Home

Rechtbank Haarlem, 13-04-2011, ECLI:NL:RBHAA:2011:2135 BQ3815, 09/6083

Rechtbank Haarlem, 13-04-2011, ECLI:NL:RBHAA:2011:2135 BQ3815, 09/6083

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
13 april 2011
Datum publicatie
10 juni 2011
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2011:BQ3815
Zaaknummer
09/6083

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. De inspecteur heeft terecht bij de oplegging van de naheffingsaanslag geen rekening gehouden met de boeking van de creditfacturen. Eiseres heeft ten onrechte of te veel BTW gefactureerd. Deze situatie is niet zo hersteld dat deze controleerbaar is en niet leidt tot verlies van belastinginkomen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Zaaknummer: AWB 09/6083

Uitspraakdatum: 13 april 2011

Uitspraak in het geding tussen

Stichting X, gevestigd te Z, eiseres,

gemachtigde: H. Benschop

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi, kantoor Utrecht, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft met dagtekening 26 november 2008 aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 3.879, alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 193 en heffingsrente van € 377.

1.2. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 31 oktober 2009 de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.3. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2011. Namens eiseres is verschenen gemachtigde voornoemd. Namens verweerder zijn verschenen A en B.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiseres is opgericht op 25 maart 2003. Eiseres organiseert twee maal per jaar, in het voorjaar en in het najaar, een vakbeurs onder de naam “C”. Tijdens deze beurs kunnen beursdeelnemers tegen betaling een stand inrichten met de producten die zij komend seizoen zullen aanbieden. Beursdeelnemers zijn ondernemers die papierwaren, kantoorartikelen, schrijfwaren en “Gifts” verkopen aan detaillisten.

2.2. Eiseres organiseert de beurs, zorgt voor de promotie van de beurs en verzorgt een beursmagazine, waarin beursdeelnemers een advertentie plaatsen. De beursdeelnemer is op grond van de gesloten overeenkomst met eiseres verplicht voormelde prestaties van eiseres af te nemen. Deze prestaties factureert eiseres vooraf aan de beursdeelnemers.

Naast voornoemde verplichte prestaties kunnen beursdeelnemers consumptiebonnen, lunches, diners, munten voor een beursverloting en parkeerkaarten bij eiseres afnemen. Deze prestaties factureert eiseres achteraf.

2.3. Eiseres heeft in 2006 de volgende aangiften omzetbelasting ingediend en heeft de volgens deze aangiften verschuldigde omzetbelasting tijdig voldaan:

OB (alg. tarief) OB (laag tarief) Voorbelasting Saldo

1e kwartaal 48.100,00 417,00 38.845,00 9.672,00

2e kwartaal 0,00 0,00 0,00 0,00

3e kwartaal 0,00 0,00 0,00 0,00

4e kwartaal 53.210,00 340,00 47.662,00 5.888,00

totaal 101.310,00 757,00 86.507,00 15.560,00

2.4. Op 29 juli 2008 ontvangt verweerder een aanvulling op de aangiften (hierna: suppletie) van de gemachtigde van eiseres. Hierin wordt de volgende opstelling gegeven:

omzet omzetbelasting

Omzet 19% 408.770,00 77.666,00

Omzet 6% 11.285,00 677,00

-----------

78.343,00

Voorbelasting 87.222,00

-------------

-/- 8.879,00

Voldaan op aangifte 15.560,00

-------------

Te ontvangen 24.439,00

2.5. Vervolgens heeft verweerder eiseres om een toelichting op de suppletie gevraagd, samen met facturen die verantwoordelijk zijn voor de afwijkende uitkomst en een uitdraai van het grootboek. Omdat de toelichting nieuwe vragen opriep bij verweerder heeft er een telefonisch contact plaatsgevonden tussen de gemachtigde en de controlerend ambtenaar. Daarbij zijn drie memoriaal boekingen aan de orde gekomen, waaronder de volgende boeking:

“2. Belanghebbende heeft in 2006 creditfacturen uitgereikt aan beursdeelnemers van beurzen in 2003 en 2004. De hierop vermelde omzetbelasting is teruggeboekt op de af te dragen omzetbelasting. Het gaat om een bedrag van € 4.614,21”

