Rechtbank Haarlem, 28-02-2011, ECLI:NL:RBHAA:2011:578 BP6223, AWB 11/249 & 11/250
Rechtbank Haarlem, 28-02-2011, ECLI:NL:RBHAA:2011:578 BP6223, AWB 11/249 & 11/250
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 28 februari 2011
- Datum publicatie
- 1 maart 2011
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2011:BP6223
- Zaaknummer
- AWB 11/249 & 11/250
Inhoudsindicatie
Tijdelijke ontheffing op grond van artikel 3.22 Wro voor units ten behoeve van school. Onvoldoende aannemelijk dat na verstrijken van de gestelde termijn geen behoefte meer bestaat aan de units. Beroep gegrond, voorlopige voorziening afgewezen.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 11 - 249 (beroep)
11 - 250 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 februari 2011
in de zaken van:
[eiser] e.a.,
wonende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde: mr. B.M. Kocken, advocaat te Amsterdam,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Velsen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2010 heeft verweerder aan de gemeente Velsen tijdelijke ontheffing als bedoeld in artikel 3.22 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van tijdelijke units (school) voor een periode van drie jaren op het perceel kadastraal bekend gemeente IJmuiden, sectie [nummer], gelegen aan de [adres].
Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld. Tevens hebben zij verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De zaken zijn gelijktijdig met de zaken met de procedurenummers AWB 11-251 en 11-252 behandeld ter zitting van 22 februari 2011, alwaar van eisers zijn verschenen degenen die zijn vermeld op de aan deze uitspraak gehechte lijst, bijgestaan door hun gemachtigde en mr. A.H. Gaastra. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door A. Braams en W. Dooijes, beiden werkzaam bij de gemeente Velsen. Voorts waren aanwezig ambtenaren van de gemeente Velsen van de afdelingen Vastgoed en Onderwijshuisvesting.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De in het onderhavige geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.2 De gronden waarop de tijdelijke units zijn geprojecteerd zijn gelegen in het bestemmingsplan ‘Santpoort-Noord’ en zijn daarin bestemd voor ‘Verkeersdoeleinden’. Het betreft een strook groen zonder bebouwing die onder meer wordt gebruikt als hondenuitlaatplaats. Niet in geschil is dat de plaatsing van de units in strijd is met dit bestemmingsplan. Om verwezenlijking van de tijdelijke units voor de school mogelijk te maken heeft verweerder tijdelijke ontheffing en bouwvergunning verleend voor de periode van drie jaar. Verweerder heeft aangegeven gekozen te hebben voor deze locatie omdat de alternatieven, twee andere locaties, om redenen van zwaardere belangen dan in geding bij de gekozen locatie, afvielen.
2.3 Ingevolge artikel 3.22, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan het college met het oog op de voorziening in een tijdelijke behoefte voor een bepaalde termijn ontheffing verlenen van een bestemmingsplan. De termijn kan ten hoogste vijf jaar belopen. Aan de ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden.
2.4 Ingevolge jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) (onder meer de uitspraak van 17 maart 2010, LJN BL7731) is voor de toepassing van artikel 3.22 Wro vereist dat aannemelijk is dat na het verstrijken van de gestelde termijn geen behoefte meer bestaat aan de tijdelijke voorziening.
2.5 De [naam school], gevestigd aan de [adres] kampt al jaren met een capaciteitstekort. Sinds enige tijd zijn de bovenbouwgroepen gehuisvest in vier lokalen van de voormalige [naam] MTS aan de [adres], bekend onder de naam dependance De [naam]. De eigenaar/verhuurder van dit gebouw wil de MTS slopen en ter plaatse seniorenwoningen realiseren. De omgevingsvergunning voor slopen is inmiddels verleend. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de bouwvergunning rond de jaarwisseling is aangevraagd. Met ingang van 1 april 2011 wordt de huurovereenkomst beëindigd. Verlenging van de huur is niet mogelijk gebleken, aldus verweerder.
2.6 Eisers hebben in de eerste plaats aangevoerd dat aan het bestreden besluit een formeel gebrek kleeft, omdat in strijd met de wet is verzuimd aan de tijdelijke ontheffing een termijn te verbinden. Deze grond slaagt niet. Bij lezing van de onderscheidene deelbeslissingen in hun onderlinge samenhang, blijkt voldoende duidelijk dat de ontheffing is verleend voor een periode van drie jaren.
2.7 Eisers hebben voorts aangevoerd dat niet aannemelijk is dat na afloop van de termijn geen behoefte meer zal bestaan aan de tijdelijke units. Verweerder heeft enkel de verwachting uitgesproken dat de school uiterlijk eind 2013 kan verhuizen naar de nieuwbouwlocatie, maar een onderbouwing hiervan ontbreekt.
