

Belasting als bedoeld in artikel 1 wordt niet geheven voor:

1. het hebben van voorwerpen of werken ten behoeve van eigendommen, welke bij de gemeente in gebruik zijn, tenzij deze zijn verhuurd of in exploitatie zijn gegeven aan derden;

(…)

7. het hebben van voorwerpen of werken, welke noodzakelijk ter uitoefening van hun publiekrechtelijke taak door de gemeente zijn aangebracht of geplaatst;

(…)”

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is of de aanslag terecht is opgelegd.

3.2. Eiseres stelt dat de aanslag in strijd met de wet en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is opgelegd en voert hiertoe het volgende aan:

a) de aanslag is opgelegd in strijd met artikel 7 van de Verordening;

b) er is sprake van een onevenredig hoog en naar willekeur vastgesteld tarief;

c) de aanslag is opgelegd in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel;

d) in de uitspraak op bezwaar heeft de gemeente ten onrechte geweigerd de door haar in de bezwaarfase gemaakte kosten te vergoeden.

Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag.

3.3. Verweerder stelt dat de aanslag niet in strijd is met de wet, noch met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is opgelegd. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

Strijd met artikel 7 van de Verordening

4.1.1. Volgens eiseres is zij op grond van artikel 7, eerste lid, van de Verordening, vrijgesteld van precarioheffing. Zij voert hiertoe aan dat de door haar beheerde elektriciteitsnetten een zogenaamd combi-net vormen, dat niet enkel wordt gebruikt voor de levering van elektriciteit aan huishoudens en andere afnemers, maar tevens voor de openbare verlichting via de lantaarnpalen van de gemeente.

4.1.2. Verweerder stelt hiertegenover dat eiseres er niet in is geslaagd te bewijzen dat de vrijstelling van toepassing is. Volgens verweerder is eiseres bij brief van 2 februari 2010 verzocht om aan te geven:

- hoeveel lichtmasten, in eigendom bij de Gemeente, zijn aangesloten op het bij eiseres in eigendom zijnde elektriciteitsnet;

- in welk deel van de Gemeente deze lichtmasten zijn gelegen;

- hoe groot de afstand is tussen de lichtmasten en het elektriciteitsnet.

Op deze brief heeft eiseres bij brief van 4 maart 2010 geantwoord dat het onmogelijk is voor haar om aan het informatieverzoek te voldoen. Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat verweerder zelf niet beschikt over de bij de brief van 2 februari 2010 aan eiseres verzochte informatie en derhalve zonder die informatie niet kan bepalen in hoeverre eiseres in aanmerking komt voor de vrijstelling. Volgens verweerder geeft eiseres ten behoeve van de vaststelling van de aanslag precariobelasting aan verweerder op hoeveel strekkende meter de door haar beheerde netten bedragen en is het niet duidelijk of in deze opgave van eiseres het deel van het net dat wordt gebruikt voor de levering van elektriciteit voor de openbare verlichting, is inbegrepen. Deze duidelijkheid kan alleen door eiseres zelf worden verschaft, aldus verweerder.

4.1.3. De rechtbank stelt voorop dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat en in hoeverre zij in aanmerking komt voor de vrijstelling van artikel 7, eerste lid, van de Verordening. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de geloofwaardige verklaring van verweerder dat hij zonder nadere informatie van eiseres niet in staat is te bepalen of zij reeds vrijstelling heeft genoten doordat een deel van het door haar beheerde net niet in de opgave is begrepen, en indien dit niet het geval is, voor welk aantal meters eiseres dan in aanmerking komt voor de vrijstelling. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres de – in de schriftelijke stukken aangevoerde – stelling van verweerder dat zij de door verweerder verzochte informatie niet heeft verstrekt, niet heeft weersproken, noch hiervoor een verklaring heeft gegeven. Door na te laten haar stelling dat de vrijstelling van toepassing is nader te onderbouwen heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat en tot welk bedrag de aanslag onjuist is.

4.2.1. Eiseres stelt voorts dat zij op grond van artikel 7, zevende lid, van de Verordening is vrijgesteld van precarioheffing. Zij voert hiertoe aan dat de gas- en elektriciteitsvoorziening op grond van de geldende wetgeving als publiekrechtelijke taak wordt beschouwd. Volgens eiseres zijn de gas- en elektriciteitsnetten destijds aangebracht of geplaatst door of vanwege de Gemeente, nu de Gemeente aandeelhouder in de N.V. D was en die netten zijn aangebracht door de N.V. D, althans diens rechtsvoorganger, die de rechtsvoorganger is van E, die 100% van de aandelen in eiseres heeft.

