Home

Rechtbank Haarlem, 25-01-2011, BQ5188, 09/1434, 09/1436 en 09/1437

Rechtbank Haarlem, 25-01-2011, BQ5188, 09/1434, 09/1436 en 09/1437

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
25 januari 2011
Datum publicatie
26 mei 2011
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2011:BQ5188
Zaaknummer
09/1434, 09/1436 en 09/1437

Inhoudsindicatie

Navordering. Boekenonderzoek vormt nieuw feit. Verweerder hoefde niet te twijfelen aan juistheid van de aangifte. Brief van verweerder waarin wordt medegedeeld dat het bedrag van het verlies wordt herzien voldoet aan de aan een beschikking te stellen eisen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Zaaknummers: AWB 09/1434, 09/1436 en 09/1437

Uitspraakdatum: 25 januari 2011

Uitspraak in de gedingen tussen

X, wonende te Z, eiser,

gemachtigden: mr. A. en B

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Midden, kantoor Hoofddorp, verweerder.

1. Ontstaan en loop van de gedingen

1.1.1. Verweerder heeft aan eiser op 18 september 2006 voor het jaar 1997 een navorderingsaanslag (aanslagnummer 0000.00.000.H.77) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van fl. 877.453 (€ 398.170).

1.1.2. Verweerder heeft bij brief van 7 december 2005 het verlies over het belastingjaar 2000 nader vastgesteld op fl. 11.649 (€ 5.286).

1.1.3. Verweerder heeft bij beschikking van 27 november 2006 het verlies van eiser uit werk en woning over 2002 herzien en vastgesteld op € 5.984.

1.1.4. Verweerder heeft bij beschikking van 27 november 2006 het verlies van eiser uit werk en woning over 2003 herzien en vastgesteld op € 5.983.

1.2.1. Verweerder heeft bij in één geschrift gevatte uitspraken op bezwaar van 3 februari 2009, de navorderingsaanslag over 1997 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van fl. 871.357 (€ 395.404) en de verliesherzieningsbeschikking over 2000 nader vastgesteld op fl. 17.745 (€ 8.052).

1.2.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 februari 2009 de verliesherzieningsbeschikking over 2002 aangepast en het verlies vastgesteld op € 8.484.

1.2.3. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 februari 2009 de verliesherzieningsbeschikking over 2003 aangepast en het verlies vastgesteld op € 8.483.

1.3. Eiser heeft tegen de uitspraken op bezwaar van 3 februari bij 2009 bij brieven van

16 maart 2009, ontvangen bij de rechtbank op 17 maart 2009, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.

1.5. De zaken zijn gelijktijdig behandeld. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2010. Namens eiser is gemachtigde B verschenen, bijgestaan door H. Namens verweerder is verschenen F, vergezeld van G.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiser heeft in 1998 en 1999 een onderneming gedreven op het gebied van human resource management. In de jaren 2000 tot en met 2003 was hij secretaris van de plaatselijke vis- en jachtclub "C U.A." te Z. Eiser heeft de vergoeding voor zijn werkzaamheden als secretaris als winst uit onderneming opgegeven in de jaren 2000 tot en met 2003 en kosten daarop in mindering gebracht.

2.2. Op 18 december 2001 heeft de Belastingdienst Ondernemingen aan eiser een formulier "Opgaaf Informatie bedrijfsbeëindiging" toegezonden omdat was geconstateerd dat eiser nihilaangiften omzetbelasting deed. Dit formulier is door eiser op 28 april 2002 ingevuld retour gezonden. Hij heeft daarop aangetekend dat zijn bedrijfsactiviteiten niet zijn beëindigd of overgenomen. De definitieve aanslag 2000 en de verliesbeschikking 2000 zijn door verweerder vastgesteld op 6 december 2001.

2.3. Op 22 november 2004 heeft verweerder een boekenonderzoek aangekondigd bij eiser. Dit is uitgevoerd op 13 december 2004. Het definitieve rapport is toegezonden op 12 juli 2005. Tijdens de controle is gebleken dat eiser in het managementwerk geen omzet had behaald en geen debiteurenrisico had gelopen en dat geen sprake was van deelname aan het economische verkeer. Vanaf 2000 zijn de aanzienlijke negatieve resultaten van eiser behaald door autokosten en afschrijvingen. Verweerder heeft geconcludeerd dat in de jaren 2000 tot en met 2003 de onderneming geen bron van inkomen was en dat eiser derhalve geen winst uit onderneming behaalde.

2.4. Bij brief van 20 juli 2005 heeft verweerder eiser geïnformeerd over de navorderingsaanslagen die uit het boekenonderzoek voortvloeien. Bij brief van 21 juli 2005 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat de brief van 20 juli 2005 onjuistheden bevat en als niet gezonden moet worden beschouwd.

