Rechtbank Haarlem, 23-12-2010, ECLI:NL:RBHAA:2010:6585 BQ1308, 09/5269
Rechtbank Haarlem, 23-12-2010, ECLI:NL:RBHAA:2010:6585 BQ1308, 09/5269
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 23 december 2010
- Datum publicatie
- 18 april 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2010:BQ1308
- Zaaknummer
- 09/5269
Inhoudsindicatie
Aanslag precariobelasting voor het jaar 2005.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat elektriciteitsvoorziening dient te worden gezien of steeds is gezien als publiekrechtelijke taak. Eiseres heeft haar stelling dat de tarieven onredelijk hoog en willekeurig zijn op geen enkele wijze onderbouwd. Er is geen sprake van strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Zaaknummer: AWB 09/5269
Uitspraakdatum: 23 december 2010
Uitspraak in het geding tussen
X N.V., gevestigd te Z, eiseres,
gemachtigde: mr. A
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Bloemendaal, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft met dagtekening 28 februari 2006 aan eiseres voor het jaar 2005 een aanslag (aanslagnummer x) precariobelasting opgelegd ten bedrage van € 195.000.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 september 2009, verzonden op 11 september 2009, de aanslag gehandhaafd.
1.3. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
1.4. Verweerder heeft geen op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en geen verweerschrift ingediend.
1.5. Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2010. Namens eiseres is, met kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen. Namens verweerder is verschenen B.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
Eiseres beheert de op, onder of boven de gemeentegrond van de gemeente Bloemendaal (hierna: de Gemeente) aanwezige netten die worden gebruikt voor het transport en de levering van elektriciteit aan huishoudens en bedrijven binnen het grondgebied van de Gemeente.
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. In geschil is of de aanslag terecht is opgelegd.
3.2. Eiseres stelt dat de aanslag in strijd met de wet en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is opgelegd en voert hiertoe het volgende aan:
a) de aanslag is opgelegd in strijd met artikel 4 van de Verordeningop de heffing en invordering van precariobelasting Bloemendaal 2005 (hierna: de Verordening);
b) er is sprake van een onevenredig hoog en naar willekeur vastgesteld tarief;
c) de aanslag is opgelegd in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel;
d) in de uitspraak op bezwaar heeft de gemeente ten onrechte geweigerd de door haar in de bezwaarfase gemaakte kosten te vergoeden.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag.
3.3. Verweerder heeft ter zitting geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Eiseres heeft gesteld dat, nu zij geen verweerschrift heeft ontvangen, verweerder zich kan vinden in de namens haar ingediende gronden van beroep. Voor zover eiseres met het door haar gestelde bedoelt te betogen dat het niet indienen van de op de zaak betrekking hebbende stukken dan wel het niet voeren van schriftelijk verweer door verweerder dient te leiden tot gegrondverklaring van het beroep, is deze stelling onjuist. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), doet de rechtbank uitspraak op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting, waarbij de rechtbank verplicht is ambtshalve de rechtsgronden aan te vullen. Dat de rechtbank, indien een partij niet voldoet aan de verplichting om stukken over te leggen, op grond van artikel 8:31 van de Awb hieruit de gevolgtrekkingen kan maken die haar geraden voorkomen, doet aan het vorenstaande niet af.
Strijd met artikel 4 van de Verordening
4.2.1. Volgens eiseres is zij op grond van artikel 4, aanhef en onder c, van de Verordening vrijgesteld van precarioheffing. Deze bepaling luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“De precariobelasting wordt niet geheven terzake van het hebben van:
(…)
c. voorwerpen welke ten behoeve van de uitoefening van hun publiekrechtelijke taak door het rijk, de provincie, de gemeente of door waterschappen, veenschappen en veenpolders worden beheerd.”
Volgens eiseres zijn de netten noodzakelijk om de inwoners van de Gemeente te voorzien van elektriciteit en is elektriciteitsvoorziening een publiekrechtelijke taak. Tot die publiekrechtelijke taak behoort daarmee tevens een deel van het beheer van de elektriciteitsnetten.
4.2.2. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat elektriciteitsvoorziening dient te worden gezien of steeds is gezien als publiekrechtelijke taak. Niet is gebleken dat deze werkzaamheden aan gemeenten zijn of waren opgedragen in het kader van door de Gemeentewet of andere regelgeving aan gemeenten opgedragen taken. Dat destijds de Gemeente heeft besloten tot de aanleg van gas- en elektriciteitsnetten leidt niet tot een ander oordeel. Nu aan deze voorwaarde niet is voldaan is reeds om die reden de vrijstelling niet van toepassing. Gelet op het vorenstaande behoeft de vraag of het elektriciteitsnet door de gemeente wordt beheerd geen beantwoording.
