Home

Rechtbank Haarlem, 01-06-2011, ECLI:NL:RBHAA:2011:1883 BQ8240, 10/2253

Rechtbank Haarlem, 01-06-2011, ECLI:NL:RBHAA:2011:1883 BQ8240, 10/2253

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
1 juni 2011
Datum publicatie
16 juni 2011
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2011:BQ8240
Zaaknummer
10/2253

Inhoudsindicatie

Douane. Landleiding behoort tot douane-entrepot. Tekort dat wordt geconstateerd aan het begin van de regeling douane-entrepot kan niet worden toegerekend aan de aangever van de regeling extern communautair douanevervoer. Tekort valt binnen vrijstellingsmarge. Beroep gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige douanekamer

Zaaknummer: AWB 10/2253

Uitspraakdatum: 1 juni 2011

Uitspraak in het geding tussen

[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,

gemachtigde: mr. [A]

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane [P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan eiseres is met dagtekening 13 oktober 2009 een uitnodiging tot betaling (utb) met nummer [NUMMER 1] wegens niet-zuivering van de aangifte voor de regeling extern communautair douanevervoer T1 met nummer [NUMMER 2] uitgereikt ten bedrage van € 556,61 aan douanerechten op industriële producten, € 8.613,08 aan omzetbelasting en € 43.557,36 aan accijns op overige alcoholhoudende producten.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 maart 2010 het bezwaar ongegrond verklaard en de utb gehandhaafd.

1.3. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2011. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde tot bijstand vergezeld van [B] (werkzaam bij eiseres). Tevens zijn verschenen [C] en [D] (werkzaam bij [BEDRIJF A] BV). Namens verweerder is verschenen mr. [E] Bij fax van 16 februari 2011 heeft verweerder een pleitnota ingediend. Ter zitting heeft eiseres een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en verweerder. Na schorsing van het onderzoek ter zitting hebben partijen de rechtbank nadere inlichtingen verschaft. Nadat de rechtbank van zowel eiseres als verweerder schriftelijk toestemming heeft gekregen de zaak zonder nadere zitting af te doen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Op 11 november 2008 heeft het motorschip [BOOT 1] bij eiseres een partij ethanol overgeslagen in twee tanklichters. Er is 1.596.565 overgeslagen in de tanklichter [BOOT 2] en 1.600.500 kg in de tanklichter [BOOT 3].

2.2. Op 11 november 2008 heeft eiseres aangifte gedaan tot plaatsing onder de regeling extern communautair douanevervoer, document T1 MRN [NUMMER 2], van 1.596.565 kilogram bulklading ethanol. Het kantoor van bestemming en vertrek is ‘Rotterdam Seaport’. De uiterste datum voor het aanbrengen van de goederen op het kantoor van bestemming is 21 november 2008. Geadresseerde is [BEDRIJF C] (Rotterdam) B.V. De goederen zijn vervoerd met de [BOOT 2].

2.3. Op 11 november 2008 heeft eiseres aangifte gedaan tot plaatsing onder de regeling extern communautair douanevervoer, document T1 [NUMMER 3], van 1.600.500 kilogram bulklading ethanol. Het kantoor van bestemming en vertrek is ‘Rotterdam Seaport’. De uiterste datum voor het aanbrengen van de goederen op het kantoor van bestemming is 21 november 2008. Geadresseerde is [BEDRIJF C] (Rotterdam) B.V. De goederen zijn vervoerd met de [BOOT 3].

2.4. De toegelaten geadresseerde heeft op de onder 2.2 genoemde aangifte een tekort vastgesteld van 8.673 kilogram. Verweerder heeft op 14 november 2008 aan eiseres een mededeling onregelmatigheid regeling douanevervoer T gezonden. Eiseres is in de gelegenheid gesteld het bewijs te leveren van de plaats waar de feiten zich hebben voorgedaan die tot het ontstaan van de schuld hebben geleid. Tevens is eiseres in de gelegenheid gesteld om de onregelmatigheid te verklaren.

2.5. Eiseres heeft bij brief van 27 januari 2009, ontvangen door verweerder op 28 januari 2009, gereageerd op de onder 2.4 genoemde mededeling. Bij deze brief heeft eiseres het volgende gevoegd: een e-mail bericht van [F] werkzaam bij [BEDRIJF B] aan [G] werkzaam bij [X], een liability claim, een scheepsmeting van de [BOOT 2], een ullage report III nummer [NUMMER 5], een receipt nummer [NUMMER 4] van 11 november 2008 en een tankmeetbrief muterende nameting van de [BOOT 2].

2.6. In de onder 2.5 genoemde brief heeft verweerder geen bewijs gezien dat de regeling op regelmatige wijze is beëindigd. Daarop heeft verweerder bij brief van 21 september 2009 medegedeeld dat hij voornemens is een utb uit te reiken.

2.7. Nadat eiseres bij brief van 24 september 2009, ontvangen door verweerder op 25 september 2009, heeft gereageerd op het voornemen van verweerder, heeft verweerder de utb uitgereikt.

