Home

Rechtbank Haarlem, 07-03-2011, BR1305, 10-1762

Rechtbank Haarlem, 07-03-2011, BR1305, 10-1762

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
7 maart 2011
Datum publicatie
14 juli 2011
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2011:BR1305
Zaaknummer
10-1762

Inhoudsindicatie

Vorming van een herinvesteringsreserve. Staking van de onderneming doordat de identiteit van de onderneming is gewijzigd.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Zaaknummer: AWB 10/1762 en 10/1763

Uitspraakdatum: 7 maart 2011

Uitspraak in het geding tussen

X, wonende te Z, eiser,

Y, wonende te Z, eiseres,

Hierna tezamen eisers

gemachtigde: C

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Awb 10/1762

1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2006 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 165.000. Daarbij is voorts bij afzonderlijke beschikkingen een verzuimboete opgelegd en heffingsrente in rekening gebracht.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 maart 2010 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 130.603. De beschikking heffingsrente is dienovereenkomstig verminderd. De verzuimboete is gehandhaafd op een bedrag van € 113.

1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 7 april 2010, ontvangen bij de rechtbank op 8 april 2010, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft voorts nadere stukken ingediend. Daarvan is een afschrift verstuurd aan de wederpartij.

Awb 10/1763

1.5. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2006 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 167.543. Daarbij is voorts bij afzonderlijke beschikkingen een verzuimboete opgelegd en heffingsrente in rekening gebracht.

1.6. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 maart 2010 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 133.436. De beschikking heffingsrente is dienovereenkomstig verminderd. De verzuimboete is gehandhaafd op een bedrag van € 113.

1.7. Eiseres heeft daartegen bij brief van 7 april 2010, ontvangen bij de rechtbank op 8 april 2010, beroep ingesteld.

1.8. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft voorts nadere stukken ingediend. Daarvan is een afschrift verstuurd aan de wederpartij.

Zitting

1.9. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2011. Gemachtigde is daar namens eisers verschenen, bijgestaan door A. Namens verweerder is verschenen D.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eisers exploiteerden in een vennootschap onder firma een poffertjes- en pannenkoekenrestaurant, genaamd A-B. De onderneming was gevestigd aan de A-straat te Q.

2.2. Vanuit het pand A-straat te Q werd jaarlijks op drie dagen in de maand december vuurwerk verkocht. In 2004 zijn aanpassingen aangebracht in het pand in verband met opslag en verkoop van vuurwerk.

2.3. De verkoop van vuurwerk vond tevens plaats vanuit een gehuurde ruimte in R.

2.4. Medio 2006 zijn de activiteiten vanuit de onroerende zaak A-straat te Q beëindigd. De onroerende zaak A-straat is in mei 2005 verkocht en in juni 2006 geleverd aan XX B.V. De koopsom bedroeg € 425.000.

2.5. Ter zake van de met de verkoop gemoeide boekwinst is een herinvesteringsreserve (hierna: HIR) gevormd. De HIR is bepaald op de verkoopopbrengst € 425.000 minus boekwaarde stakingsmoment € 133.387 = € 291.613. Eisers hebben ieder een HIR gevormd van € 145.806.

2.6. Na beëindiging van de activiteiten te Q wordt door eisers in de maand december vuurwerk verkocht vanuit gehuurde locaties te R en S.

2.7. Eisers exploiteren voorts in firmaverband een schilders- annex onderhoudsbedrijf (hierna ook: klussenbedrijf) genaamd X-Y V.O.F.

3. Geschil

In geschil is of in het belastingjaar 2006 door eisers een HIR kan worden gevormd ter zake van de met de verkoop van de onroerende zaak A-straat te Q gerealiseerde boekwinst.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 3.54 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), kan bij vervreemding van een bedrijfsmiddel een HIR worden gevormd voor de daarbij gerealiseerde boekwinst indien en zolang het voornemen tot herinvestering van die opbrengst bestaat. Indien met vervreemding van een bedrijfsmiddel de onderneming wordt gestaakt ontbreekt dit voornemen en kan geen HIR worden gevormd.

4.2. De rechtbank stelt voorop dat met verkoop van het pand A-straat en beëindiging van de activiteiten van eisers te Q de onderneming aldaar is gestaakt. Gesteld noch gebleken is voorts dat de herinvesteringsreserve is gevormd met het oog op voortzetting van het restaurant op een andere locatie. Eisers stellen zich evenwel op het standpunt dat een HIR kan worden gevormd omdat een deel van de onderneming, namelijk opslag en verkoop van vuurwerk, is voortgezet en dat met het oog daarop is gezocht naar een vervangend pand op een andere locatie.

4.3. De verplaatsing door een ondernemer van zijn bedrijfsuitoefening leidt niet tot staking van zijn onderneming indien de identiteit van de onderneming niettegenstaande verplaatsing ervan wezenlijk dezelfde is gebleven. Of daarvan sprake is moet worden beoordeeld aan de hand van de factoren die tezamen en in hun onderling verband beschouwd de identiteit van de desbetreffende onderneming bepalen (HR 19-03-2010, 08/02813, BNB 2010/214, LJN BK4551). Bij de bepaling of er sprake is van een voortzetting van de oude onderneming wordt onder meer gekeken naar de wijze van exploitatie van de onderneming en veranderingen in klantenkring (vgl. HR 27-08-1997, 31.908, BNB 1997/370 LJN AA3289).