2.8 Deze grond treft doel. Verweerder is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de tijdelijke units niet langer dan drie jaar nodig zullen zijn. In het bestreden besluit heeft verweerder aangegeven dat volgens de planning eind 2013 de nieuwbouw betrokken kan worden. Ter zitting heeft verweerder als nadere toelichting gegeven dat er een door de raad vastgesteld Masterplan voor de financiële dekking van de bouw van de nieuwbouw vigeert, dat thans door verweerder wordt uitgevoerd. Ten tijde van het bestreden besluit was de nieuwbouw in de fase van ambtelijke voorbereiding van de locatiekeuze. Deze voorbereiding lag in handen van een multidisciplinaire ambtelijke werkgroep en heeft erin geresulteerd dat circa drie locaties als serieuze kanshebber zijn overgebleven, waaronder de locatie aan [adres]. Ter zitting heeft verweerder de verwachting uitgesproken dat de besluitvorming omtrent de locatiekeuze in april of mei zijn beslag zal krijgen, waarna de planologische procedures kunnen worden opgestart. De verwachting daarbij is dat het bestemmingsplan begin 2012 kan worden vastgesteld, zodat eind 2012 met de bouw kan worden begonnen en deze eind 2013 gereed zal zijn.
2.9 Nu uit het hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat op het tijdstip waarop het bestreden besluit werd genomen, derhalve ex tunc toetsend, nog geen besluitvorming had plaatsgevonden over de definitieve locatie voor de nieuwbouw en er bovendien in het geheel nog niet een aanvang is gemaakt met het starten van de benodigde procedures, waaronder het vaststellen van een (locatie)bestemmingsplan, bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende zekerheid dat de [naam school] uiterlijk eind 2013 zal kunnen verhuizen naar de nieuwe locatie, waarmee de behoefte aan de tijdelijke units zal komen te vervallen.
2.10 Nu niet is voldaan aan de voorwaarde die artikel 3.22 Wro stelt aan de tijdelijkheid van de behoefte van de voorziening was verweerder niet bevoegd toepassing te geven aan dit artikel. Het bestreden besluit kan om die reden niet in stand blijven. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De overige door eisers aangevoerde gronden kunnen en zullen onbesproken blijven.
2.11 Naar aanleiding van het uitvoerige debat ter zitting over de perikelen rond de nieuwe huisvesting voor de [naam school] hecht de voorzieningenrechter eraan nog het volgende, geheel ten overvloede, te overwegen. Eisers hebben duidelijk laten blijken weinig ingenomen te zijn (geweest) met de wijze waarop verweerder hen in deze procedure tegemoet is getreden. Eisers hebben zich overvallen gevoeld door de snelle besluitvorming en menen dat er te weinig (serieus) is geluisterd naar de door hen aangedragen alternatieven. De voorzieningenrechter kan hier begrip voor opbrengen. Communicatie tussen overheid en burgers is altijd voor verbetering vatbaar en elke procedure heeft zijn eigen leermomenten. In dit geval ziet de voorzieningenrechter een leermoment voor verweerder gelegen in het feit dat naar zijn oordeel onnodig, althans tot op zekere hoogte, door toedoen van verweerder een waas van geheimzinnigheid is gegleden over het proces van de locatiekeuze. Naar ter zitting is gebleken bestaat er een rapport van de eerder genoemde ambtelijke werkgroep ten behoeve van de voorbereiding op de besluitvorming over de locatiekeuze. Dit rapport geeft inzicht in het proces van afweging van belangen ten aanzien van de onderscheidene locaties, aldus verweerder. Verweerder heeft hierbij toegelicht dat openbaarmaking van dit rapport de belangen van derden, onder wie kandidaat bouwers, zou kunnen schaden en om die reden niet aan eisers is verstrekt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder er verstandig aan had gedaan deze toelichting eerder aan eisers te verstrekken. Hiermee had wellicht gegroeid wantrouwen kunnen worden weggenomen. De voorzieningenrechter kan echter ook begrip opbrengen voor de positie waarin verweerder zich bevindt. Verlenging van de huur is onmogelijk gebleken en het belang van kinderen en hun ouders eist dat er een adequate oplossing wordt gevonden. De door eisers geopperde locatie aan [adres] - tijdelijke huisvesting aldaar als blijkt dat die locatie de definitieve locatie gaat worden - betekent onderwijs naast een bouwput en kan nauwelijks serieus worden genomen. Ook de andere mogelijke locaties die ter zitting de revue zijn gepasseerd blinken niet uit door grotere aantrekkelijkheid dan de thans gekozen locatie. Indien eisers zich mede de belangen van de kinderen en hun ouders aantrekken - en blijkens hun opstelling ter zitting zijn ze begaan met die belangen - zou het getuigen van flexibiliteit indien zij, niettegenstaande de uitslag van deze procedure, de bereidheid zouden tonen de locatie aan de [adres] niet definitief van het lijstje te schrappen. Dat eisers zicht op een einddatum willen hebben is evident. Verweerder kan daaraan bijdragen door de procedures die noodzakelijk zijn voor de nieuwbouw voortvarend ter hand te nemen en open met eisers te (blijven) communiceren.
2.12 Omdat thans op de hoofdzaak wordt beslist, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt derhalve afgewezen.
2.13 De voorzieningenrechter ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. De kosten worden aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht gesteld op € 1311, - (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.3 vernietigt het bestreden besluit van 14 december 2010;
3.4 veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Velsen in de door eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 1311,-, te betalen aan eisers;
3.5 gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Velsen het door eisers betaalde griffierecht van € 150,- aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2011.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat uitsluitend voor zover het de hoofdzaak betreft hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.