Rechtbank Haarlem, 12-05-2011, ECLI:NL:RBHAA:2011:3823, AWB-10_3670
Rechtbank Haarlem, 12-05-2011, ECLI:NL:RBHAA:2011:3823, AWB-10_3670
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 12 mei 2011
- Datum publicatie
- 10 april 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2011:3823
- Zaaknummer
- AWB-10_3670
Inhoudsindicatie
artikel 52 AWR
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Zaaknummers: AWB 10/3670, 10/3671, 10/3672 en 10/3673
Uitspraakdatum: 12 mei 2011
Uitspraken in de gedingen tussen
[X] , wonende te [Z] , eiser,
gemachtigde: mr. R. Zilver
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi, kantoor Utrecht, verweerder.
10/3670
1. Ontstaan en loop van de gedingen
1.1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2002 met dagtekening 20 augustus 2008 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 120.315 en bij beschikking een bedrag van € 9.519 aan heffingsrente in rekening gebracht, alsmede bij beschikking een boete van € 20.339.
1.1.2. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 met dagtekening 20 augustus 2008 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 115.818 en bij beschikking een bedrag van € 7.747 aan heffingsrente in rekening gebracht, alsmede bij beschikking een boete van € 18.722.
1.1.3. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2004 met dagtekening 20 augustus 2008 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 80.932 en bij beschikking een bedrag van € 4.311 aan heffingsrente in rekening gebracht, alsmede bij beschikking een boete van € 12.060.
1.1.4. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2006 met dagtekening 18 november 2009 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.200 en bij beschikking een bedrag van € 1.806 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 22 juni 2010 de navorderingsaanslagen, de beschikkingen heffingsrente en de boetebeschikkingen gehandhaafd.
1.3. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2011. Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde. Namens verweerder is verschenen M. Baarslag-Clement. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting een pleitnota aan de rechtbank en de wederpartij overgelegd en voorgedragen. De rechtbank rekent de pleitnota tot de stukken van het geding.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
Eiser is geboren op [a] en is gehuwd met [B] .
Op 27 mei 1991 is [C] een onderneming gestart met de naam “ [D] ”. Deze onderneming is per 1 juli 1993 omgezet in een vennootschap onder firma (hierna: vof). De vennoten waren op dat moment [C] en [E] . In 1999 is eiser tot de vof toegetreden.
De ondernemingsactiviteiten van de vof bestonden uit de exploitatie van een coffeeshop. Naast de verkoop van softdrugs vond er verkoop van aanverwante artikelen zoals vloeipapier/tips etc, alcoholvrije dranken en snoep plaats. Verder stonden er speelautomaten in de coffeeshop.
De vof is op 6 september 2004 op last van de afdeling bijzondere wetten van de Gemeente [F] gesloten.
Eiser heeft aangiften IB/PVV 2002, 2003, 2004 en 2006 naar belastbare inkomens uit werk en woning van respectievelijk € 51.542, € 42.464, € 28.377 en -/- € 10.800 gedaan.
Op 27 juni 2007 kondigt verweerder een onderzoek aan. Onderzocht is onder andere de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV 2002 tot en met 2006. In het ter zake opgemaakte rapport, d.d. 22 september 2009, is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“(…)
Administratie
Dagelijkse kasadministratie.
Deze wordt bijgehouden door [E] .
Deze administratie, de zakelijke bank en girogegevens en overige zakelijke bescheiden wordt geautomatiseerd bijgehouden door Administratiekantoor [G] .
Verwerpen administratie
Bij het onderzoek zijn de volgende gebreken vastgesteld:
- -
-
De kasadministratie vormt geen betrouwbare basis voor de winstberekening. Niet alle behaalde omzet werd in de gevoerde kasadministratie geboekt.
- -
-
Er is niet aangetoond dat de administratie van de belastingplichtige voldoet aan de eisen die het bedrijf stelt.
- -
-
De administratie is zodanig gevoerd dat niet te allen tijde de rechten en verplichtingen van belastingplichtige duidelijk blijken.
De belastingplichtige heeft niet voldaan aan de bewaarplicht.