4.2.2. Verweerder stelt hiertegenover dat de vrijstelling niet van toepassing is, aangezien eiseres degene is die de voorwerpen waarop de vrijstelling ziet, heeft geplaatst, en niet de Gemeente. Dat de Gemeente aandeelhouder was in de rechtsvoorganger van eiseres is onvoldoende om te oordelen dat de netwerken door de Gemeente zijn geplaatst. Overigens was de Gemeente, aldus verweerder, naast onder meer de provincie F en andere gemeenten, slechts voor een klein deel aandeelhouder in de rechtsvoorganger van eiseres. Voorts zijn de leidingen, aldus verweerder, niet noodzakelijk voor een publiekrechtelijke taak, en zijn zij niet door de overheid geplaatst of aangebracht.

4.2.3. Teneinde in aanmerking te komen voor de vrijstelling van artikel 7, zevende lid, van de Verordening, dient te worden voldaan aan twee voorwaarden. De eerste voorwaarde is dat de netten noodzakelijk zijn ten behoeve van de uitoefening van een publiekrechtelijke taak. Met hetgeen zij heeft aangevoerd heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat aan deze voorwaarde is voldaan. Niet is gebleken dat deze werkzaamheden aan gemeenten zijn of waren opgedragen in het kader van door de Gemeentewet of andere regelgeving aan gemeenten opgedragen taken. Dat destijds de Gemeente heeft besloten tot de aanleg van gas- en elektriciteitsnetten leidt niet tot een ander oordeel.

De tweede voorwaarde is dat de netten zijn aangebracht of geplaatst door de gemeente. Verweerder heeft de stelling van eiseres dat dit het geval is, gemotiveerd weersproken. De rechtbank is van oordeel dat het enkele aandeelhouderschap van de gemeente in een rechtsvoorganger van eiseres, die de netten heeft aangebracht, niet leidt tot het oordeel dat de netten zijn aangebracht door de Gemeente. Aan de tweede voorwaarde is derhalve evenmin voldaan. Nu niet is voldaan aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de vrijstelling van artikel 7, zevende lid, van de Verordening, is deze niet van toepassing.

Hoogte tarief

4.3.1. Eiseres voert in de eerste plaats aan dat het tarief van € 2 per strekkende meter, derhalve € 1.998.000 over 999.000 meter elektriciteitsnetten, een heffing impliceert van bijna € 65 per huishouden binnen de Gemeente. Gelet hierop kan volgens eiseres niet gesproken worden van een ‘normale’ hoogte van de belastingtarieven. Volgens eiseres hanteert verweerder bovendien een onjuiste vergelijking doordat in de uitspraak op bezwaar de tarieven van de Gemeente van 2006 worden vergeleken met tarieven van andere gemeenten van 2009. In de tweede plaats voert eiseres aan dat de omstandigheid dat, zoals verweerder heeft gesteld in de uitspraak op bezwaar, de door eiseres berekende precarioheffing per adres niet als zodanig aan de huishoudens binnen de Gemeente wordt doorberekend, niet afdoet aan de onevenredigheid van het gehanteerde belastingtarief. Deze omstandigheid kan juist aanleiding zijn om een hoger tarief te hanteren, aangezien dit toch over een groter aantal huishoudens wordt omgeslagen. Eiseres komt tot de conclusie dat de Gemeente de grenzen van haar op zichzelf autonome bevoegdheid om zelf de tarieven vast te stellen, heeft overschreden doordat sprake is van een onredelijke en willekeurige belastingheffing.

4.3.2. Verweerder stelt hiertegenover dat het door de Gemeente gehanteerde tarief, vergeleken met de tarieven van andere gemeenten in de Randstad, niet hoog is. Voorts stelt verweerder dat eiseres er in haar berekening die leidt tot een gestelde heffing van € 65 per huishouden, aan voorbij gaat dat op grond van hogere regelgeving de precarioheffing op kabels en leidingen niet als zodanig aan de huishoudens binnen de Gemeente wordt doorberekend. In de tariefregulering door de Directie toezicht Energie wordt namelijk rekening gehouden met de post precarioheffing, aldus verweerder.

