Home

Rechtbank Haarlem, 27-01-2011, ECLI:NL:RBHAA:2011:5509 BP2651, 09/3754

Rechtbank Haarlem, 27-01-2011, ECLI:NL:RBHAA:2011:5509 BP2651, 09/3754

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
27 januari 2011
Datum publicatie
8 februari 2011
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2011:BP2651
Zaaknummer
09/3754

Inhoudsindicatie

Betalingskorting: De ontvanger heeft niet de bevoegdheid om een eenmaal verstrekte betalingskorting in te trekken.

Verweerder wordt veroordeeld in de integrale proceskosten van eiseres. Want de ontvanger was ten tijde van het afgeven van de beschikking betalingskorting ermee bekend dat deze door een programmafout onjuist werd berekend, en heeft geen maatregelen getroffen om deze fout te herstellen of om de gevolgen daarvan te vermijden. Vervolgens is de intrekkingsbeschikking genomen, terwijl de ontvanger ter zitting heeft erkend dat een expliciete wettelijke grondslag daartoe ontbreekt. Daarmee heeft de ontvanger een standpunt ingenomen, waarvan op dat moment duidelijk was dat het in een daartegen ingestelde procedure geen stand zou kunnen houden. Door zijn ernstig onzorgvuldig handelen heeft de ontvanger

eiseres genoopt kosten te maken die niet voor rekening van eiseres behoren te komen. De rechtbank merkt dit aan als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Zaaknummer: AWB 09/3754

Uitspraakdatum: 27 januari 2011

Uitspraak in het geding tussen

X te Z, eiseres,

gemachtigde: A

en

de ontvanger van de Belastingdienst te P, verweerder.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1. Bij beschikking van 6 augustus 2007 heeft verweerder de eerdere beschikking betalingskorting gedagtekend 31 mei 2006 ingetrokken en de betalingskorting opnieuw vastgesteld op nihil.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 juli 2009 de beschikking gehandhaafd.

1.3. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Eiseres heeft schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2011. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde voornoemd. Namens verweerder is verschenen B.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiseres heeft een gebroken boekjaar dat loopt van 1 oktober tot en met 30 september.

2.2. Met dagtekening 31 mei 2006 is aan eiseres een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting (hierna: vpb) opgelegd ten bedrage van € 201.849. Op het aanslagbiljet staat vermeld dat indien de aanslag voor de eerste vervaltermijn van 30 juni 2006 wordt betaald, er een betalingskorting van € 11.985 wordt verstrekt. Eiseres heeft deze voorlopige aanslag vpb voor 30 juni 2006 voldaan.

2.3. Als gevolg van een fout in het rekenprogramma heeft er bij gebroken boekjaren een onjuiste berekening van de betalingskorting plaatsgevonden bij het opleggen van voorlopige aanslagen vpb. Een naar aanleiding daarvan door de ontvanger opgesteld intern memo van 15 december 2006 getiteld “Damage Korting Vpb gebroken boekjaar” houdt onder meer in:

“(…)

Inleiding

Medio februari 2006 ontvangt UAKI signalen uit het land dat de berekende korting op de voorlopige aanslagen VPB niet juist zou zijn. (…)

Half maart 2006 komen er opnieuw signalen uit het land, maar nu concreet, dat er iets mis is met de kortingsberekening op VPB gebroken boekjaar (…). Vanaf dat moment is de damagebehandeling feitelijk gestart. (…)”

3.Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is of de verleende betalingskorting kan worden ingetrokken en opnieuw kan worden vastgesteld.

3.2. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gronden welke daartoe door partijen zijn aangevoerd ter zitting en in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden beschouwd.

4.Beoordeling van het geschil

4.1. Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat de beschikking van 6 augustus 2007 wettelijke grondslag ontbeert en daarom niet in stand kan blijven. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de mogelijkheid bestaat om een voor de belastingplichtige kenbare fout in een niet op een bewuste standpuntbepaling berustende beschikking, met een nieuwe beschikking te herstellen. Desgevraagd heeft verweerder aangegeven geen bepaling in de Awb of enige andere wet te kunnen noemen waaraan hij die bevoegdheid ontleent.

4.2. Op grond van het in artikel 104 van de Grondwet neergelegde legaliteitsbeginsel dienen belastingen te worden geheven uit kracht van een wet. Dit beginsel brengt mee dat de mogelijkheid om een eenmaal vastgestelde beschikking ten nadele van de belastingplichtige te herzien een expliciete wettelijke grondslag behoeft. Dit beginsel moet ook worden gerespecteerd indien een toegekende betalingskorting berust op een voor de belastingplichtige kenbare fout waar geen bewuste standpuntbepaling van de ontvanger aan ten grondslag ligt, hetgeen overigens door eiseres wordt betwist.