2.8. Ter zitting heeft eiseres het tankmeetbriefje muterende voormeting [BOOT 3], tankmeetbriefje muterende nameting [BOOT 3], het tankmeetbriefje muterende voormeting [BOOT 2] en het tankmeetbriefje muterende nameting [BOOT 2] overgelegd. In de tankmeetbrief muterende voormeting van de [BOOT 2] is - voor zover van belang - vermeld:

“Tanknummer: [NUMMER 6]

Meting: 01751 12/11/08 01:02

Tankleiding 5.818 L

Walleiding: 19.057 L

Voorstand: (…) 1.822.658 kg”

In de tankmeetbrief muterende nameting van de [BOOT 2] is - voor zover van belang - vermeld:

“Tanknummer: [NUMMER 6]

Meting: 01752 12/11/08 11:34

Tankleiding 5.818 L

Walleiding: 19.057 L

Voorstand: (…) 1.822.658 kg

Nastand: (…) 3.410.550 kg

Mutatie: (…) 1.587.892 kg”

2.9. Tot de stukken van het geding behoort voorts een kopie van de vergunning douane-entrepot met het vergunningnummer [NUMMER 7]. In de vergunning is - voor zover van belang - het volgende vermeld:

“(…) 1. Vergunninghouder [BEDRIJF C] (Rotterdam) B.V.

(…)

19. Douane-entrepot of opslaginrichting (type E) [adres]

Met uitzondering van:

Tank [NUMMER 8] en [NUMMER 9]

(is onderdeel van de AGP vergunning van [NAAM])

De ETBE pijpleiding gelegen tussen [BEDRIJF C] (Rotterdam) B.[BEDRIJF E]BEDRIJF D] B.V., [adres], (pijpleiding [NUMMER 10]).

(is onderdeel van de AGP vergunning van [BEDRIJF E])

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de utb terecht is uitgereikt. Meer in het bijzonder is in geschil of het tekort van 8.673 kilogram binnen de beleidsmatig toegestane marge valt. Tevens is in geschil of de marge op het totale tekort dat is bevonden op de onder 2.2 en 2.3 genoemde aangiften, moet worden toegepast.

3.2. Eiseres heeft gesteld dat de regeling extern communautair douanevervoer is gezuiverd. Eiseres heeft in dit kader gesteld dat zij aanspraak kan maken op begunstigd beleid op grond waarvan tekorten tot 0,4 % gepardonneerd worden en er derhalve geen douaneschuld is ontstaan. Eiseres heeft voorts gesteld dat het tekort dat is bevonden bij de onder 2.2 genoemde zending weliswaar meer is dan het toegestane percentage van 0,4, maar dat deze zending tezamen met de onder 2.3 genoemde zending moet worden bekeken nu de beide zendingen afkomstig zijn van één partij en in dezelfde laadtank worden gelost. Eiseres verwijst in dit kader naar een uitspraak op bezwaar van 17 maart 2010 waarin de marge op de vier zendingen in totaal werd toegepast.

Het tekort kan zijn ontstaan doordat de metingen in de landtank niet nauwkeurig zijn geweest, aldus eiseres. Er is niet 24 uur gewacht met meten na het lossen van de [BOOT 2]. Men kan pas goed meten als de vloeistof tot stilstand is gekomen. Door daling van de temperatuur is het mogelijk dat laagvorming van het product zich heeft voorgedaan, hetgeen onbetrouwbare temperatuurmetingen kan veroorzaken. Het tekort kan ook zijn ontstaan in de lange shoreline. Door bochten en oneffenheden in de shoreline is het niet zeker of de shoreline leeg was, aldus eiseres.

Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de utb.

3.3. Verweerder heeft aangevoerd dat door inschrijving in de administratie van de goederen die worden ingeslagen in een douane-entrepot, een regeling extern douanevervoer kan worden beëindigd. Nu niet gehele hoeveelheid die is vermeld op het onder 2.2 genoemde document T1 is opgenomen in de entrepotadministratie, is in het onderhavige geval de regeling extern douanevervoer niet gezuiverd.

Verweerder heeft voorts aangevoerd dat het begunstigend beleid per zending ofwel per vervoermiddel moet worden toegepast. Per aangifte moet worden beoordeeld of voldaan is aan de voorwaarden van de regeling extern communautair douanevervoer en men mag niet een tekort verrekenen met een andere aangifte. De uitspraak op bezwaar waarnaar eiseres heeft verwezen ziet op een ander geval, omdat in dat geval vier zendingen in één tanklichter werden vervoerd, aldus verweerder.

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

3.4. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken en naar het proces-verbaal.

4. Beoordeling van het geschil

Wettelijke bepalingen

4.1.1. In artikel 92, eerste lid, van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) is bepaald dat de regeling extern douanevervoer eindigt en de verplichtingen van het subject zijn nagekomen wanneer de onder de regeling geplaatste goederen samen met de vereiste documenten bij de douane worden aangebracht op het douanekantoor van bestemming overeenkomstig de bepalingen van de betrokken regeling.

