Home

Rechtbank Haarlem, 24-05-2011, BQ5849, 10/5492

Rechtbank Haarlem, 24-05-2011, BQ5849, 10/5492

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
24 mei 2011
Datum publicatie
25 mei 2011
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2011:BQ5849
Zaaknummer
10/5492

Inhoudsindicatie

Verzet gegrond, gronden wel tijdig ingediend, verzendtheorie artikel 6:9 Awb geldt.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 10 - 5492

Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor verzetzaken van

in de zaak van:

[X],

wonende te [Z],

opposant,

gemachtigde: mr. [A], te [Q],

tegen:

de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Midden, kantoor [P],

geopposeerde.

Procesverloop

Opposant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van geopposeerde van 6 september 2010.

Bij uitspraak van 21 januari 2011 heeft de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft opposant verzet gedaan. Opposant heeft verzocht te worden gehoord over zijn verzet.

De rechtbank heeft geopposeerde in kennis gesteld van het gedane verzet. Bij diezelfde brief is geopposeerde in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzetschrift. Geopposeerde heeft gereageerd.

Het verzet is behandeld ter zitting van 16 mei 2011. Namens opposant is verschenen [A]. Geopposeerde is vertegenwoordigd door [B].

Overwegingen

De rechtbank heeft het beroep van opposant kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat opposant heeft verzuimd binnen de gestelde termijn de gronden van het beroep aan te voeren.

Opposant voert in verzet aan de gronden van het beroep op 23 december 2010 te hebben verzonden. Opposant verwijst als bewijs hiervoor naar de enveloppe met frankeerstempel. Tevens voert opposant aan dat voorafgaande TNT poststakingen nog effect hebben gehad op de postbezorging dan wel de ontregeling van de post rond de kerstdagen. Voorts voert opposant aan dat de frankeermachine sinds enkele jaren geheel elektronisch werkt en niet voor manipulatie vatbaar is. Opposant voert tenslotte aan dat de vertraging derhalve buiten de macht van opposant is ontstaan en niet-ontvankelijk verklaring een buitenproportionele maatregel zou zijn.

Ter zitting voert opposant nog aan de gronden persoonlijk op 23 december 2010 ter post te hebben bezorgd en hij kan zich dit dan ook nog goed herinneren, in verband met de afwezigheid van zijn secretaresse, in verband waarmee hij dit persoonlijk op genoemde dag heeft gedaan.

Geopposeerde stelt zich op het standpunt dat, anders dan opposant aanvoert, geen sprake is van een buitenproportionele maatregel en dat het beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Ter zitting voert geopposeerde nog aan enigszins verrast te zijn door het standpunt dat hier de verzendtheorie zou gelden. Geopposeerde is van mening dat de ontvangsttheorie moet worden toegepast.

In deze procedure ligt de vraag voor of de rechtbank het beroep van opposant terecht en op goede gronden kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Uitgaande van een aanvang van de termijn op 27 november 2010 is deze geëindigd op 24 december 2010. De rechtbank heeft de gronden van het beroep ontvangen op 28 december 2010.

Allereerst stelt de rechtbank vast dat de gestelde termijn voor de indiening van de beroepsgronden gebaseerd is op art. 10 van de Procesregeling bestuursrecht. Deze bepaling vindt haar grondslag in art. 6:6 Awb. Uit de tekst van bedoeld art. 10 zelf is niet af te leiden of ten aanzien van de beoordeling van de tijdigheid van de indiening van gronden bij wege van herstel van een verzuim de verzendtheorie of de ontvangsttheorie geldt. Bij deze stand van zaken ligt het voor de hand bij de toepassing van genoemd art. 10 aan te sluiten bij het regiem neergelegd in art 6:9 Awb dat geldt voor de beoordeling van de tijdigheid van een ingediend beroepschrift, te weten dat de gronden tijdig zijn ingediend als deze voor het einde van de termijn ter post zijn bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn zijn ontvangen.

Met inachtneming van dit toetsingskader heeft opposant voldoende aannemelijk gemaakt dat de beroepsgronden tijdig zijn ingediend.

Voorop staat dat het beroep op de afdruk van de frankeermachine niet opgaat, zoals in vaste jurisprudentie is bestendigd. Ook al is de datering door de machine niet manipuleerbaar, met de vermelding van de datum door de frankeermachine staat nog niet vast dat het gefrankeerde stuk op de gestempelde datum ook inderdaad ter post is bezorgd.

De rechtbank acht echter door de gedetailleerde toelichting van de gemachtigde ter zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat de beroepsgronden op 23 december 2010 ter post zijn bezorgd. Die aannemelijkheid wordt niet weggenomen doordat de gronden pas op 28 december 2010 door de rechtbank zijn ontvangen, gelet op de algemeen bekende vertragingen bij de postbezorging rondom de kerstdagen. Het moge minder gelukkig zijn dat de gronden niet aangetekend zijn verzonden, waarmee bewijskwesties als de onderhavige zich niet zouden hebben voorgedaan, maar dit is onvoldoende reden om voorbij te gaan aan de – aannemelijk geworden – toelichting ter adstructie van de tijdigheid van de verzending.

Met toepassing van art. 6:9 Awb geldt daarmee dat de gronden – op 23 december 2010 - tijdig ter post zijn bezorgd en binnen een week na de - op 24 december 2010 aflopende beroepstermijn - zijn ontvangen.

Daarmee is er geen grond meer voor niet-ontvankelijkverklaring van het beroep op grond van art. 6:6 Awb.

Daarom is er aanleiding om het verzet met toepassing van artikel 8:55 Awb gegrond te verklaren.

Nu het verzet gegrond wordt verklaard acht de rechtbank termen aanwezig voor een veroordeling van geopposeerde in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb, te weten de kosten die opposante in verband met de behandeling van het verzet redelijkerwijs heeft moeten maken. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank deze kosten vast op 2 x € 218,00 = € 436,00 (verzetschrift 0,5 punt en 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).

Door deze uitspraak vervalt de uitspraak van 21 januari 2011 en wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het verzet gegrond;

veroordeelt geopposeerde in de door opposant gemaakte proceskosten van het verzet tot een bedrag van in totaal € 436,00, te betalen aan opposant.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.S. de Groot, rechter, in tegenwoordigheid van I. Broekhuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op

afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Bij het instellen van het beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 bij het beroepschrift wordt een afschrift van de uitspraak overgelegd.

2 Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. De naam en het adres van de indiener

b. Een dagtekening

c. Een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is ingesteld;

d. De gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van het beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.