4.3. De Invorderingswet 1990 (hierna: Iw) voorziet in het tweede lid van artikel 27a enkel in de mogelijkheid om in geval een belastingaanslag ter zake waarvan een betalingskorting is verleend wordt verminderd, de betalingskorting terug te nemen over het bedrag van de vermindering. De bevoegdheid om op een andere grond een eenmaal verleende betalingskorting in te trekken en vervolgens op nihil te stellen is nergens gegeven, noch in de Iw, noch in de Awb, noch in enige andere wettelijke bepaling. Dat brengt mee dat de beschikking van 6 augustus 2007 niet in stand kan blijven.

4.4. De rechtbank passeert het aanbod van verweerder om een passage uit de Memorie van Toelichting bij het Belastingplan 2005 over te leggen waaruit blijkt van zijn bevoegdheid tot het nemen van de in het geding zijnde beschikking. Zoals hiervoor reeds overwogen behoeft de mogelijkheid om een eenmaal vastgestelde beschikking ten nadele van de belastingplichtige te herzien een expliciete wettelijke grondslag en een passage uit een Memorie van Toelichting is daartoe ontoereikend.

4.5. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard. De overige grieven van eiseres behoeven geen bespreking omdat deze niet tot een voor haar gunstiger resultaat kunnen leiden.

5.Proceskosten

5.1. Eiseres doet voor de berekening van de proceskostenvergoeding voor de beroepsprocedure een beroep op artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). Dit artikellid ziet blijkens de wetgevingsgeschiedenis (TK 1999-2000, 27024, nr. 3, blz. 7.) op uitzonderlijke, schrijnende gevallen, waarbij strikte toepassing van het Besluit evident onrechtvaardig zou zijn. Voor toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit is grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een (de) daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (zie HR 13 april 2007, nr. 41.235, BNB 2007/260 en HR 6 februari 2009, nr. 08/01915, BNB 2009/100).

5.2. De rechtbank stelt vast dat verweerder de beschikking met dagtekening 31 mei 2006 waarbij de betalingskorting van

€ 11.985 is vastgesteld, heeft afgegeven terwijl hij er al sinds maart 2006 mee bekend was dat door een programmafout de betalingskorting bij vennootschappen met een gebroken boekjaar, zoals eiseres, onjuist werd berekend. Ten tijde van het afgeven van voornoemde beschikking waren er geen (toereikende) maatregelen getroffen om deze systeemfout te herstellen of om de gevolgen daarvan te vermijden. In dat geval moet de ontvanger geacht worden de gevolgen van die werkwijze voor zijn rekening te hebben willen nemen. Vervolgens is de onderhavige beschikking van 6 augustus 2007 afgegeven, terwijl – naar verweerder ter zitting heeft erkend – een expliciete wettelijke grondslag daartoe ontbreekt. Met het afgeven van die beschikking heeft verweerder een standpunt ingenomen waarvan op dat moment duidelijk was dat het in een daartegen ingestelde procedure geen stand zou kunnen houden. Door zijn ernstig onzorgvuldig handelen heeft verweerder eiseres genoopt kosten te maken die niet voor rekening van eiseres behoren te komen. De rechtbank merkt dit aan als een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 2, derde lid, van het Besluit die een veroordeling van verweerder rechtvaardigt in de kosten die eiseres in redelijkheid heeft moeten maken voor de beroepsprocedure.

5.3. Uit het door de gemachtigde van eiseres overgelegde overzicht uit zijn urenregistratiesysteem blijkt dat vanaf het instellen van het onderhavige beroep op 3 augustus 2009 tot en met 31 december 2010 de gemachtigde 28,75 uur aan de zaak heeft besteed. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres verklaard dat hij in 2011, inclusief de zitting, nog 6 uren aan de zaak heeft besteed. De rechtbank acht in de gegeven omstandigheden een totaal van 34,75 aan de zaak bestede uren redelijk. Ook het door de gemachtigde van eiser gehanteerde uurtarief van € 200 per uur acht de rechtbank redelijk. De rechtbank stelt het bedrag van de voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten op grond van het voorgaande vast op € 6.950.

6.Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de beschikking van 6 augustus 2007;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 6.950;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 297 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.L.C. Bijvoet, voorzitter, mr. A. van Dongen en mr. A.E. Keulemans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Graanstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2011.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.