Rechtbank Haarlem, 11-04-2011, ECLI:NL:RBHAA:2011:BW1666 ECLI:NL:RBHAA:2011:1117 BQ2119, 08/6552
Rechtbank Haarlem, 11-04-2011, ECLI:NL:RBHAA:2011:BW1666 ECLI:NL:RBHAA:2011:1117 BQ2119, 08/6552
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 11 april 2011
- Datum publicatie
- 21 april 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2011:BQ2119
- Zaaknummer
- 08/6552
Inhoudsindicatie
Uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat artikel 2.16c van het Besluit Wfsv niet strijdig is met de Wfsv, zodat niet geoordeeld kan worden dat de gedifferentieerde premie WGA niet kan en mag worden gebaseerd op voorafgaande aan de inwerkingtreding van de WIA uitbetaalde WAO-uitkeringen en dat het Besluit daarom onverbindend dient te worden verklaard.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Zaaknummer: AWB 08/6552
Uitspraakdatum: 11 april 2011
Uitspraak in het geding tussen
de stichting [X], gevestigd te [Z], eiseres,
gemachtigde: mr. [A]
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[P], kantoor [Z], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiseres bij voor bezwaar vatbare beschikking op grond van artikel 59, eerste lid, Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) van 25 maart 2008 meegedeeld dat de gedifferentieerde premie als bedoeld in artikel 38 Wfsv (hierna: WGA-premie) voor het jaar 2007 2,78 % bedraagt.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 september 2008 de beschikking gehandhaafd.
1.3. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.4. Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2011.
Namens eiseres is daar verschenen haar gemachtigde en [B], werkzaam bij eiseres als consulente P&O. Namens verweerder zijn verschenen [C] en mr. drs. [D].
2. Geschil
2.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de beschikking gedifferentieerde premie WGA terecht op 2,78% is vastgesteld door verweerder. De wijze waarop de premie is berekend is op zichzelf niet in geschil.
2.2. Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend, verweerder daarentegen bevestigend.
2.3. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de beschikking. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
2.4. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting.
3. Beoordeling van het geschil
Wettelijk kader
3.1.1. Artikel 34, eerste lid, van de Wfsv bepaalt dat de WGA-premie is verschuldigd door werkgevers in de zin van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en bestaat uit een basispremie, een uniforme premie en een gedifferentieerde premie.
3.1.2. Ingevolge artikel 38, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wfsv, zoals deze wet luidde ten tijde hier in geding, stelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv) voor de berekening van de gedifferentieerde premie ten behoeve van de Werkhervattingskas een voor alle takken van bedrijf en beroep gelijk rekenpercentage vast.
Elk jaar, zo bepaalt het tweede lid van artikel 38 van de Wfsv, wordt met ingang van 1 januari een opslag of korting vastgesteld waarmee het in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde percentage wordt verhoogd, respectievelijk verlaagd.
3.1.3. Hoe de gedifferentieerde premie wordt berekend, is geregeld in het op artikel 38, vierde lid, van de Wfsv gebaseerde Besluit Wfsv (Stb. 2005, 585; hierna te noemen: het Besluit). In het jaar 2007 was de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas neergelegd in paragraaf 3a van het Besluit.
Artikel 2.16c van het Besluit bepaalde dat de opslag of korting, bedoeld in artikel 38, tweede lid, van de Wfsv voor alle werkgevers gelijk is aan het individuele werkgeversrisicopercentage verminderd met het gemiddelde werkgeversrisicopercentage.
Ingevolge het tweede lid van artikel 2.16c van het Besluit wordt het individuele werkgeversrisicopercentage, bedoeld in het eerste lid, verkregen door het totaalbedrag van de op grond van artikel 117 van de Wfsv ten laste van de Arbeidsongeschiktheidskas komende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, die in het tweede kalenderjaar vóór het kalenderjaar 2007 zijn betaald aan werknemers die -kort gezegd- bij het intreden van de arbeidsongeschiktheid in dienstbetrekking stonden tot een werkgever.
Equivalentiebeginsel
3.2.1. Eiseres heeft aangevoerd dat de premievaststelling in strijd is met het equivalentiebeginsel. Het equivalentiebeginsel houdt in dat er een relatie moet zijn tussen de hoogte van de door de wetgever vastgestelde gedifferentieerde premie WGA en de individuele werkgeversrisico’s in de WGA, aldus eiseres. In dat kader heeft eiseres gesteld dat artikel 2.16c van het Besluit strijdig is met de Wfsv, omdat de gedifferentieerde premie WGA niet kan en mag worden gebaseerd op voorafgaande aan de inwerkingtreding van de WIA uitbetaalde WAO-uitkeringen en dat het Besluit daarom onverbindend dient te worden verklaard.