De volgende onderdelen van de administratie zijn niet bewaard:
- -
-
Basisadministratie met betrekking tot de kalenderjaren 2002 tot en met 2004;
- -
-
Z-afslagen van het in gebruik zijnde kassaregister met betrekking tot de periode 1 januari 2002 tot en met 31 januari 2004 en de periode 1 juni 2004 tot en met 6 september 2004.
- -
-
De belastingplichtigen worden gewezen op de bewaarplicht inzake artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Bij het onderzoek zijn de volgende materiële gebreken vastgesteld:
- -
-
De omzet van de Z-afslagen waarop de omschrijving “ [h] ” is vermeld zijn niet in de kasadministratie geboekt in de kalenderjaren 2002 tot en met 2004;
- -
-
De omzet van de speelautomaten werd niet volledig in de kasadministratie verwerkt in de kalenderjaren 2003 en 2004.
(…)”
Het rapport vermeldt de volgende winstcorrecties:
2002 2003 2004
Minder afboeking voorraad € 17.250
Meer winst verkopen SD € 240.000 € 240.000 € 92.577
Meer omzet automaten € 164 € 543
Minder inkopen SD € 8.680 € 9.542 € 8.742
Totaal winstcorrectie € 248.680 € 249.688 € 119.112
Aangegeven winst € 169.826 € 148.136 € 109.606
Gecorrigeerde winst € 418.506 € 397.824 € 228.718
Aan te geven winstaandeel
eiser € 139.502 € 159.129 € 91.487
Aangegeven winstaandeel
eiser € 59.929 € 59.254 € 43.842
Correctie € 79.573 € 99.875 € 47.645
Minder toe te passen
Zelfstandigen aftrek € 1.851
Correctie na minder
Zelfstandigenaftrek € 49.496
Het rapport vermeldt met betrekking tot 2006 de volgende correctie op het inkomen uit werk en woning:
2006
Bankstortingen € 36.590
Onbenoemde uitgaven € 13.410
Meer inkomsten uit arbeid € 50.000
De stortingen ten bedrage van € 36.590 zijn op de privébankrekening van eiser gedaan.
Het rapport vermeldt voorts dat de aanslag met betrekking tot het kalenderjaar 2006 nog niet definitief was vastgesteld.
De definitieve aanslag IB/PVV 2006 van eiser is conform de door eiser ingediende aangifte opgelegd.
Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft verweerder de onder 1.1.1 tot en met 1.1.4 vermelde navorderingsaanslagen en beschikkingen opgelegd.
3 Geschil
In geschil is of de navorderingsaanslagen en beschikkingen terecht aan eiser zijn opgelegd.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de navorderingsaanslagen en beschikkingen ten onrechte aan hem zijn opgelegd.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de navorderingsaanslagen terecht aan eiser zijn opgelegd. Met betrekking tot de boetebeschikkingen heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat deze vernietigd dienen te worden.
Voor de motivering van de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de stukken van het geding alsmede hetgeen ter zitting verhandeld is.
4 Beoordeling van het geschil
Nu verweerder, blijkens zijn verweerschrift, van mening is dat de boetebeschikkingen vernietigd moeten worden, dienen de beroepen reeds om die reden gegrond te worden verklaard. Daarnaast heeft de gemachtigde van eiser in zijn pleitnota afstand gedaan van zijn standpunt dat met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2002 de navorderingstermijn is verstreken. De rechtbank zal deze grief dan ook onbesproken laten. De resterende geschilpunten zullen hierna besproken worden.
Nieuw feit
Ingevolge artikel 16, eerste lid, laatste volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) kan een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
Eiser heeft zich met betrekking tot 2006 op het standpunt gesteld dat verweerder geen navorderingsaanslag kan opleggen omdat een navordering rechtvaardigend nieuw feit ontbreekt. De definitieve aanslag IB/PVV 2006 is, ondanks dat een boekenonderzoek gaande was, conform de ingediende aangife vastgesteld.
