Rechtbank Haarlem, 12-05-2011, ECLI:NL:RBHAA:2011:BZ4680 ECLI:NL:RBHAA:2011:1535 BQ5665, AWB 09 / 6030
Rechtbank Haarlem, 12-05-2011, ECLI:NL:RBHAA:2011:BZ4680 ECLI:NL:RBHAA:2011:1535 BQ5665, AWB 09 / 6030
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 12 mei 2011
- Datum publicatie
- 23 mei 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2011:BQ5665
- Zaaknummer
- AWB 09 / 6030
Inhoudsindicatie
Om gebruik te maken van de regeling van artikel 27e Wet LB (samenwerkende groep inhoudingsplichtigen) is een beschikking een constitutief vereiste.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Zaaknummer: AWB 09/6030
Uitspraakdatum: 12 mei 2011.
Uitspraak in het geding tussen
de besloten vennootschappen [X1] B.V. en
[X2] B.V., gevestigd te [Z] respectievelijk [Z], beide vennootschappen hierna gezamenlijk te noemen: eisers,
gemachtigde: [A].
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[P] verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Eisers hebben op 27 februari 2008 verweerder verzocht om per 1 februari 2006 te worden aangewezen als samenhangende groep inhoudingsplichtigen (hierna: SGI) als bedoeld in artikel 27e van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet). Bij beschikking van 10 oktober 2008 heeft verweerder dit verzoek van eisers toegekend. De ingangsdatum van de beschikking is hierbij bepaald op 1 maart 2008.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 oktober 2009 het bezwaar van eisers tegen de beschikking ongegrond verklaard en de beschikking gehandhaafd.
1.3. Eisers hebben daartegen bij brief van 7 december 2009, ontvangen bij de rechtbank op 8 december 2009, beroep ingesteld.
1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2011. Namens eisers is verschenen [B]. Namens verweerder zijn verschenen [C] en [D].
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Op 1 februari 2006 is de vennootschap [E] B.V. (hierna: [E]) gesplitst in [X1] B.V. (hierna: [X1]) en [X2] B.V. (hierna: [X2]). [X1] is de rechtsopvolger van [E] en heeft als zodanig ook hetzelfde loonheffingennummer.
2.2. Eisers hebben, teneinde administratieve lastenverlichting te realiseren, verweerder op 27 februari 2008 verzocht [X1] en [X2] met ingang van 1 februari 2006 aan te wijzen als SGI in de zin van artikel 27e van de Wet. Verweerder heeft dit verzoek bij beschikking van 10 oktober 2008 toegewezen, maar heeft hierbij de ingangsdatum van gebruikmaking van deze regeling in afwijking van het verzoek van eisers op 1 maart 2008 vastgesteld.
3. Geschil
3.1. Tussen partijen is in geschil of aan de SGI-beschikking terugwerkende kracht kan worden verleend tot 1 februari 2006.
3.2. Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat ten onrechte aan de beschikking geen terugwerkende kracht is verleend, en dat zowel de wettekst als de wetsgeschiedenis geen beletsel vormt om aan de beschikking terugwerkende kracht te verlenen. Bovendien levert gebruikmaking van de regeling met terugwerkende kracht voor eisers een administratieve lastenverlichting op die door de wetgever ook is beoogd.
Eisers concluderen tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en toewijzing van het verzoek om toepassing van de SGI-regeling met ingang van 1 februari 2006.
3.3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de SGI-beschikking niet vóór de datum van indiening van het verzoek van toepassing kan zijn. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Artikel 27e van de Wet bepaalt met ingang van 1 januari 2006:
“1. Met het oog op het beperken van administratieve lasten van een aantal inhoudingsplichtigen die tegelijkertijd aangiften doen, kan de inspecteur op hun verzoek, onder door hem te stellen voorwaarden, deze inhoudingsplichtigen aanwijzen als samenhangende groep inhoudingsplichtigen.
2. De aanwijzing kan en de daarbij gestelde voorwaarden kunnen, al dan niet op verzoek van een of meer inhoudingsplichtigen, worden gewijzigd of ingetrokken.