3.2.2. Deze beroepsgrond wordt verworpen. De rechtbank stelt te dien aanzien voorop dat uit de Memorie van Toelichting bij de Invoeringswet Wet WIA (TK, 2004-2005, 30118, nr. 3, blz. 17-19) onmiskenbaar blijkt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om bij de invoering in 2007 van de premiedifferentiatie in de WGA ook de WAO-uitkeringslasten te betrekken bij de berekening van de gedifferentieerde premie WGA. De wetgever heeft daarbij eventueel optredende negatieve effecten onder ogen gezien, maar wilde om uitvoeringstechnische redenen de financiële gevolgen van de overgang van het WAO- naar het WIA-premieregime zoveel mogelijk beperken en voorkomen dat bij die overgang een schoksgewijze premieontwikkeling zou plaatsvinden. De rechtbank heeft deze evidente keuze van de wetgever, gelet op artikel 11 van de Wet van 1829, Stb. 28, houdende Algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk, te eerbiedigen.
3.2.3. In dit kader heeft eiseres nog verwezen naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 maart 2007,
. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder er terecht op gewezen dat de tekst van artikel 38 van de Wfsv het in de berekening van de opslag of korting meenemen van de WAO-uitkeringen niet uitsluit, terwijl uit de wetsgeschiedenis blijkt dat deze WAO-uitkeringen in de overgangsfase in de berekening moeten worden opgenomen. Er is derhalve ook in dat opzicht geen sprake van strijd van artikel 2.16c van het Besluit met artikel 38 van de Wfsv.3.2.4. Eiseres stelt dat de besluitgever met het bepaalde in artikel 2.8, 2.9 en 2.16c van het Besluit is getreden buiten de in artikel 38 van de Wfsv neergelegde delegatiebevoegdheid. Eiseres verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar de bedoeling van de wetgever. Ook deze stelling verwerpt de rechtbank. Artikel 38 van de Wfsv bepaalt dat bij of krachtens AMvB nadere regels worden gesteld. De inhoud van de door eiseres bedoelde artikelen in het Besluit komt geheel overeen met de bedoeling van de wetgever, zoals die blijkt uit de wetsgeschiedenis. De Besluitgever is bij het opstellen van het Besluit Wsfv bovendien volledig binnen de door de wetgever in artikel 38 van de Wfsv gestelde grenzen gebleven. Daarbij wordt aangetekend dat artikel 38 van de Wfsv nauwelijks grenzen stelt aan de regels die door de besluitgever kunnen worden gesteld ten aanzien van het rekenpercentage en het gemiddelde percentage. Hierop stuit ook af de stelling van eiseres dat sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Dubbele heffing
3.3. Eiseres voert voorts aan dat sprake is van dubbele heffing van WAO-lasten omdat de WAO-lasten gebruikt worden voor de vaststelling van de gedifferentieerde WAO-premie maar ook voor de vaststelling van de gedifferentieerde WGA-premie.
De rechtbank overweegt ten aanzien van deze stelling het volgende.
De gedifferentieerde premies WAO vormen inkomsten voor de Arbeidsongeschiktheidskas en de gedifferentieerde premies WGA vormen inkomsten voor de Werkhervattingskas. De WAO-uitkeringen worden uit de Arbeidsongeschiktheidskas betaald en de WGA-uitkeringen uit de Werkhervattingskas. Er zijn derhalve verschillende bestedingsdoelen. Weliswaar worden de WAO-lasten twee keer gebruikt als grondslag voor de berekening van de gedifferentieerde premies, namelijk de WAO-premie en de WGA-premie, maar er is geen sprake van overheveling van fondsen van de arbeidsongeschiktheidskas naar de Werkhervattingskas. Er is daarom ook geen sprake van dubbele heffing.
Vertrouwensbeginsel
3.4. Eiseres stelt vervolgens dat het gebruik van WAO-lasten voor heffing van de gedifferentieerde WGA-premie achterwege moet blijven omdat de werkgevers in de waan zijn gebracht dat de WAO-premiedifferentiatie zou worden afgeschaft, maar de werkgevers nu alsnog met premiedifferentiatie geconfronteerd worden door middel van de WGA-premie. De oorspronkelijke bedoeling van de wetgever is ingehaald door de nieuwe wetgever, aldus eiseres.
Ook deze stelling faalt. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever al bij het voorbereiden van de desbetreffende wetsvoorstellen rekening hield met de gevolgen voor de financiering van de WIA als gevolg van de afschaffing van de Pemba. In de toelichting op het besluit van 9 juli 2007 tot wijziging van het Besluit in verband met de premiedifferentiatie voor de Werkhervattingskas vanaf 2008 (Stb 2007, 279) is onder meer het volgende opgenomen, waarbij WHK staat voor Werkhervattingskas en Aof voor Algemeen arbeidsongeschiktheidsfonds:
”Op het rekenpercentage wordt per werkgever een individuele opslag of korting toegepast. De opslag en de korting worden bepaald op grond van het arbeidsongeschiktheidsrisico van de werkgever. Dit risico wordt bepaald door de uitkeringslasten die aan hem toegerekend worden gedurende de duur van de premiedifferentiatie. In de structurele situatie gaat het dan om de uitkeringen die gedurende tien jaar ten laste komen van de WHK. In de jaren 2008–2012 is er sprake van een overgangssituatie.
