Rechtbank Haarlem, 23-11-2010, BR6710, AWB 09 / 4441
Rechtbank Haarlem, 23-11-2010, BR6710, AWB 09 / 4441
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 23 november 2010
- Datum publicatie
- 5 september 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2010:BR6710
- Zaaknummer
- AWB 09 / 4441
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting. Gelet op BNB 1970/93 is er bij overbrenging van een bedrijfsmiddel van het ondernemingsvermogen naar het privé-vermogen geen te reserveren opbrengst. Derhalve kan geen herinvesteringsreserve worden gevormd. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Zaaknummer: AWB 09/4441
Uitspraakdatum: 23 november 2010
Uitspraak in het geding tussen
[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,
gemachtigde: [A]
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi, kantoor [P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2006 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 248.537 (hierna: de aanslag). Daarbij is bij voor bezwaar vatbare beschikkingen over dat jaar een verlies vastgesteld op nihil (hierna: de beschikking), alsmede een bedrag van € 10.037 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 19 augustus 2009 de aanslag en de beschikking gehandhaafd.
1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 10 oktober 2009, ontvangen bij de rechtbank per fax op 12 oktober 2009, beroep ingesteld.
1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2010. Namens eiseres zijn daar verschenen haar directeur [B], [C] en [D] en haar gemachtigde
[A]. Namens verweerder is verschenen mr. [E].
Eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder. De rechtbank rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Alle aandelen in eiseres zijn in handen van [B] (hierna: [B]). Eiseres, een beheer- en beleggingsmaatschappij, bezat tot 1 januari 2002 alle aandelen in [F] B.V., een werkmaatschappij. Deze beide vennootschappen waren tot die datum verbonden in een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting.
2.2. Op 18 september 1990 hebben [B] en zijn echtgenote de onroerende zaak [a-straat 1] te [Q] (hierna: de onroerende zaak) in eigendom verkregen. De koopprijs bedroeg ƒ 850.000 (€ 385.819). Op dezelfde datum hebben zij de gehele begane grond van de onroerende zaak, alsmede de onverdeelde helft van de onder- en bijliggende grond voor een prijs van ƒ 455.000 (€ 206.469) in economische eigendom overgedragen aan eiseres. In het pand was de onderneming van [F] B.V. gevestigd, die die ruimte van eiseres huurde voor een bedrag van ƒ 2.000 (€ 907) per maand.
2.3. Per 1 januari 2002 zijn de aandelen in [F] B.V. verkocht aan een derde. De onderneming van [F] B.V. bleef tot 3 december 2002 gevestigd op het adres [a-straat 1] te [Q] en is op die datum verhuisd naar [R]. Vanaf 3 december 2002 is de onroerende zaak (begane grond, garage/bijgebouwen en ondergrond) niet meer verhuurd geweest. [B] en zijn echtgenote hebben de ruimte geheel of gedeeltelijk (entree, hal, garderobe, toilet, woonkamer, bijkeuken, garage/werkplaats) in gebruik gehad.
2.4. In 2006 is de aan eiseres toebehorende economische eigendom van de onroerende zaak voor € 420.000 overgebracht naar privé. Voor de hierbij behaalde boekwinst ten bedrage van € 266.087 (hierna: de boekwinst) heeft belanghebbende een herinvesteringsreserve gevormd.
2.5. [B] en zijn echtgenote hebben de onroerende zaak in april 2008 verkocht en op 13 juni 2008 geleverd aan een derde voor een prijs van € 1.765.000.
2.6. Eind 2006 hebben [B] en zijn echtgenote de onroerende zaak [a-straat 2] te [Q] gekocht voor een koopprijs van € 687.500. Na verbouwing bedroeg de kostprijs van de onroerende zaak circa € 1,5 miljoen.
2.7. Bij het vaststellen van de onderwerpelijke aanslag heeft verweerder de toevoeging aan de herinvesteringsreserve van € 266.087 niet geaccepteerd en het aangegeven belastbare bedrag daarmee verhoogd.
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. In geschil is of eiseres ter zake van de boekwinst een herinvesteringsreserve mag vormen. In het bijzonder is in geschil of ultimo 2006 (de balansdatum) een vervangingsvoornemen bestond.
