Home

Rechtbank Haarlem, 11-04-2011, BQ4418, AWB 10-2984

Rechtbank Haarlem, 11-04-2011, BQ4418, AWB 10-2984

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
11 april 2011
Datum publicatie
13 mei 2011
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2011:BQ4418
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 10-2984

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Zumba en streetdance vallen onder het verlaagde tarief. Overige danslessen vallen in beginsel niet onder het verlaagde tarief, omdat dansen geen vorm van actieve sportbeoefening is.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Zaaknummer: AWB 10/2984

Uitspraakdatum: 11 april 2011

Uitspraak in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiseres,

gemachtigde: [A]

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[P] verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft met dagtekening 25 september 2009 aan eiseres over het tijdvak 1 juli 2007 tot en met 30 juni 2008 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [nummer]) omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 14.927, alsmede bij beschikking heffingsrente berekend ten bedrage van € 805.

1.2. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 10 mei 2010 de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.3. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Eiseres heeft, nadere stukken ingediend. Een afschrift daarvan is verstrekt aan verweerder.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2011. Namens eiseres is verschenen [B], kantoorgenoot van de gemachtigde, tot bijstand vergezeld van [C]. Namens verweerder is verschenen mr. [D]. Verweerder heeft een pleitnota voorgelezen en deze overhandigd aan eiseres en de rechtbank.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiseres exploiteert sinds 1 juli 2007 een dansschool. Zij verzorgt danslessen in alle danssoorten aan een ieder die zich daarvoor aanmeldt.

2.2. Eiseres heeft over het tijdvak 1 juli 2007 tot en met 30 juni 2008 de omzet voor de omzetbelasting aangegeven naar het verlaagde tarief. Op 24 juli 2009 heeft zij een suppletieaangifte omzetbelasting over het boekjaar 2007/2008 gedaan en daarin verweerder verzocht een naheffingsaanslag op te leggen ten bedrage van € 14.927.

2.3. Eiseres heeft na een grondige verbouwing op 1 september 2008 een nieuw pand betrokken. De voorbelasting ter zake van de verbouwingskosten is volledig in aftrek gebracht.

2.4. Tot de stukken van het geding behoort een overzicht van de cursussen die eiseres aanbiedt. Hieruit blijkt dat zij de volgende cursussen aanbiedt: Alleengaanden, Stijldansen Jeugd, Stijldansen Paren, Streetdance (MINI KIDS SWING (t/m groep 3), KIDS SWING (groep 4-6), Streetdance Junior (groep 7-8), Streetdance Teens, Streetdance Young Adults (vanaf 16 jaar), Streetdance Young Adults (vanaf 30 jaar); Zumba Fitness.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of eiseres voor de door haar verrichte prestaties terecht het verlaagde omzetbelastingtarief heeft gehanteerd en of zij terecht de voorbelasting op de verbouwingskosten van het pand geheel in aftrek heeft gebracht.

3.2. Eiseres beantwoordt de eerste onder 3.1 vermelde vraag bevestigend.

Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag.

3.3. Verweerder is van mening dat een gedeelte van de danslessen is belast met 19% omzetbelasting en dat een gedeelte onder de vrijstelling valt van artikel 8, eerste lid, sub c, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 (hierna het uitvoeringsbesluit), waardoor te weinig omzetbelasting is voldaan en een gedeelte van de omzetbelasting op de verbouwingskosten ten onrechte in aftrek is gebracht.

Ter zitting concludeert verweerder tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en terugwijzing om opnieuw uitspraak op bezwaar te doen.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, onderdeel o, ten tweede, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna de wet) in verbinding met artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van het uitvoeringsbesluit is het verstrekken van onderwijs in muziek, dans, drama en beeldende vorming aan personen jonger dan 21 jaar vrijgesteld van omzetbelasting. Dit is tussen partijen niet in geschil.

4.2. Verweerder heeft ter zitting nader gesteld dat de lessen zumba en streetdance die eiseres geeft vormen van dansen zijn die wat betreft inspanning en activiteiten vergelijkbaar zijn met andere vormen van actieve sportbeoefening zoals bedoeld onder post b3 van Tabel I behorende bij de wet. Volgens deze post valt het geven van gelegenheid tot sportbeoefening en baden onder het verlaagde tarief. De lessen zumba en streetdance die eiseres geeft vallen derhalve onder het verlaagde tarief. De rechtbank heeft geen reden verweerder hierin niet te volgen. Het beroep is in zoverre gegrond. Op verzoek van partijen zal de rechtbank de zaak terugwijzen naar verweerder om met inachtneming van deze uitspraak opnieuw uitspraak op bezwaar te doen.

4.3. Wat partijen nog verdeeld houdt, is de beantwoording van de vraag of de overige danslessen ook onder het verlaagde tarief vallen. Volgens eiseres zijn al haar leerlingen aangesloten bij de Nederlandse Algemene Danssportbond (hierna: NADB) en vallen ook de lessen ter voorbereiding op de danscompetities, wedstrijden en kampioenschappen onder het verlaagde tarief. Eiseres wijst daarbij op de in het besluit van 10 juni 2010, nr. DGB 2010/2147M gebruikte zinsnede “kan worden gedacht”. De leerlingen hebben regelmatig les met veelal als doel om af te dansen en een hogere graad in de danssport te bemachtigen. Dit is vergelijkbaar met sporten als judo. Het pand van eiseres is door de verbouwing compleet ingericht als dansgelegenheid met een speciaal geprepareerde dansvloer, kleedruimten en speciale muziekinstallatie en wordt niet voor andere doeleinden gebruikt. Eiseres is van mening dat bij alle activiteiten sprake is van het verlenen van het recht gebruik te maken van een sportaccommodatie die dient voor de actieve sportbeoefening van de mens, waarop op grond van post b3 van Tabel I bij de wet het verlaagde tarief van 6% van toepassing is.