2.6. Uit het grootboek van eiseres blijken de volgende verschuldigde bedragen:

OB (alg. tarief) OB (laag tarief) Voorbelasting Saldo

1e kwartaal 52.499,39 441,60 39.309,04 13.631,95

2e kwartaal 0,00 0,00 5.337,87 -/- 5.337,87

3e kwartaal 45.338,75 0,00 24.602,98 20.735,77

4e kwartaal 8.065,72 315,90 17.972,17 -/- 9.590,55

totaal 105.903,86 757,50 87.222,06 19.439,30

2.7. Verweerder legt vervolgens met dagtekening 26 november 2008 aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 een naheffingsaanslag omzetbelasting op van € 3.879 (€ 19.439 – € 15.560) uitgaande van de bedragen in het grootboek van eiseres, alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 193 en heffingsrente van € 377.

3. Geschil

3.1. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Hierbij is enkel in geschil of verweerder terecht geen rekening heeft gehouden met de boeking van de creditfacturen voor een bedrag van € 4.614,21. Tevens is de verzuimboete in geschil.

3.2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag en de boete.

3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

3.4. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de stukken van het geding.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Eiseres stelt zich op het standpunt dat ten onrechte een bedrag van € 4.614,21 door verweerder in aanmerking is genomen als verschuldigde omzetbelasting omdat voor dit bedrag omzetbelasting is gecrediteerd. De creditfacturen waarop die belasting staat vermeld zijn ontvangen door de ondernemers en deze ontvangst is bevestigd.

4.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat aan creditnota’s geen zelfstandige betekenis kan worden toegekend. Zij kunnen samen met de oorspronkelijke factuur een nieuwe factuur vormen, maar daarvan is hier geen sprake omdat niet voldaan is aan de voorwaarden voor herziening van te veel of ten onrechte gefactureerde btw.

4.3. Zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: HvJ EG) van 19 september 2000, zaak C-454/98, Schmeink & Cofreth/Manfred Strobel, BNB 2002/167 verlangt het beginsel van de neutraliteit van de btw dat de opsteller van de factuur de ten onrechte of te veel gefactureerde omzetbelasting kan herzien. Dit kan geschieden door uitreiking van een factuur die de oorspronkelijke factuur vervangt, dan wel aanvult. In laatstgenoemd geval, vormen de eerder uitgereikte factuur en de aanvullende factuur samen de uit te reiken factuur in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). Deze regeling is inmiddels vastgelegd in artikel 35, lid 4, van de Wet: ieder document of bericht dat wijzigingen aanbrengt in, en specifiek en ondubbelzinnig verwijst naar de oorspronkelijke factuur, geldt als factuur. Voorts kan worden gewezen op het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 12 augustus 2004, CPP2004/1537 (hierna: het besluit) en de opvolger daarvan van 19 april 2007, CPP2007/308M, waarin de staatssecretaris aangeeft hoe de correctie van een factuur dient te geschieden. Er worden twee voorwaarden gesteld waaraan moet worden voldaan:

a) de uit te reiken nieuwe factuur of creditfactuur dient een duidelijke verwijzing naar de oorspronkelijke factuur te bevatten, en

b) het gevaar voor verlies van belastinginkomsten dient te worden uitgeschakeld.

Bij de herziening van ten onrechte c.q. te veel gefactureerde omzetbelasting moet de opsteller van de factuur het gevaar voor verlies van belastinginkomsten tijdig en volledig uitschakelen. Hij behoort dat ook tegenover de inspecteur aan te kunnen tonen. Dit houdt in, dat de opsteller van de factuur:

- hetzij aantoont dat de ontvanger van de factuur de ten onrechte c.q. teveel gefactureerde omzetbelasting niet in aftrek kan brengen of aantoont dat de ontvanger van de factuur terzake geen aftrek heeft gehad;

- hetzij aantoont dat de factuur door tijdige terugname niet is en niet meer kan worden gebruikt voor het uitoefenen van het aftrekrecht;

- hetzij aantoont dat, wanneer de factuur wel is gebruikt voor het uitoefenen van het aftrekrecht, de ontvanger van de factuur de ten onrechte c.q. teveel gefactureerde omzetbelasting op aangifte heeft voldaan.