Verweerder heeft zich hieromtrent ter zitting op het standpunt gesteld dat eiser wat betreft de indiening van de aangifte IB/PVV 2006 te kwader trouw was. Ter motivering van zijn standpunt heeft verweerder aangevoerd dat de onbekende bankstortingen vermeld onder 2.3.4 inkomsten uit arbeid betreffen die betrekking hebben op het jaar 2006. Volgens verweerder heeft eiser bedoelde inkomsten opzettelijk niet in zijn aangifte verantwoord. Verder heeft verweerder aangevoerd dat eiser ten onrechte een bedrag van € 13.410 niet tot zijn inkomen uit werk en woning heeft gerekend. Dit bedrag betreft een correctie voor noodzakelijke huishoudelijke uitgaven die niet blijken uit de getoonde bankafschriften.
De rechtbank acht aannemelijk dat eiser te kwader trouw is geweest. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Van kwade trouw is sprake wanneer een belastingplichtige de inspecteur opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verstrekt of deze opzettelijk de juiste inlichtingen heeft onthouden. Opzet omvat ook voorwaardelijk opzet. De belastingplichtige is zich er dan van bewust geweest dat er een aanmerkelijke kans bestond dat de aangifte onjuist was, maar hij heeft zich daardoor niet laten weerhouden de aangifte te doen zoals hij heeft gedaan en heeft zich aldus willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans een onjuiste aangifte te doen. Eiser geeft in zijn aangifte alleen negatieve inkomsten uit eigen woning aan. De gemachtigde van eiser heeft niet betwist dat de onbekende bankstortingen belastbare inkomsten van eiser betreffen. Gelet hierop en op de grootte van de stortingen kan het eiser naar het oordeel van de rechtbank in alle redelijkheid niet zijn ontgaan dat hij deze inkomsten in zijn aangifte diende te verantwoorden. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat eiser willens en wetens de aanmerkelijke kans voor lief heeft genomen dat hij een onjuiste aangifte deed.
De gemachtigde van eiser heeft zich ter zitting nog op het standpunt gesteld dat de onbekende bankstortingen inkomsten betreffen die niet aan 2006 toegerekend moeten worden. De gemachtigde heeft zijn stelling niet onderbouwd aan de hand van concrete feiten of stukken. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan deze stelling.
Omkering bewijslast
Verweerder heeft zich wat betreft de jaren 2002, 2003 en 2004 op het standpunt gesteld dat de bewijslast omgekeerd dient te worden (artikel 27e AWR) omdat eiser niet aan de administratie- en bewaarplicht zoals bedoeld in artikel 52 van de AWR heeft voldaan.
Met betrekking tot deze jaren heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat de administratie van de vof weliswaar niet voldoet aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden, doch dat dit hem niet aangerekend kan worden aangezien hij niet degene was die zich binnen de vof bezighield met de administratie. Volgens eiser is er sprake van afwezigheid van alle schuld.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stellingen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Wat betreft de jaren 2002, 2003 en 2004 geldt dat eiser weliswaar zelf niet belast was met het voeren van de administratie, echter als medevennoot was hij wel mede verantwoordelijk voor de administratie. Dit betekent dat de gebreken in de administratie, anders dan eiser meent, hem wel degelijk aangerekend kunnen worden. Gelet op het voorgaande is het beroep van verweerder op de omkering van de bewijslast dan ook terecht.
De zogenoemde omkering van de bewijslast op grond van artikel 27e van de AWR ontslaat verweerder niet van zijn verplichting de door hem aangebrachte correcties niet naar willekeur vast te stellen. De aanslag dient te berusten op een redelijke schatting (vergelijk Hoge Raad 29 september 1993, BNB 1993/330). In dit verband heeft de gemachtigde van eiser ter zitting aangegeven dat naar zijn oordeel de door verweerder aangebrachte correcties niet onredelijk zijn. De rechtbank heeft geen aanleiding om hieromtrent anders te oordelen. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat de navorderingsaanslagen berusten op een redelijke schatting.
Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen tegen de navorderingsaanslagen ongegrond te worden verklaard.
Heffingsrente
De beroepen van eiser worden mede geacht te zijn gericht tegen de beschikkingen heffingsrente. De beroepen tegen de beschikkingen heffingsrente heeft eiser niet afzonderlijk onderbouwd. Omdat de gronden tegen de navorderingsaanslagen geen doel treffen, faalt het beroep tegen de beschikkingen heffingsrente eveneens.