Home

Rechtbank Haarlem, 07-12-2010, BR6574, AWB 09 / 3106

Rechtbank Haarlem, 07-12-2010, BR6574, AWB 09 / 3106

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
7 december 2010
Datum publicatie
2 september 2011
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2010:BR6574
Zaaknummer
AWB 09 / 3106

Inhoudsindicatie

AWB 09/3106 Inkomstenbelasting. Geen plaats voor toepassing van de foutenleer. De waarde van het melkquotum ten tijde van de verkrijging door eiser op 31 december 1985 wordt in goede justitie vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Zaaknummer: AWB 09/3106

Uitspraakdatum: 7 december 2010

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi, kantoor [P], verweerder.

Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 98.884. Tevens is € 4.883 heffingsrente in rekening gebracht.

1.2. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2005 een aanslag in de premie Ziekenfondswet opgelegd berekend naar een premie-inkomen van € 21.050. Tevens is € 56 heffingsrente in rekening gebracht.

1.3. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslagen gehandhaafd.

1.4. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

1.5. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.6. Eiser heeft met dagtekening 13 oktober 2010 een nader stuk ingediend. Een afschrift hiervan is aan verweerder verstrekt.

1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2010. Namens eiser is daar verschenen zijn gemachtigde [A], tot bijstand vergezeld door [B]. Namens verweerder is verschenen [C]. Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. De rechtbank rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.

Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. De vader van eiser dreef tot en met 30 december 1985 een melkveehouderijbedrijf in de vorm van een eenmanszaak.

2.2. In 1984 is aan de vader een melkquotum toegewezen van 231.843 kg. Bij beschikking van 15 november 1986 is de hoeveelheid met ingang van het jaar 1986/1987 uitgebreid met 76.099 kg, tot in totaal 307.942 kg.

2.3. Op 31 december 1985 heeft de vader het melkveehouderijbedrijf, met inbegrip van het melkquotum, overgedragen aan eiser. De koopprijs bedroeg ƒ 295.000. Voor de overdracht van het melkquotum heeft de vader geen vergoeding bedongen. De aangegeven stakingswinst van de vader is vanwege het niet bedingen van een vergoeding voor het overgedragen melkquotum bij de vaststelling van de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1985 gecorrigeerd met een bedrag van ƒ 74.750 (= 230.000 kg x ƒ 0,325).

2.4. Het melkquotum is nimmer door eiser geactiveerd. Bijgevolg is evenmin op het melkquotum afgeschreven.

2.5. Eiser heeft in de aangifte in de inkomstenbelasting voor het onderhavige jaar een bedrag van € 244.542 ten laste van de winst gebracht. Dit betreft een eenmalige inhaalafschrijving van het voor dat bedrag met toepassing van de foutenleer geactiveerde bedrag wegens beweerdelijk door eiser verworven melkquotum van in totaal 307.942 kg. Deze afschrijving is door verweerder bij de vaststelling van de onderhavige aanslag niet geaccepteerd.

Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is of eiser met toepassing van de foutenleer een bedrag mag activeren ter zake van het melkquotum. Voor het geval deze vraag bevestigend wordt beantwoord, is niet in geschil dat het dienaangaande geactiveerde bedrag in één keer ten laste van de winst van het onderhavige jaar mag worden gebracht wegens ter zake gemiste afschrijvingen over de voorafgaande jaren.

3.2. Eiser stelt zich op het standpunt dat in de openingsbalans die is opgemaakt nadat hij in 1985 het melkveehouderijbedrijf van zijn vader heeft overgenomen, ten onrechte geen post is opgenomen in verband met het aan hem, in het kader van de overdracht van de melkveehouderij, overgedragen melkquotum. Zijn vader had heeft om niet zakelijke redenen geen bedrag voor het melkquotum aan hem in rekening is gebracht. Deze onjuistheid werkt door in de eindbalans van 2004. De waarde in het economische verkeer ten tijde van de overdracht op 31 december 1985 bedroeg ƒ 538.899 (307.942 kg x ƒ 1,75) ofwel € 244.542. Op grond van de foutenleer mag hij de waarde in het economische verkeer van het melkquotum op de beginbalans van het onderhavige jaar opnemen en de gemiste afschrijving in één keer inhalen.

3.3. Verweerder stelt primair dat toepassing van de foutenleer niet aan de orde is. Tussen vader en eiser is zakelijk gehandeld. Eiser heeft het melkquotum om niet verworven. Er is door eiser bepaaldelijk geen fout gemaakt.

Subsidiair stelt verweerder dat de waarde in het economische verkeer van het melkquotum ten hoogste gesteld kan worden dan op € 68.413 (= 231.942 kg x ƒ 0,65 = ƒ 150.762). Dit bedrag kan op grond van de foutenleer geheel ten laste van het resultaat van het onderhavige jaar gebracht worden. Verweerder zoekt hierbij aansluiting bij de prijs van de opkoopregeling van het Ministerie van Landbouw en Visserij.