3.2.1. Eiseres stelt dat zij ultimo 2006 een herinvesteringsvoornemen had. Het bestaan van dat voornemen is af te leiden uit de volgende mogelijkheden waaruit belanghebbende een keuze kon maken:
1. een bedrijfsgedeelte voor de B.V. bestemmen in een door [B] te kopen eigen woning. Door eiseres zijn daartoe bouwtekeningen overgelegd van de onroerende zaak [a-straat 2] te [Q], waaruit blijkt dat zij overwoog een kantoorruimte en archief aan die woning te bouwen.
2. een bedrijfsgebouw bouwen, met de zoon van [B] als huurder. Daartoe is begin 2007 een concepthuurovereenkomst opgesteld;.
3. nadat eind 2007 de ondernemersplannen van de zoon in de ijskast zijn gezet, heeft [B] een bespreking gevoerd met [A], waarbij onder meer is gesproken over de mogelijkheid om bedrijfs-onroerend goed te laten bouwen voor de verhuur.
3.2.2. Eiseres neemt ter zitting - naar de rechtbank begrijpt – voorts het standpunt in dat verweerder bij eiseres het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat een herinvesteringsreserve gevormd mocht worden.
3.3.1. Verweerder heeft daartegen aangevoerd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij ultimo 2006 een herinvesteringsvoornemen had. Hij voert daartoe aan dat splitsing van de woning [a-straat 2] te [Q] in een benedenverdieping als kantoorruimte en een bovenverdieping als woonruimte voor het echtpaar [B] bouwkundig niet logisch is. De aanbouw van de kantoorruimte zegt niets over het voornemen. Het feit dat de kantoorruimte slechts via de woonkamer bereikbaar is, duidt erop dat het om een privé-kantoor gaat. De geplande kantoorruimte was niet bedoeld voor de verhuur, maar als kantoorruimte voor eiseres en voor [B] privé. Van exploitatie van een vermogensbestanddeel is in die situatie geen sprake. De geplande kantoorruimte en archief zijn nadien gewijzigd in een slaapkamer en badkamer. Dat het gedeelte van de woning dat slechts via de woonkamer bereikbaar is voor verhuur aan een derde bestemd is, lijkt niet aannemelijk. Niet blijkt dat [B] heeft gesproken met [A] over concrete investeringen. De overige projecten die in aanmerking zouden kunnen komen voor herinvestering, zijn niet geconcretiseerd. Voor het gestelde voornemen tot verhuur van de kantoorruimte aan de zoon ontbreekt bewijs.
3.3.2. Verweerder heeft ter zitting bestreden dat bij eiseres het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat een herinvesteringsreserve gevormd mocht worden.
3.4. Voor de standpunten van partijen wordt voorts verwezen naar de stukken van het geding en naar het ter zitting verhandelde.
3.5. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot nihil en wijziging van de beschikking, aldus dat het bedrag van het verlies op € 17.500 wordt gesteld.
3.6. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. In zijn arrest van 18 maart 1970, nr. 16 322 (BNB 1970/93) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het niet in overeenstemming is met de strekking van artikel 14 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964) om boekwinsten, welke tot uiting komen doordat een bedrijfsmiddel geheel of gedeeltelijk aan het ondernemingsvermogen wordt onttrokken, voor reservering in aanmerking te doen komen, omdat geen sprake is van een opbrengst bij vervreemding. Consequentie van dit arrest is dat bij de overbrenging van een bedrijfsmiddel van het ondernemingsvermogen naar het privé-vermogen er geen te reserveren opbrengst is.
4.2. Met de inwerkingtreding van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) is de regeling van artikel 14 Wet IB 1964 vervangen door de regeling van artikel 3.54 Wet IB 2001. Naar tekst en strekking is met de totstandkoming van de Wet IB 2001 geen inhoudelijke wijziging van artikel 14 Wet IB 1964 beoogd, zodat voormelde beslissing van de Hoge Raad ook onder het wettelijke regime van de Wet IB 2001 onverkort gelding heeft behouden.
4.3. Gelet op het vorenstaande is het eiseres niet toegestaan ter zake van de boekwinst een herinvesteringsreserve te vormen. Gelet op dit oordeel behoeft de vraag naar het bestaan van een vervangingsvoornemen geen beantwoording meer.
4.4. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. Gelet op de betwisting door verweerder rust op eiseres de last feiten en omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat door verweerder bij eiseres het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat een herinvesteringsreserve gevormd mocht worden. Eiseres heeft echter geen feiten en omstandigheden gesteld die voormelde conclusie rechtvaardigen.
4.5. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 23 november 2010 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. P.J.J. Vonk, voorzitter, mr. H.A.J. Kroon en mr. R.W. Otto, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.H.R. Massmann, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
l