3. Aanwijzing, wijziging en intrekking vinden plaats bij voor bezwaar vatbare beschikking.”
4.2. Artikel 27e van de Wet is in werking getreden op 1 januari 2006. Eisers hebben met hun verzoek van 27 februari 2008 beoogd een beschikking te krijgen ingevolge artikel 27e van de Wet met terugwerkende kracht tot 1 februari 2006. De rechtbank begrijpt het geschil tussen partijen aldus dat zij willen vernemen of de door eisers gevraagde beschikking een (constitutief) vereiste is voor toepassing van de regeling, nu weliswaar geen beschikking is afgegeven met een ingangsdatum 1 februari 2006, maar zij de facto op die datum wel aan de voorwaarden voor de toepassing van artikel 27e van de Wet voldeden.
Aan de beantwoording van de door eisers opgeworpen vraag of de in artikel 27e van de Wet opgenomen regeling als zodanig terugwerkende kracht kan hebben, komt de rechtbank niet toe, aangezien deze bepaling ten tijde van de gewenste ingangsdatum van de SGI-beschikking reeds van kracht was.
4.3. Verweerder heeft verklaard dat een beschikking als hier aan de orde met name wordt afgegeven vanuit de administratieve lastenverlichting voor de loonbelasting. Die lastenverlichting bestaat eruit dat aan limitatief in de Wet genoemde administratieve verplichtingen bij overgang van een werknemer naar een andere inhoudingsplichtige binnen de SGI niet nogmaals behoeft te worden voldaan. De afgifte van een beschikking is naar het oordeel van de rechtbank onder die omstandigheden voor een juiste uitvoering van de wetgeving met betrekking tot de administratieve verplichtingen noodzakelijk en een voorwaarde alvorens aan de toepassing van de beoogde administratieve lastenverlichting kan worden toegekomen. Aan een dergelijke beschikking kan daarom in beginsel geen terugwerkende kracht worden verleend. Een andersluidend oordeel zou immers als ongewenst gevolg hebben dat het niet voldoen aan administratieve verplichtingen met terugwerkende kracht wordt gesanctioneerd.
4.4. Verweerder hanteert voor een praktische uitvoering van de regeling weliswaar het beleid dat de ingangsdatum van de beschikking op maximaal vier maanden vóór de aanvraagdatum kan worden gesteld, maar dit doet aan vorenstaand oordeel niet af nu daarbij als voorwaarde wordt gesteld dat de ingangsdatum in hetzelfde kalenderjaar is gelegen als de datum van aanvraag van de beschikking. Dat beleid is, zoals verweerder heeft toegelicht, ingegeven door de systematiek van de loon- en inkomstenbelasting waarbij de heffing plaatsvindt over een kalenderjaar en waarbij herstel van een onjuiste inhouding eenvoudig kan plaatsvinden binnen datzelfde kalenderjaar zonder gevolgen voor de loon- en inkomstenbelasting over de jaargrens heen. Dat verweerder met dit beleid op praktische gronden in feite eveneens het niet voldoen aan administratieve verplichtingen met terugwerkende kracht binnen het kalenderjaar sanctioneert, maakt op zichzelf niet dat een dergelijk beleid zover zou moeten gaan dat het ook dient te worden gehanteerd voor een periode welke, zoals in dit geval, is gelegen meer dan twee jaar vóór de datum van de aanvraag.
Gezien het vorenoverwogene kan verweerder op goede gronden de ingangsdatum van een beschikking als hier aan de orde beperken in die zin dat deze niet verder terug kan gaan dan tot het begin van het kalenderjaar waarin de aanvraag is gedaan. Dit geldt te meer nu de regeling niet dient om personen te beschermen, maar - naar niet in geschil is - slechts is gericht op administratieve lastenverlichting.
4.5. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank een op basis van artikel 27e van de Wet afgegeven beschikking een constitutief vereiste voor gebruikmaking van de in dit artikel opgenomen regeling, zodat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, voorzitter, mr. C.M. van Wechem en
mr. A. van Dongen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2011.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.