Hoogte tarief
4.3.1. Eiseres voert aan dat de gehanteerde tariefstelling een jaarlijkse heffing van € 195.000 oplevert over 260.000 meter elektriciteitsnetten, zodat niet gesproken kan worden van een ‘normale’ hoogte van de belastingtarieven.
4.3.2. De rechtbank stelt voorop dat gemeenten binnen de grenzen van de wet een autonome bevoegdheid hebben ten aanzien van de invoering en heffing van precariobelasting als bedoeld in artikel 228 van de Gemeentewet. Die bevoegdheid strekt zich tevens uit tot de tarieven. De te hanteren tarieven mogen echter niet leiden tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing. Eiseres heeft haar stelling dat de tarieven onredelijk hoog en willekeurig zijn evenwel op geen enkele wijze onderbouwd. Daarmee heeft zij haar standpunt niet aannemelijk gemaakt en faalt deze beroepsgrond.
Strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur
4.4.1. Eiseres voert aan dat zij in de bezwaarprocedure heeft gesteld dat de aanslag in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is opgelegd en dat verweerder in de uitspraak op bezwaar deze bezwaargrond heeft behandeld als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Hierdoor is volgens eiseres de uitspraak op bezwaar onvoldoende gemotiveerd.
4.4.2. De rechtbank overweegt dat de aanslag waarbij precariobelasting van een belastingplichtige wordt geheven, een gebonden beschikking is waarbij het een bestuursorgaan niet vrijstaat om in het kader van een belangenafweging de verordening waarbij de heffing van precariobelasting wordt geregeld, buiten toepassing te laten. Mede gelet hierop is geen sprake van een onzorgvuldige afweging van de bij de oplegging van de aanslag betrokken belangen van eiseres. Tot een nadere motivering van de uitspraak op bezwaar was verweerder dan ook niet gehouden. Voor zover eiseres betoogt dat een onzorgvuldige vaststelling van een aanslag onder omstandigheden tot nietigheid dient te leiden, oordeelt de rechtbank dat dit standpunt niet als juist kan worden aanvaard, aangezien de mogelijk uit die onzorgvuldigheid voortvloeiende onjuistheden in bezwaar en in beroep kunnen worden hersteld (HR 28 oktober 1992, nr. 27958, BNB 1993/36).
4.4.3. Voorts voert eiseres aan dat verweerder de bijzondere omstandigheid waarbinnen de precarioheffing geschiedt, heeft miskend, en deze strijdigheden in de uitspraak op bezwaar niet zijn hersteld, zodat sprake is van strijd met het motiveringsbeginsel.
4.4.4. Niet duidelijk is waarop eiseres doelt met de door haar gestelde, niet nader geconcretiseerde ‘bijzondere omstandigheid waarbinnen de precarioheffing geschiedt’. Voor zover zij hiermee doelt op haar positie als netwerkbeheerder die ten principale zou verschillen van die van andere ondernemers die met de heffing van precariobelasting worden geconfronteerd, overweegt de rechtbank dat deze gestelde afwijkende positie niet leidt tot een bijzondere motiveringsplicht van verweerder reeds bij de oplegging van de aanslag. Voor zover de positie van eiseres wel aanleiding geeft tot nadere motivering van de aan haar opgelegde aanslag, is deze aanslag in het licht van de door haar aangevoerde bezwaren daartegen voldoende gemotiveerd bij de uitspraak op bezwaar, waarbij verweerder uitgebreid is ingegaan op de positie van eiseres als netwerkbeheerder. Overigens geldt ook met betrekking tot eventuele tekortkomingen in de motivering van de aanslag dat deze de geldigheid van de aanslag niet aantasten en dat deze in bezwaar en beroep kunnen worden hersteld.
4.4.5. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Daarom faalt ook deze beroepsgrond.
4.6. Uit het voorgaande volgt dat verweerder het bezwaar terecht ongegrond heeft verklaard. Het verzoek van eiseres om vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte kosten is daarom terecht afgewezen.
4.7. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. M.H.L.C. Bijvoet, voorzitter, en mr. A.E. Keulemans en mr. M.C. van As, leden, in aanwezigheid van mr. E.P. van der Zalm, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2010.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.