2.5. Bij brief van 7 december 2005, gericht aan de heer D, E Accountants en Belastingadviseurs, heeft verweerder onder andere het volgende aan eiser meegedeeld:

(…)

Jaar 2000

Op grond van artikel 16 lid 3 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan de Belastingdienst tot 5 jaar terug navorderen. Dit houdt in dat na 31 december 2005 niet meer kan worden nagevorderd over het jaar 2000.

Om dit te voorkomen wordt over het jaar 2000 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting opgelegd, ter behoud van rechten. Deze navorderingsaanslag is gebaseerd op artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Indien heffingsrente is verschuldigd zal deze apart op de aanslag worden vermeld.

Met dagtekening 6 december 2001 werd met aanslagnummer 000000000H 06 de definitieve aanslag vastgesteld waarbij het verlies over het jaar 2000 is vastgesteld op fl. 77.049.

Op basis van de nieuwe informatie (aanvullingen op het rapport) heb ik ingevolge artikel 51 alid 3 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 verlies over het jaar 2000 / artikel 3.151 lid 4 van de Wet IB 2001 opnieuw vastgesteld.

Het nader vastgestelde verlies over het jaar 2000 is fl.11.649 (€ - 5.286).

Bezwaar

Dit is een voor bezwaar vatbare beschikking. Als u het niet eens bent met deze beschikking, moet u binnen zes weken na de dagtekening ervan een bezwaarschrift sturen naar het kantoor van de Belastingdienst die u de beschikking heeft toegezonden. Het postadres staat boven aan deze beschikking. Een bezwaarschrift wordt als tijdig beschouwd indien het binnen de gestelde termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend als het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

(…)

2.6. De navorderingsaanslag over 1997 vloeit voort uit de herziening van het verlies over het jaar 2000.

2.7. Verweerder heeft in de bezwaarfase in elke zaak een proceskostenvergoeding toegekend van € 161, welke gebaseerd is op één punt per zaak met wegingsfactor één.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder een wettelijke mogelijkheid had om de navorderingsaanslag op te leggen en de verliesherzieningsbeschikkingen te nemen. Voorts is de proceskostenvergoeding in bezwaar in geschil.

3.2. Eiser voert aan dat er geen sprake is van een nieuw feit zodat de navordering over 1997 en de verliesherzieningsbeschikkingen over 2000, 2002 en 2003 ongegrond zijn gedaan. Voorts voert eiser aan dat de beschikking over 2000 niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen en daarom niet als beschikking kan worden aangemerkt; daarmee ontbeert tevens de navorderingsaanslag 1997 formele grond. Ten slotte is eiser het niet eens met de toegekende proceskostenvergoeding in bezwaar van 1 punt per zaak. Vanwege de moeilijkheidsgraad moet dit 3 punten per zaak zijn. Eiser concludeert tot vermindering van de navorderingsaanslag 1997 met een bedrag van € 17.805 en tot vernietiging van de verliesherzieningsbeschikkingen. Voorts concludeert eiser tot toekenning van een proceskostenvergoeding in de bezwaarfase van € 483 per zaak.

3.3. Verweerder verwijst naar het resultaat van het boekenonderzoek voor de vraag of er een nieuw feit is en stelt dat de brief van 7 december 2005 alle kenmerken van een beschikking heeft. Voorts meent verweerder dat de proceskostenvergoeding in bezwaar in overeenstemming is met het Besluit proceskosten bestuursrecht.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De bewijslast van de feiten en omstandigheden die licht werpen op de vraag of er sprake is van een nieuw feit in de zin van artikel 16 eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr), artikel 3.151 vierde lid van de Wet IB 2001 en artikel 51a derde lid van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964), rust bij verweerder. Verweerder heeft gewezen op het boekenonderzoek waaruit is gebleken dat eiser, in tegenstelling tot zijn in de aangiften ingenomen standpunt, geen onderneming dreef in de jaren 2000 tot en met 2003. In beginsel heeft verweerder met het rapport van het boekenonderzoek aan zijn bewijslast voldaan.

4.2. Eiser heeft hiertegen ingebracht dat verweerder zelf bij zijn brief van 21 juli 2005 heeft verklaard dat het boekenonderzoek niet juist is.

4.3. Deze stelling van eiser ontbeert feitelijke grondslag en wordt daarom verworpen. Verweerder trekt in zijn brief van 21 juli 2005 slechts de brief van 20 juli 2005 terug en niet de conclusies uit het boekenonderzoek.

4.4. Voorts heeft eiser gesteld dat er geen sprake is van een nieuw feit. Blijkens het toegezonden formulier "Opgaaf Informatie bedrijfsbeëindiging" had verweerder al reden om te twijfelen aan het bestaan van de onderneming. Verweerder had derhalve nader onderzoek moeten doen, aldus eiser.