4.4. Verweerder is van mening dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de diverse besluiten van de staatssecretaris van Financiën, met name niet aan de voorwaarde dat sprake moet zijn van actieve wedstrijddansers. Voor registratie bij de NADB wordt geen onderscheid gemaakt tussen wedstrijddansers die behoren tot de nationale top en dansers die in georganiseerd verband dansen in dansscholen. De voorwaarden voor lidmaatschap van de NADB voor individuele dansers zijn verstrekking van een aantal basisgegevens, zoals naam, leeftijd e.d. en betaling van € 10 per jaar. Verweerder concludeert hieruit dat een ieder die zich met dansen bezig houdt - op welk niveau dan ook - zich kan laten registreren als lid van de NADB. Dit is anders bij de Algemene Nederlandse Dans Onderwijs Sociëteit (hierna: ANDOS) voor de bij die bonden aangesloten geregistreerde actieve wedstrijddansers. Voor inschrijving bij de ANDOS moet men aantoonbaar wedstrijddanser zijn. Voor de inschrijving vindt een selectie plaats.

4.5. De rechtbank is van oordeel dat de overige danslessen, niet zijnde zumba en streetdance, in beginsel niet onder het verlaagde tarief vallen omdat dansen geen vorm van sportbeoefening is. Dansen is geen lichamelijke oefening of ontspanning waarbij vaardigheid, kracht en inzicht voorop staan, maar ritmisch gevoel, expressie, esthetiek en (bij stijldansen) harmonie tussen de danspartners. Hieraan kan worden toegevoegd dat bij het afdansen, anders dan bij sportwedstrijden, geen sprake is van competitie tussen de paren. Voor wat betreft de danslessen die voor dit afdansen opleiden, en waarop het geschil zich toespitst, is geen sprake van lessen op het gebied van sportbeoefening.

4.6. Uit hetgeen is overwogen onder 4.5 volgt dat de overige danslessen, dus met uitzondering van de danslessen voor zumba en streetdance, in beginsel niet het karakter van actieve sportbeoefening hebben zoals bedoeld onder post b3 van Tabel I behorende bij de wet. Een uitzondering geldt voor de danslessen die als gevolg van het besluit van 15 februari 2005, CPP 2004/2318M onder het verlaagde tarief vallen. In dit besluit heeft de staatssecretaris van Financiën goedgekeurd dat vormen van dansen die wat betreft inspanning en activiteiten vergelijkbaar zijn met andere vormen van actieve sportbeoefening onder post b3 van Tabel I behorende bij de wet vallen. Volgens deze post valt het geven van gelegenheid tot sportbeoefening en baden onder het verlaagde tarief. De staatsecretaris van Financiën heeft in zijn besluit van 10 juni 2010, nr. DGB 2010/2147M toegelicht wat moet worden verstaan onder die vormen van dansen die voor wat betreft inspanning en activiteit vergelijkbaar zijn met actieve sportbeoefening. Hierbij kan worden gedacht aan landelijke en regionale danswedstrijden, danscompetities, internationale danswedstrijden en danskampioenschappen. Deze wedstrijden worden normaliter georganiseerd door of onder auspiciën van de NADB of de ANDOS voor de bij die bonden aangesloten geregistreerde actieve wedstrijddansers. Gelet op bovenstaande vallen alleen de lessen voor die danswedstrijden onder het verlaagde tarief, waarvan eiseres kan aantonen dat zij zijn gegeven aan actieve wedstrijddansers die deelnemen aan wedstrijden. Zoals de rechtbank onder 4.5 heeft overwogen, valt afdansen daar niet onder. Danslessen die gegeven worden aan dansers die alleen afdansen in welke graad dan ook vallen niet onder het verlaagde tarief.

4.7. Uit het cursusaanbod blijkt dat eiseres diverse danscursussen speciaal voor de jeugd aanbiedt. Tussen partijen is niet in geschil dat deze danslessen zijn vrijgesteld, hetgeen betekent dat de voorbelasting op de verbouwingskosten van het nieuwe pand niet integraal in aftrek gebracht had kunnen worden. De omvang van de voor het onder 1.1 genoemde tijdvak te maken correctie dient nader te worden vastgesteld. Ten slotte moet onderzocht worden of en in welke omvang eiseres danslessen voor wedstrijddansen in de onder 4.6 bedoelde zin heeft gegeven. De bewijslast daarvan rust op eiseres.

4.8. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard. De rechtbank zal niet zelf in de zaak voorzien maar de zaak terugwijzen naar verweerder om een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- draagt verweerder op opnieuw uitspraak op bezwaar te doen met in achtneming van deze uitspraak;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 874;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 150 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Roke, voorzitter, mr. A. van Dongen en mr. A.E. Keulemans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Plesman-Jalink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2011.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.