Deze verschilt op twee punten van de structurele situatie. Het eerste punt betreft het gegeven dat er aanvankelijk nog geen tien jaar WGA-lasten bekend zijn, omdat de WGA nog geen tien jaar van kracht is. Om toch tot de bepaling van het risico te kunnen komen, wordt gedurende de eerste jaren (2008–2012) ook uitgegaan van de WAO-uitkeringen die ten laste komen van de Aok. De WAO-uitkeringen die zijn ingegaan in 2005 (Ook in 2005 is nog enige instroom in de WAO geweest van circa 2000 personen waarin de ziekteperiode was aangevangen voor 1 januari 2004, maar waarin de wachttijd eindigde na 31 december 2004) komen tot en met 2010 ten laste van de Aok en worden meegeteld voor het arbeidsongeschiktheidsrisico voor de WGA in de jaren tot en met het premiejaar 2012.
Het tweede punt betreft het gegeven dat de WGA-uitkeringen in 2006 ten laste kwamen van het Aof, omdat er in 2006 nog geen gedifferentieerde WGA-premie bestond en er nog geen WHK was. Bovendien was de duur van het eigenrisicodragen en premiedifferentiatie in 2006 geen tien jaar maar vier jaar. Dit betekent dat de WGA-uitkeringen die zijn ingegaan in 2006 gedurende vier jaar meetellen voor het risicopercentage van de individuele werkgever. Omdat het in dit geval gaat om uitkeringsjaren die op iedere willekeurige datum in een jaar kunnen ingaan, heeft dit gevolgen voor vijf kalenderjaren (de jaren 2008 tot en met 2012).
De WGA-uitkeringen die zijn ingegaan in 2007 en latere jaren tellen mee voor tien jaar en zijn dus relevant voor elf kalenderjaren. In 2019 is de structurele situatie bereikt voor het risicopercentage.
Na deze overgangssituatie 2008–2012 is er een verder ingroeimodel waarbij de premiedifferentiatie voor de WGA alleen op WGA-lasten is gebaseerd. Het aantal jaren dat meetelt in de premiedifferentiatie groeit jaarlijks tot er tien jaren van instroom in de WGA worden meegenomen in de premiedifferentiatie.
Voor 2008 wordt de gemiddelde premie gebaseerd op de verwachte WHK-lasten als gevolg van WGA-uitkeringen die zijn ingegaan in de jaren 2006 t/m 2008. Het risicopercentage wordt gebaseerd op de in 2006 betaalde WAO uitkeringen (ingegaan in de jaren 2001 t/m 2005) ten laste van het Aok en de in 2006 betaalde WGA-uitkeringen ten laste van het Aof.”
Uit het voorgaande blijkt dat het nooit het plan is geweest om premiedifferentiaties in alle arbeidsongeschiktheidsverzekeringen af te schaffen. Er was voor eiseres dan ook geen aanleiding om aan afschaffing van de Pemba het vertrouwen te ontlenen dat geen sprake zou zijn van premiedifferentiatie WGA die niet gebaseerd zou zijn, althans in de overgangsfase, op de relevante WAO-uitkeringen.
Ongelijk speelveld
3.5. Eiseres brengt naar voren dat sprake is van een ongelijk speelveld in die zin dat eigenrisicodragers niet twee keer betalen voor dezelfde lasten, de WAO-uitkeringen uit het verleden, terwijl werkgevers die geen eigenrisicodrager zijn geworden dat wel moeten doen.
Zoals hiervoor onder 3.3 is overwogen is geen sprake van dubbel betalen voor de WAO-uitkeringen. Voor de werkgevers die geen eigenrisicodrager zijn geldt slechts dat - gedurende de overgangsfase waar nog geen WGA-ervaringscijfers voorhanden zijn - de WAO-cijfers worden gebruikt ter bepaling van het WGA-risico van de werkgevers. Ter zitting heeft eiseres nog aangegeven dat sprake is van een ongelijk speelveld tussen enerzijds niet-eigenrisicodragers zoals eiseres en anderzijds eigenrisicodragers die hun risico niet hebben herverzekerd. De werkgevers die in het publieke bestel zijn gebleven worden bij de berekening van de WGA-premie nog geconfronteerd met de WAO-lasten uit 2005, terwijl eigenrisicodragers alleen te maken hebben met de werkelijke WGA-lasten. De discussie over het gelijke speelveld in het kader van de premiedifferentiatie had betrekking op gelijke omstandigheden voor publieke en private verzekeraars bij de verzekering van het arbeidsongeschiktheidsrisico. De beroepsgrond van eiseres heeft geen betrekking op dit gelijke speelveld nu eiseres een vermeende ongelijkheid aansnijdt tussen enerzijds publiek verzekerden en anderzijds eigenrisicodragers die geen herverzekering hebben afgesloten. Het gebruik van verstrekte WAO-uitkeringen voor de vaststelling van de WGA-premie is onvoldoende om te kunnen concluderen dat publiek verzekerde werkgevers ongelijk worden behandeld ten opzichte van eigenrisicodragers.
3.6. Conclusie
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
4. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
5. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. H.A.M. Röell-Mulder, voorzitter, mr. W.J. van Brussel en mr. T.A. de Hek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2011.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.