4.4. Niet in geschil is dat, na beëindiging van de activiteiten te Q, opslag en verkoop van vuurwerk door eisers op een andere locatie zou kunnen worden aangemerkt als (deel uitmakende van) een onderneming in fiscale zin. De resultaten van vuurwerkverkoop te Q en R werden tot aan staking van de activiteiten te Q verantwoord als omzet van de vennootschap onder firma waarin het poffertjes- en pannenkoekenrestaurant werd uitgeoefend. Volgens de door eisers ter zitting getoonde jaarstukken bedroeg de omzet in 2005 van het restaurant € 119.000 en van de vuurwerkverkoop € 84.000. In het jaar 2006 was de omzet restaurant € 39.000 en de omzet vuurwerk € 42.000. De jaarstukken 2006 van het poffertjes- en pannenkoekenrestaurant vermelden voorts dat van de bruto winstmarge van dat jaar 63% wordt toegerekend aan het restaurant en 18,9% aan de vuurwerkverkoop.

4.5. De rechtbank is op basis van de vaststaande feiten en hetgeen partijen dienaangaande (ter zitting) naar voren hebben gebracht van oordeel dat verkoop en opslag van vuurwerk te Q en R tot aan de staking van het restaurant bijkomstig van aard is geweest en dat de bedrijfsvoering van eisers nadien wezenlijk is veranderd doordat zij zich uitsluitend op opslag en verkoop van vuurwerk zijn gaan richten dan wel dat de verkoop van vuurwerk deel is gaan uitmaken van het klussenbedrijf. Het poffertjes- en pannenkoekenrestaurant vormde tot aan de verkoop van het pand te Q de hoofdactiviteit van eisers en het pand bood hen de mogelijkheid om aldaar ook vuurwerk op te slaan en te verkopen. In dit verband neemt de rechtbank met name in aanmerking dat de verkoop van vuurwerk plaatsvond op slechts drie dagen per jaar terwijl ervan uit mag worden gegaan dat de exploitatie van het restaurant gedurende het gehele jaar plaatsvond. De genoemde omzetcijfers en brutowinstmarges acht de rechtbank onder deze omstandigheden van onvoldoende betekenis voor een ander oordeel. Opmerking verdient dat de cijfers van 2006 zien op het jaar waarin het restaurant is gestaakt en dat daarin mede is begrepen de omzet van vuurwerkverkoop buiten Q. De stellingen van eisers dat in verband met de verkoop van vuurwerk voorbereidende activiteiten zijn verricht, zoals inkoop, uitstallen van het vuurwerk en verspreiding van folders, brengt de rechtbank evenmin tot het oordeel dat de vuurwerkactiviteiten van meer dan bijkomstige aard zijn geweest. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat verbouwingen hebben plaatsgevonden om opslag van vuurwerk mogelijk te maken in het pand te Q. Eisers hebben desgevraagd onvoldoende inzicht gegeven in de aard en de omvang van de hiermee gemoeide verbouwingen.

4.6. De rechtbank acht voorts aannemelijk dat door het verdwijnen van de locatie A-straat voor de vuurwerkverkoop en de beëindiging van het restaurant de klantenkring van eisers wezenlijk is gewijzigd.

4.7. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de identiteit van de onderneming van eisers na verkoop van het pand te Q wezenlijk is veranderd. De enkele omstandigheid dat voor en na verkoop van het pand te Q verkoop van vuurwerk vanuit een in R gehuurd pand is doorgegaan brengt de rechtbank niet tot het oordeel dat de identiteit van de onderneming hetzelfde is gebleven. Gelet op het voorgaande konden eisers in het onderhavige jaar geen HIR vormen. Aan de vraag of eisers eind 2006 het voornemen hadden tot herinvestering komt de rechtbank niet meer toe.

4.8. Eisers merken in dit verband nog op dat het hen verbaast dat verweerder stelt dat sprake is van staking, maar niet de stakingsfaciliteiten toepast. Voor zover eisers hiermee doelen op de stakingsaftrek als bedoeld in artikel 3.79 Wet IB 2001 en daarop subsidiair aanspraak willen maken, kan zulks niet tot gegrondverklaring van het beroep leiden nu verweerder zich met succes beroept op interne compensatie. De stakingsaftrek bedraagt voor het onderhavige jaar maximaal € 3.630. Verweerder heeft gesteld dat, zo wordt uitgegaan van algehele staking en eisers zich beroepen op genoemde stakingsaftrek, alsnog rekening moet worden gehouden met een desinvesteringsbijtelling in het onderhavige jaar. In 2001 is investeringsaftrek geclaimd en in 2004 is in verband met vuurwerkverkoop in het pand te Q verbouwd en hebben ook nog andere verbouwingen plaatsgevonden, zodat volgens verweerder ook dienaangaande ervan uit kan worden gegaan dat investeringsaftrek is geclaimd. Bij desinvestering binnen 5 jaar dient ingevolge het bepaalde in artikel 3.47 Wet IB 2001 een desinvesteringsbijtelling te volgen. Eisers hebben deze stellingen van verweerder niet dan wel onvoldoende weersproken, zodat de rechtbank als vaststaand beschouwt dat eisers investeringsaftrek hebben genoten tot minimaal het bedrag van de stakingsaftrek. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat gelet op de desinvesteringsbijtelling ervan uit moet worden gegaan de aanslag eerder te laag dan te hoog is.

4.9. Tegen de verzuimboeten zijn geen afzonderlijke klachten ingebracht. Vaststaat dat eisers niet tijdig aangifte hebben gedaan en dat ambtshalve aanslagen zijn opgelegd. Voorts staat onweersproken vast dat het voor elk van eisers een derde verzuim betreft. De rechtbank acht een boete van € 113 in de gegeven omstandigheden passend en geboden. Afwezigheid van alle schuld is gesteld noch gebleken.

4.10. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is door mr. A.A. Fase, voorzitter, mr. M. Koole en mr. J.H. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.T. van Arnhem, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2011.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.