4.5. De vraag of verweerder zijn onderzoeksplicht heeft verzaakt dient te worden beantwoord naar de maatstaf of de inspecteur, na met normale zorgvuldigheid te hebben kennis genomen van de aangifte, niet behoefde te twijfelen aan de juistheid van de aangifte.

Het formulier "Opgaaf Informatie bedrijfsbeëindiging" is toegezonden aan eiser in verband met een aantal nihilaangiften omzetbelasting. Het indienen van nihilaangiften omzetbelasting kan verschillende oorzaken hebben en is geen informatie op grond waarvan de inspecteur moet twijfelen aan de juistheid van de aangiften inkomstenbelasting. Eiser had bovendien zijn aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2000 tot 2003 door zijn boekhouder H laten doen en die aangiften zagen er verzorgd uit. Daar komt bij dat eiser zelf op 28 april 2002 op het formulier heeft ingevuld dat zijn onderneming niet was beëindigd. Hoewel achteraf geconstateerd moet worden dat eiser daarmee onjuiste informatie verstrekte, zijn geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan verweerder op dat moment behoefde te twijfelen aan de juistheid van de aangiften.

Derhalve is niet aannemelijk geworden dat verweerder niet aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan.

4.6. Met betrekking tot de verliesherziening 2000 heeft eiser gesteld dat die niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Het is een informatieve brief die niet aan belanghebbende is gericht en daarmee voldoet die niet aan de eisen uit artikel 51a derde lid, Wet IB 1964, aldus eiser.

4.7. Artikel 51a, tweede en derde lid van de Wet IB 1964 luiden als volgt:

2. Het bedrag van het verlies, alsmede het bedrag van het ondernemingsverlies, wordt op het aanslagbiljet afzonderlijk vermeld.

3. Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een van de in het eerste lid bedoelde bedragen te hoog is vastgesteld, kan de inspecteur de in dat lid bedoelde beschikking herzien bij voor bezwaar vatbare beschikking. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor herziening opleveren, behoudens in de gevallen waarin belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. Artikel 16, tweede lid, onderdeel b, derde en vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing.

4.8. Hoewel het herziene verlies 2000 niet op een aanslagbiljet is vermeld, is de rechtbank, anders dan eiser, van oordeel dat de mededeling in de brief van 7 december 2005 voldoet aan de aan een beschikking te stellen vereisten. De mededeling bevat het concrete bedrag van het vastgestelde verlies in het genoemde belastingjaar, alsmede informatie over de samenstelling van dat bedrag. Voorts kon er geen twijfel over bestaan dat de mededeling als beschikking moest worden opgevat nu dit met zoveel woorden wordt vermeld en een rechtsmiddelenclausule is toegevoegd. Daarmee heeft eiser duidelijkheid gekregen over de beslissing van verweerder en voldoet de beschikking aan de daaraan uit het oogpunt van rechtszekerheid te stellen eisen.

4.9. De brief van 7 december 2005 is verzonden aan de toenmalige gemachtigde van eiser, die ook thans nog als gemachtigde optreedt, B. Eiser liet zich in gesprekken en correspondentie na het boekenonderzoek door deze gemachtigde vertegenwoordigen. Uit artikel 2:1 en volgende van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat, indien een burger ervoor kiest zijn belangen tegenover een bestuursorgaan te laten behartigen door een gemachtigde, de correspondentie via die gemachtigde zal verlopen. Verweerder kon derhalve volstaan met toezending van de beschikking aan de gemachtigde. Overigens is niet gesteld of gebleken dat eiser op enige wijze is benadeeld door toezending aan uitsluitend zijn gemachtigde, zodat ook om deze reden de grief geen doel treft.

4.10. Tenslotte heeft eiser naar voren gebracht dat de bij bezwaar toegekende proceskostenvergoeding onvoldoende is en dat vanwege de moeilijkheidsgraad factor drie had dienen te worden toegepast.

4.11. De wegingsfactor bij de proceskostenvergoeding wordt bepaald door ingewikkeldheid en belang van de zaak. Indien eiser van oordeel is dat deze zaak ingewikkelder is dan gemiddeld en daardoor een hogere wegingsfactor zou moeten worden toegepast, is, bij een redelijke verdeling van de bewijslast, het aan eiser om dat te motiveren. Dat heeft eiser nagelaten. De rechtbank vermag niet in te zien waarom deze zaak van meer dan gemiddeld gewicht is. Naar objectieve maatstaven bezien heeft deze zaak een gemiddelde moeilijkheidsgraad. Voorts dienen de zaken als samenhangend te worden beschouwd zodat de conclusie is dat geen sprake is van een te lage proceskostenvergoeding in bezwaar. Ook deze klacht van eiser dient te worden verworpen.

4.12. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de beroepen ongegrond moeten worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. M. Koole, voorzitter, mr. A.A. Fase en mr. A. van Dongen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.J.E. Lodder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2011.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.