4.1.2. Op grond van artikel 96, eerste lid, van het CDW is de aangever het subject van de regeling extern communautair douanevervoer. Hij is verplicht: a) de goederen binnen de gestelde termijn ongeschonden bij de douane aan te brengen op het kantoor van bestemming met inachtneming van de door de douaneautoriteiten getroffen identificatiemaatregelen; b) de bepalingen betreffende de regeling communautair douanevervoer na te leven.

4.1.3. Op grond van artikel 204, eerste lid, onder a, van het CDW ontstaat een douaneschuld bij invoer indien niet wordt voldaan aan een van de verplichtingen welke ten aanzien van aan rechten bij invoer onderworpen goederen voortvloeien uit de tijdelijke opslag van deze goederen of uit het gebruik van de douaneregeling waaronder zij zijn geplaatst.

4.1.4. Ingevolge artikel 206, eerste lid, van het CDW wordt ten aanzien van bepaalde goederen geen douaneschuld geacht te ontstaan wanneer belanghebbende het bewijs levert dat de niet-nakoming van verplichtingen die voortvloeien uit het gebruik van de douaneregeling waaronder de goederen zijn geplaatst en het gevolg is van de algehele vernietiging of het onherstelbare verlies van bedoelde goederen door een oorzaak die met de aard van de goederen verband houdt, dan wel door toeval of overmacht of wel na toestemming van de douaneautoriteiten.

Ten principale

4.2. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat weliswaar in de utb is vermeld dat de douaneschuld is gebaseerd op artikel 203 dan wel 204 van het CDW, maar dat door de toepassing van artikel 206 van het CDW de douaneschuld in het onderhavige geval is ontstaan op grond van artikel 204 van het CDW. De rechtbank zal derhalve beoordelen of er een douaneschuld is ontstaan op grond van artikel 204 van het CDW.

4.3. De rechtbank is, anders dan eiseres, van oordeel dat artikel 204 van het CDW in die zin dient te worden uitgelegd, dat per zending dient te worden beoordeeld of wordt voldaan aan de verplichtingen die ten aanzien van aan rechten bij invoer onderworpen goederen voortvloeien uit de douaneregeling waaronder zij zijn geplaatst. Nu de uitspraak op bezwaar van 17 maart 2010 waarnaar eiseres heeft verwezen, betrekking heeft op een geval waarin de goederen in één tanklichter werden vervoerd en het onderhavige geval de onder 2.2 en 2.3 genoemde zendingen zijn vervoerd in twee lichters, is reeds hierom geen sprake van vergelijkbare gevallen.

4.4. Verweerder heeft aangevoerd dat de regeling extern douanevervoer niet is gezuiverd nu slechts een deel van de ingeslagen goederen is opgenomen in de administratie van het doueane-entrepot. Uit de onder 2.9 genoemde vergunning douane-entrepot volgt dat de landleiding waarlangs de goederen na de lossing uit de tanklichter zijn overgeslagen naar de landtank [NUMMER 6], behoort tot het entrepot. Uit de onder 2.8 genoemde tankbrief muterende nameting van de [BOOT 2] volgt dat na lossing 1.587.892 kilogram is gemeten door de toegelaten geadresseerde en dat er een tekort is bevonden van 8.673 kilogram (de aangegeven hoeveelheid van 1.596.565 kilogram minus 1.587.892 kilogram). Echter nu de landleiding behoort tot het douane-entrepot kan een tekort dat wordt geconstateerd aan het begin van de regeling douane-entrepot niet worden toegerekend aan de aangever van de regeling extern communautair douanevervoer, zulks temeer niet nu de meting heeft plaatsgevonden bij de landtank en niet aan het fysieke begin van het douane-entrepot. Dat de toegelaten geadresseerde bepaalde gegevens in zijn administratie opneemt, betekent niet dat de aangever niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen.

4.5. In de onder 2.5 genoemde scheepsmeting van de [BOOT 2] is vermeld dat 1.598.357 kilogram ethanol is geladen en dat 1.595.423 kilogram ethanol is gelost. Uit voorgaande volgt dat 1.595.423 bij het begin van de landleiding en aldus bij de toegelaten geadresseerde is aangebracht. Dit betekent dat op de onder 2.2 genoemde aangifte een tekort is ontstaan van 1.142 kilogram oftewel 0,07 procent. Ingevolge artikel 206, eerste lid, van het CDW juncto 864 van de Toepassingsverordening van het Communautair douanewetboek (hierna: Tvo) kunnen de Lidstaten vaste percentages vaststellen voor onherstelbaar verlies dat voortvloeit uit de aard van het goed. In het Besluit van 25 juni 2008, nr. BCCP2008/1351M, Stcrt. nr. 122 is in paragraaf 5.8.2 bepaald dat voor ethylalcohol het vrijstellingspercentage 0,4 procent is. Nu in het onderhavige geval een tekort is bevonden van 0,07 procent en dit tekort is ontstaan door de aard van de goederen namelijk door de vluchtigheid van de stof en de verschillen in temperatuur voor en na de lossing van de goederen, wordt voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van het vrijstellingspercentage. Ingevolge artikel 206, eerste lid, van het CDW is derhalve geen douaneschuld ontstaan.

Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de utb;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 298 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Roke, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Plesman-Jalink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2011.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.