Rechtbank Haarlem, 21-01-2011, BQ1294, 10/772
Rechtbank Haarlem, 21-01-2011, BQ1294, 10/772
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 21 januari 2011
- Datum publicatie
- 14 april 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2011:BQ1294
- Zaaknummer
- 10/772
Inhoudsindicatie
BPM. Eiser kan zich beroepen op het herstelbeleid dat is opgenomen in het Besluit van de minister van Financiën van 4 juni 2010, nr. DGB2010/1607M (het kaderbesluit) ondanks dat het belastbare feit is geconstateerd op 16 november 2008.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Zaaknummer: AWB 10/772
Uitspraakdatum: 21 januari 2011
Uitspraak in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane [P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 1 oktober 2009 een naheffingsaanslag ingevolge de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) opgelegd ten bedrage van € 10.182, alsmede bij beschikking met dezelfde dagtekening een vergrijpboete van € 2.545. Bij beschikking is voorts € 284 heffingsrente berekend.
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft verweerder bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 6 januari 2010 het bezwaar -voor zover gericht tegen de hoogte van de verschuldigde BPM en de opgelegde vergrijpboete- gegrond verklaard. Verweerder heeft de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 8.987 en de boete verminderd tot nihil.
1.3. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2010. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [A]. Eiser heeft een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Uit de kentekenregistratie blijkt dat eiser vanaf 13 september 2008 houder is van het motorrijtuig van het merk [AUTO] met het kenteken [AA-BB-00] (het motorrijtuig).
2.2. Tot de gedingstukken behoort een controleformulier van 16 november 2008, waarin onder meer is vermeld:
“Algemene controlegegevens
(…)
De onregelmatigheid betreft: (…)
bestelauto welke niet aan de eisen van grijs kenteken voldoet
Gegevens van de auto/motor
*Kenteken nummer [AA-BB-00]
(…)
* Datum eerste toelating (staat op kentekenbewijs): 13-9-2008
(…)
Verklaring van de bestuurder: (In welke taal? Nederlands)
open cab (zie foto’s)
Ik heb de cab zo gekocht. Ik dacht dat hij voldeed aan de eisen. Cab is gekocht in [land].
(…)
Feiten van belang voor collega behandelaar:
Lengte 122
Hoog 90 Binnen 100
*Bpm-formulier uitgereikt aan [A] (eigenaar/houder)
(…)”
2.3. Tot de gedingstukken behoren voorts een aantal foto’s die zijn gemaakt ten tijde van bovengenoemde controle.
2.4. Tot de gedingstukken behoort tevens een brief van de Centrale administratie van 7 april 2009. Deze brief betreft een kennisgeving toepassing bestelautotarief voor ondernemers. In deze brief is -voor zover van belang- het volgende vermeld:
“Een onderzoek heeft uitgewezen dat het tarief van de motorrijtuigenbelasting voor de bestelauto met kenteken [AA-BB-00] onjuist is vastgesteld.
Ik pas alsnog met ingang van 13 maart 2009 het bestelautotarief van artikel 24b van de Wet op de motorrijtuigenbelasting vast. (…)”
2.5. Naar aanleiding van de onder 2.2 genoemde controle heeft verweerder geconcludeerd dat er sprake is van een personenauto in de zin van de Wet BPM en is de naheffingsaanslag en boete opgelegd.
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. In geschil is of verweerder het motorrijtuig terecht heeft aangemerkt als een personenauto in de zin van de Wet BPM. Meer in het bijzonder is in geschil of eiser een beroep kan doen op het Besluit van de minister van Financiën van 4 juni 2010, nr. DGB2010/1607M, Stcrt. 2010, 9057, V-N 2010/34.13 (hierna: het Kaderbesluit).
3.2. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag.
3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.4. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken en naar het proces-verbaal.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.1. Ingevolge artikel 1, derde lid, van de Wet BPM is ingeval een geregistreerd ander motorrijtuig dan een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto in een zodanige staat wordt gebracht dat het een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto is, de belasting verschuldigd ter zake van de registratie als personenauto, als motorrijwiel of als bestelauto dan wel, indien geen nieuw kenteken wordt opgegeven, ter zake van de aanvang van het gebruik als personenauto, motorrijwiel of bestelauto in Nederland van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994.
4.1.2. Ingevolge artikel 3, derde lid, aanhef en onder sub c, van de Wet BPM wordt onder een bestelauto verstaan een motorrijtuig met een laadruimte die niet is ingericht voor het vervoer van personen, die in haar geheel is voorzien van een vlakke laadvloer en die:
c ingeval de laadruimte ten minste 25 cm hoger is dan de cabine:
(…)
3° niet is voorzien van zijruiten; dan wel is voorzien van niet meer dan één aan de rechterzijde van de laadruimte aangebrachte zijruit;
4.1.3. Op grond van artikel 2, tiende lid, van de Uitvoeringsregeling BPM is een laadruimte niet voorzien van zijruiten indien de zijruiten geheel zijn verwijderd en zijn vervangen door niet uit glas bestaande panelen uit één stuk van ondoorzichtig en vormvast materiaal. De panelen dienen zoveel mogelijk rondom en op onverbrekelijke wijze rechtstreeks met de carrosserie te zijn verbonden.