4.3.3. De rechtbank stelt voorop dat, zoals partijen terecht als uitgangspunt nemen, gemeenten binnen de grenzen van de wet een autonome bevoegdheid hebben ten aanzien van de invoering en heffing van precariobelasting als bedoeld in artikel 228 van de Gemeentewet. Die bevoegdheid strekt zich tevens uit tot de tarieven. De te hanteren tarieven mogen echter niet leiden tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met hetgeen hij heeft aangevoerd omtrent de gehanteerde tarieven in andere gemeenten in de Randstad in 2006 en 2007, alsmede met hetgeen hij heeft aangevoerd omtrent het systeem van tariefregulering, voldoende aannemelijk gemaakt dat geen sprake is van onredelijk hoge of willekeurige tarieven. Bovendien houdt de redenering van eiseres dat de heffing neerkomt op een heffing van € 65 per huishouden geen stand, nu eiseres hiermee miskent dat het energienetwerk niet alleen aan huishoudens levert, maar ook aan bedrijven en de openbare verlichting. Deze beroepsgrond faalt derhalve.

Strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur

4.4.1. Eiseres voert tevens aan dat zij in de bezwaarprocedure heeft gesteld dat de aanslag in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is opgelegd en dat verweerder in de uitspraak op bezwaar geen feiten of omstandigheden aandraagt die het standpunt ondersteunen dat sprake is van een zorgvuldige belangenafweging. Hierdoor is de uitspraak op bezwaar onvoldoende gemotiveerd.

4.4.2. Volgens verweerder is aan het opleggen van de aanslag een voldoende zorgvuldige belangenafweging vooraf gegaan en is van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel geen sprake.

4.4.3. De rechtbank overweegt dat de aanslag waarbij precariobelasting van een belastingplichtige wordt geheven, een gebonden beschikking is waarbij het een bestuursorgaan niet vrijstaat om in het kader van een belangenafweging de verordening waarbij de heffing van precariobelasting wordt geregeld, buiten toepassing te laten. Mede gelet hierop is geen sprake van een onzorgvuldige afweging van de bij de oplegging van de aanslag betrokken belangen van eiseres. Tot een nadere motivering van de uitspraak op bezwaar was verweerder dan ook niet gehouden. Voor zover eiseres betoogt dat een onzorgvuldige vaststelling van een aanslag onder omstandigheden tot nietigheid dient te leiden, oordeelt de rechtbank dat dit standpunt niet als juist kan worden aanvaard, aangezien de mogelijk uit die onzorgvuldigheid voortvloeiende onjuistheden in bezwaar en in beroep kunnen worden hersteld (HR 28 oktober 1992, nr. 27958, BNB 1993/36).

4.4.4. Voorts voert eiseres aan dat verweerder de bijzondere omstandigheid waarbinnen de precarioheffing geschiedt, heeft miskend, en deze strijdigheden in de uitspraak op bezwaar niet zijn hersteld, zodat sprake is van strijd met het motiveringsbeginsel.

4.4.5. Volgens verweerder blijkt uit het aanslagbiljet ter zake van welke voorwerpen de precariobelasting wordt geheven en naar welke heffingsmaatstaf en welk tarief het belastingbedrag is berekend. Nu de aanslag derhalve naar de eisen der wet is gemotiveerd, is geen sprake van strijd met het motiveringsbeginsel, aldus verweerder.

4.4.6. De rechtbank is van oordeel dat niet duidelijk is waarop eiseres doelt met de door haar gestelde, niet nader geconcretiseerde ‘bijzondere omstandigheid waarbinnen de precarioheffing geschiedt’. Voor zover zij hiermee doelt op haar positie als netwerkbeheerder die ten principale zou verschillen van die van andere ondernemers die met de heffing van precariobelasting worden geconfronteerd, overweegt de rechtbank dat deze gestelde afwijkende positie niet reeds bij de oplegging van de aanslag leidt tot een bijzondere motiveringsplicht van verweerder. Voor zover de positie van eiseres aanleiding geeft tot nadere motivering van de aan haar opgelegde aanslag, is deze aanslag in het licht van de door haar aangevoerde bezwaren daartegen voldoende gemotiveerd bij de uitspraak op bezwaar, bij welke uitspraak verweerder uitgebreid is ingegaan op de positie van eiseres als netwerkbeheerder. Overigens geldt ook met betrekking tot eventuele tekortkomingen in de motivering van de aanslag dat deze de geldigheid van de aanslag niet aantasten en dat deze in bezwaar en beroep kunnen worden hersteld.

4.4.7. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Daarom faalt ook deze beroepsgrond.

4.5. Uit het voorgaande volgt dat verweerder het bezwaar terecht ongegrond heeft verklaard. Het verzoek van eiseres om vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte kosten is daarom terecht afgewezen.

4.6. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. M.H.L.C. Bijvoet, voorzitter, en mr. A.E. Keulemans en mr. M.C. van As, leden, in aanwezigheid van mr. E.P. van der Zalm, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2010.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.