Nederland heeft door de invoering van het besluit, waardoor herziening niet (langer) van de discretionaire beoordelingsbevoegdheid van verweerder afhangt, voldaan aan de op haar rustende verplichtingen zoals beschreven in het arrest Schmeink & Cofreth/Manfred Strobel.

4.4. Voor de beantwoording van de vraag of de voorwaarden zoals gesteld in het besluit, verder gaan dan ter bereiking van het voorkomen van fraude noodzakelijk is waardoor afbreuk wordt gedaan aan de fiscale neutraliteit van de BTW (vgl. r.o. 59 van het arrest Schmeink & Cofreth/Manfred Strobel), acht de rechtbank het arrest van het HvJ EG van 18 juni 2009, zaak C-566/07, Stadeco, BNB 2009/291 van belang. Op grond van dit arrest is de rechtbank van oordeel dat het beginsel van fiscale neutraliteit zich er in beginsel niet tegen verzet dat een lidstaat aan herziening van btw de voorwaarden verbindt dat a) op de creditfactuur verwezen moet worden naar de oorspronkelijke factuur en b) dat tijdig het gevaar voor verlies van belastinginkomsten moet worden weggenomen Nu eiseres degene is geweest die ten onrechte of te veel btw heeft gefactureerd, is het aan eiseres om de situatie zo te herstellen dat deze controleerbaar is (voorwaarde a) en niet leidt tot verlies van belastinginkomsten (voorwaarde b). Van een onevenredig zware belasting van eiseres is, gelet op hetgeen het HvJ in voornoemd arrest in dit opzicht heeft overwogen, geen sprake.

4.5. Nu de creditfacturen geen verwijzing bevatten naar de oorspronkelijke facturen en niet gebleken is dat op enige wijze het gevaar voor verlies van belastinginkomsten door eiseres is weggenomen, heeft verweerder terecht geen rekening gehouden met de boekingen voor de creditfacturen voor een bedrag van € 4.614,21.

4.6. Ten aanzien van de boete overweegt de rechtbank als volgt. In artikel 67c, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is, voor zover hier van belang, bepaald dat, indien de belastingplichtige de belasting welke op aangifte moet worden voldaan niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft betaald, dit een verzuim vormt ter zake waarvan de inspecteur hem een boete van ten hoogste € 4.537 kan opleggen. Verweerder heeft met toepassing van voormeld artikel 67c en paragraaf 24 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 een verzuimboete opgelegd van tien procent van de verschuldigde belasting met een maximum van € 4.537.

4.7. De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Voor het opleggen van een dergelijke boete is niet vereist dat er sprake is van opzet of grove schuld. Alleen bij afwezigheid van alle schuld (avas) dient oplegging van een boete achterwege te blijven. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval geen sprake van avas, nu omstandigheden die daartoe aanleiding kunnen geven zijn gesteld noch gebleken en eiseres zelf met haar aangifte afgeweken is van de in haar eigen grootboek genoemde bedragen. Verwijzing door eiseres naar het arrest van de Hoge Raad van 1 december 2006, nr. 40.518 leidt niet tot een ander oordeel, nu dat arrest enkel betrekking heeft op vergrijpboetes, in het bijzonder de vraag of opzet of grove schuld van de adviseur is toe te rekenen aan eiseres. Het arrest is dus niet van belang voor verzuimboetes.

4.8. Het beroep tegen de beschikking heffingsrente heeft eiseres niet afzonderlijk onderbouwd. Omdat de beroepsgronden tegen de naheffingsaanslag geen doel treffen, zal het beroep tegen de beschikking heffingsrente eveneens ongegrond worden verklaard.

4.9. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet bij deze uitkomst van de procedure geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, voorzitter, mr. A. van Dongen en mr. C.J. Hummel, rechters, in tegenwoordigheid van E. Hoekman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 april 2011.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.