4.1.4. Ingevolge artikel 12a, eerste lid, eerste volzin, van de Wet BPM kan, ingeval van constatering van het gebruik van de weg met een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto waarvoor de belasting die is verschuldigd ter zake van een feit als bedoeld in artikel 1, derde of vierde lid, niet is betaald, de belasting worden nageheven van degene op wiens naam het kenteken is gesteld op het moment van constatering.
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de linkerzijruit van het motorrijtuig op het moment van de controle niet ondoorzichtig was. Op grond van de onder 4.1.1 tot en met 4.1.4 genoemde wettelijke bepalingen heeft verweerder op het moment van de controle terecht het voertuig aangemerkt als een personenauto. De wet BPM biedt geen mogelijkheid naheffing te voorkomen door herstel achteraf.
4.3. Eiser heeft zich beroepen op het herstelbeleid van de staatssecretaris van Financiën. Verweerder heeft in dat kader aangevoerd dat dit beroep niet in rechte is gehonoreerd omdat eiser niet heeft voldaan aan de ter zake gestelde voorwaarden nu het karakter van het motorrijtuig in meer dan geringe mate is aangetast en herstel daarvan niet betrekkelijk eenvoudig kan worden gerealiseerd.
4.4. Het herstelbeleid was met ingang van 1 oktober 2006 opgenomen in het Besluit van de minister van Financiën van 12 september 2006, nr. CCP2006/1980M, Stcrt. 2006, 185, VN 2006/53.23 (hierna: de Leidraad BPM ). Deze Leidraad BPM is op 16 juni 2010 ingetrokken en gelijkertijd vervangen door het Kaderbesluit. In het Kaderbesluit is -voor zover van belang- het volgende opgenomen:
"(...)
12. Herstelbeleid
12.1. Inrichtingseisen voor bestelauto's
Als een bestelauto waarop geen bpm drukt, niet langer aan de inrichtingseisen voldoet, is bpm verschuldigd. In de praktijk doen zich situaties voor waarin de laadruimte voldoet aan de fiscaal vereiste maten en het karakter van de bestelauto in geringe mate is aangetast. Het herstel in de hoedanigheid van bestelauto kan betrekkelijk eenvoudig worden gerealiseerd.
Goedkeuring
In de situaties dat herstel betrekkelijk eenvoudig kan worden gerealiseerd, keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed, dat de kentekenhouder de geconstateerde onregelmatigheden kan herstellen. Dit houdt in dat niet direct bij eerste constatering van gebruik van de weg met een dergelijk motorrijtuig een naheffingsaanslag bpm wordt opgelegd. (...)"
4.5. Volgens het arrest van de Hoge Raad van 18 februari 1987, nr. 23 581, BNB 1987/161, kan een belastingplichtige zich met succes beroepen op het vertrouwen, door een resolutie bij hem gewekt, ongeacht het tijdstip waarop het tot belastingheffing aanleiding gevende feit zich heeft voorgedaan. Dit is slechts anders indien en voor zover de resolutie zulks uitdrukkelijk bepaalt. Deze jurisprudentie brengt mee dat eiser zich in het onderhavige geval op het Kaderbesluit kan beroepen nu in dit besluit niet uitdrukkelijk anders is bepaald. De vermelding in paragraaf 14 van het Kaderbesluit dat het besluit in werking treedt met ingang van de dag na datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst, maakt dit niet anders nu een dergelijke vermelding moet worden gelezen in het licht van artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Op de aangegeven datum is het besluit in werking getreden ongeacht het tijdstip van het belastbare feit nu daaromtrent in het besluit geen beperking is aangebracht.
4.6. De rechtbank stelt vast dat eiser voldoet aan het herstelbeleid zoals dat is geformuleerd in het Kaderbesluit en overweegt daartoe het volgende. Eiser heeft ter zitting geloofwaardig verklaard dat de zijruit kort na de constatering genoemd onder 2.2, eenvoudig uit het motorrijtuig te halen was en dat vervolgens een op maat gesneden ondoorzichtig hard plastic bord - na verwijdering van de rubbers - rechtstreeks op de carrosserie is teruggeplaatst. De rechtbank vermag niet in te zien dat deze handeling geen betrekkelijke eenvoudige aanpassing is. De rechtbank is tevens van oordeel dat het aanbrengen van een ondoorzichtige zijruit het karakter van de bestelauto slechts in geringe mate heeft aangetast nu het verschil tussen getint glas en ondoorzichtig glas optisch klein is.
4.7. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat een geslaagd beroep op het Kaderbesluit bijvoorbeeld wel mogelijk is in het geval waarin schade aan een voertuig wordt hersteld. De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen nu herstel van schade in de regel geen grond vormt voor het opleggen van een naheffingsaanslag BPM en het herstelbeleid derhalve niet voor dergelijke situaties kan zijn bedoeld. De rechtbank is van oordeel dat het Kaderbesluit moet worden uitgelegd op een wijze die redelijkerwijs gangbaar is en dat vanuit die optiek, méér situaties onder het Kaderbesluit kunnen vallen dan verweerder voorstaat. Voor de enge uitleg die verweerder aan het Kaderbesluit geeft bestaat geen redelijke grond. Het beroep van eiser op het Kaderbesluit wordt derhalve gehonoreerd.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Voor de door eiser gevraagde verletkosten wordt verweerder, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, veroordeeld deze te vergoeden tot het een bedrag van € 100.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 100;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Hummel, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Plesman-Jalink, griffier. De beslissing is in het openbaar uit gesproken op 21 januari 2011.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.