3.4. Voor de overige standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting.

Beoordeling van het geschil

4.1. Bij de bepaling van de winst voor 2005 dient voor het opstellen van de beginbalans van dat jaar te worden uitgegaan van de eindbalans van 2004 (beginsel der balanscontinuïteit), tenzij bij het opstellen van die eindbalans bepaaldelijk een fout is gemaakt.

4.2. De openingsbalans die eiser in 1985 in verband met de overname van het melkveehouderijbedrijf heeft opgemaakt, bevat slechts dan op het punt van het melkquotum een fout, ingeval aannemelijk is enerzijds dat, indien de overdracht van het melkveehouderijbedrijf tussen onafhankelijke derden zou hebben plaatsgevonden, aan de koper ter zake van de verkrijging van het melkquotum een bedrag in rekening zou zijn gebracht en anderzijds dat bewustheid bij de contracterende partijen bestond omtrent de bevoordeling voortvloeiende uit het om niet overdragen van het melkquotum.

4.3. Niet in geschil is dat het gehele melkveehouderijbedrijf going concern, derhalve inclusief melkquotum, door de vader is overgedragen aan eiser. Evenmin is in geschil dat eiser het melkquotum om niet heeft verkregen van zijn vader. Eiser heeft ter zitting gesteld dat in 1985 landelijk bekend was dat tussen zakelijk handelende derden voor melkquota werd betaald. Die stelling is door de Inspecteur niet bestreden. Gelet hierop en op de familierelatie tussen de contractanten en de geloofwaardige verklaring van de gemachtigde van eiser ter zitting dat de vader van eiser toentertijd al jaren melkveehouder was en bovendien actief was in verschillende landbouworganisaties en eiser met het wel en wee van het melkveehouderijbedrijf is opgegroeid, is het door verweerder niet weerlegde vermoeden gerechtvaardigd dat de overdracht van het melkquotum om niet berust op een niet-zakelijke bevoordeling van eiser door zijn vader en dat beiden zich van die bevoordeling bewust zijn geweest. Alsdan moet worden aangenomen dat de vader het melkquotum aan zijn onderneming heeft onttrokken en heeft overgebracht naar zijn privévermogen en het vervolgens vanuit zijn privévermogen aan eiser heeft overgedragen. In die situatie dient eiser het door hem verkregen melkquotum in het vermogen van zijn onderneming op te nemen tegen de waarde daarvan op het tijdstip waarop hij het heeft verkregen.

4.4. Met betrekking tot de vraag welk contingent melkquotum door de vader aan eiser is overgedragen overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij naast het aanvankelijk aan zijn vader toegekende contingent van 231.843 kg ook het nadien toegekende contingent van 76.099 kg, derhalve in totaal 307.942 kg melkquotum van zijn vader heeft verworven. Ten tijde van de overdracht was aan de vader geen beschikking afgegeven voor het contingent van 76.099 kg. De omstandigheid dat dit contingent niet in de stakingswinst van de vader is begrepen leidt tot de conclusie dat deze hoeveelheid niet in de bedrijfsoverdracht was begrepen. Voorts leidt de rechtbank uit de tot de gedingstukken behorende brief van de directeur voor landbouw en voedselvoorziening in de provincie Utrecht van het Ministerie van Landbouw en Visserij van 10 december 1986 af dat het op grond van de zogenoemde Boso-regeling verleende contingent van 76.099 kg aan eiser is toegekend, op zijn verzoek en bij beschikking van 15 november 1986, zijnde na de overdracht van het melkveehouderijbedrijf door de vader aan eiser. De stelling van eiser dat de omvang van dit contingent is gebaseerd op bedrijfsgegevens daterend uit de tijd dat het bedrijf aan zijn vader toebehoorde, maakt dit niet anders. Aangezien niet in geschil is dat de toewijzing van het contingent van 76.099 kg om niet heeft plaats gevonden, moet geconcludeerd worden dat in zoverre geen plaats is voor toepassing van de foutenleer.

4.5. De rechtbank stelt de waarde van het melkquotum ten tijde van de verkrijging door eiser op 31 december 1985, gelet op het debat van partijen daaromtrent, in goede justitie vast op ƒ 1,50 per kg. Niet in geschil is dat ultimo 2005 de waarde van het melkquotum op nihil gesteld kan worden, zodat geconcludeerd moet worden dat 231.843 kg x ƒ 1,50 = ƒ 347.764 (€ 157.809) ten laste van de winst van het onderhavige jaar gebracht kan worden.

4.6. Op grond van het voorgaande dient het beroep gegrond verklaard te worden.

Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 161, en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag IB/PVV tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil;

- stelt het verlies uit werk en woning voor het jaar 2005 vast op een bedrag van € 58.925;

- vernietigt de aanslag in de premie Ziekenfondswet;

- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen ten aanzien van de beschikkingen heffingsrente met in achtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 966, en

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. Chr.Th.P.M. Zandhuis, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. P.J.J. Vonk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 december 2010.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep