Home

Rechtbank Haarlem, 15-07-2011, BR2495, 10/1198

Rechtbank Haarlem, 15-07-2011, BR2495, 10/1198

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
15 juli 2011
Datum publicatie
20 juli 2011
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2011:BR2495
Zaaknummer
10/1198

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting. Winst. Foutenleer. De door eiseres voorgestane correctie heeft geen invloed op het eindvermogen in het vorige boekjaar. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakrt dat sprake is van een juridisch afdwingbare verplichting. Ook is niet aannemelijk geworden dat de huur onzakelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Zaaknummer: AWB 10/1198

Uitspraakdatum: 15 juli 2011

Uitspraak in het geding tussen

[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,

gemachtigde: mr. [A]

en

de inspecteur van de Belastingdienst/ [P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft op 12 maart 2005 eiseres voor het jaar 2002 een aanslag vennootschapsbelasting (aanslagnummer [NUMMER A]) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 28.624. Op dezelfde datum is bij afzonderlijke beschikking de heffingsrente vastgesteld op € 785. Tevens is een verzuimboete opgelegd van € 113.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 januari 2010 de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van nihil en bij beschikking het verlies vastgesteld op € 53.376. De beschikking heffingsrente is verminderd tot nihil en de verzuimboete tot € 22. Voorts heeft verweerder op 30 januari 2010 een beschikking terugwenteling verlies voor het belastingjaar 2000 genomen waarbij het verlies van 2002 is verrekend met de belastbare winst van 2000.

1.3. Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar en de daarmee samenhangende verliesvaststellingsbeschikking en de beschikking terugwenteling verlies beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2011. Eiseres is daar verschenen, vertegenwoordigd door [B], bijgestaan door [C], kantoorgenoot van gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen [D] en [E]. Eiseres heeft een pleitnota overgelegd welke in kopie aan verweerder is verstrekt en aan de gedingstukken toegevoegd.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. [BEDRIJF A] B.V. (hierna: [BEDRIJF A]) houdt 100% van de aandelen in eiseres. De aandelen in [BEDRIJF A] worden sinds 13 mei 2002 gehouden door[BEDRIJF B] B.V. (hierna: [BEDRIJF B]). Met ingang van 1 juni 2002 vormen deze drie vennootschappen een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting met [BEDRIJF B] als moedermaatschappij.

2.2. [BEDRIJF A] verhuurt onroerend goed aan eiseres dat is gelegen in [adres]. De huurprijs bedroeg in de jaren voordat [BEDRIJF A] door [BEDRIJF B] werd overgenomen € 6.100 per maand.

2.3. [BEDRIJF A] heeft met ingang van 1 juni 2002 de huurprijs verhoogd naar € 12.000 per maand.

2.4. [BEDRIJF A] en eiseres zijn in het jaar 2002, doch na 13 mei 2002, overeengekomen de huurprijs voor de onroerende zaak over de periode januari 2000 tot en met mei 2002 te verhogen tot € 12.000 per maand. Eiseres heeft na 13 mei 2002 een bedrag wegens achterstallige huur over de periode januari 2000 tot en met mei 2002 aan [BEDRIJF A] voldaan. Deze betaling wordt hierna genoemd: nabetaling van de huurverhoging.

2.5. Verweerder is bij het vaststellen van de aanslag vennootschapsbelasting van eiseres over de voorvoegingsperiode 2002 afgeweken van de aangifte en heeft onder andere een correctie toegepast van € 142.397 omdat verweerder de kosten wegens betaling van de huurverhoging over de periode januari 2000 tot en met mei 2002 niet heeft geaccepteerd. Dit bedrag is als volgt samengesteld: een correctie van twee maal € 70.800 heeft betrekking op de nabetaalde huurpenningen over het jaar 2000 respectievelijk 2001 en een correctie van € 797 over het jaar 2002.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of eiseres in het jaar 2002 wegens de nabetaalde huurpenningen aan [BEDRIJF A] een bedrag van € 142.397 ten laste van haar winst kan brengen.

3.2. Eiseres beantwoordt deze vraag bevestigend. Zij stelt dat [BEDRIJF B] na overname van de aandelen in [BEDRIJF A] heeft moeten constateren dat de overeengekomen huurprijs onzakelijk is en dat [BEDRIJF A] die om die reden met terugwerkende kracht heeft gecorrigeerd. Met een beroep op de foutenleer meent zij dat zij de last geheel in 2002 kan nemen. Voorts stelt zij dat verweerder het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden door in de bezwaarfase van deze procedure geen onderzoek te doen naar de zakelijkheid van de overeengekomen huurprijs in de jaren 2000 en 2001 en het bezwaar niet tevens als verzoek tot ambtshalve herziening van de aanslagen over de jaren 2000 en 2001 op te vatten. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de uitspraak op bezwaar, en tot vaststelling van het verlies op € 195.773 hetgeen resulteert in een beschikking terugwenteling verlies 2000 van € 291.418. Voorts verzoekt eiseres een vergoeding van de proceskosten.

3.3. Verweerder betoogt dat de foutenleer niet op deze aftrekpost van toepassing is en betwist voorts de stelling dat de overeengekomen huurprijs van € 6.100 per maand onzakelijk is. Hij concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Op grond van artikel 21, tweede lid juncto eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb) staat tegen een beschikking terugwenteling verlies uitsluitend een rechtsmiddel open indien dat betrekking heeft op toepassing van de artikelen 20 en 20a van de Wet Vpb. Nu eiseres slechts de omvang van de terugwenteling bestrijdt in samenhang met de vaststelling van de hoogte van het verlies over het jaar 2002 en derhalve niet de wijze waarop artikel 20 of 20a van de Wet Vpb wordt toegepast, moet het beroep van eiseres in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.2. Eiseres wenst de nabetaling van de huurverhoging over de jaren 2000 en 2001 met een beroep op de foutenleer in 2002 ten laste van de winst te brengen. Dit gaat om een post van € 141.600. De eerste vraag die beantwoord dient te worden, is of de foutenleer toepassing kan vinden in een situatie als deze. Voor een succesvol beroep op de foutenleer dient er sprake te zijn van een fout in het vermogen op de eindbalans van het laatste jaar dat onherroepelijk vaststaat, in casu het jaar 2001. Eiseres heeft gesteld dat de rekening-courantverhouding tussen eiseres en [BEDRIJF A] onjuist is vastgesteld omdat in de jaren 2000 en 2001 een onzakelijk en te laag bedrag aan huur in rekening-courant is geboekt.

4.3. Dit betoog van eiseres faalt reeds omdat correctie van het door eiseres gestelde onzakelijk handelen in de betreffende jaren slechts zou leiden tot verlaging van de winst bij eiseres voor eenzelfde bedrag als waarvoor storting van informeel kapitaal door [BEDRIJF A] in eiseres in aanmerking zou moeten worden genomen. Correctie zou derhalve geen invloed hebben op de hoogte van het eindvermogen in het vorige boekjaar.

4.4. Eiseres heeft voorts in haar pleitnota haar stellingen aangevuld met de stelling dat er sprake zou zijn van een juridisch afdwingbare verplichting. Hierbij heeft zij verwezen naar het feit dat de nabetaling van de huurverhoging in het jaar 2002 alsnog daadwerkelijk heeft plaats gehad.

4.5. De stelling van eiseres dat zij een juridisch afdwingbare verplichting had tot deze nabetaling, heeft zij niet aannemelijk gemaakt. Er was noch ultimo 2000 noch ultimo 2001 een verplichting voor eiseres een hogere huur te betalen dan contractueel bepaald. Dat aangenomen moet worden dat eiseres en [BEDRIJF A] in 2002 een afspraak hebben gemaakt, inhoudende dat eiseres een bedrag aan [BEDRIJF A] zou gaan betalen onder de titel ‘nabetaling huurverhoging’ betekent geenszins dat er een juridisch afdwingbare verplichting in de jaren daarvoor is geweest. Evenmin is aannemelijk dat eiseres tot het maken van een dergelijke afspraak gehouden was. Integendeel, niet onwaarschijnlijk is dat die afspraak slechts tot stand heeft kunnen komen doordat er tussen eiseres en [BEDRIJF A] de bijzondere relatie is van vennootschap en aandeelhoudster. Aan deze constatering doet het feit dat het geld daadwerkelijk is overgemaakt, niet af.

4.6. Het beroep van eiseres op het zorgvuldigheidsbeginsel baat haar niet. Haar veronderstelling dat het zorgvuldigheidsbeginsel meebrengt dat tijdens de behandeling van bezwaren omtrent een aanslag over een belastingjaar de inspecteur pro-actief een belastingplichtige dient te wijzen op de al dan niet processuele mogelijkheden om correcties in voorgaande jaren te bewerkstelligen, is onjuist. Indien een belastingplichtige in andere dan aan de orde zijnde belastingjaren verbeteringen wenst door te voeren, zal zij, behoudens zeer bijzondere omstandigheden, daartoe zelf het initiatief moeten nemen. Zij is immers zelf het best op de hoogte van haar economische en fiscale positie. In deze procedure kan verweerder geen verwijt worden gemaakt.

4.7. Uit het voorgaande volgt dat het beroep op de foutenleer niet kan worden gehonoreerd en dat verweerder terecht in het belastingjaar 2002 de nabetaling van huurverhoging over de jaren 2000 en 2001 niet in aftrek heeft toegelaten.

4.8. Vervolgens is aan de orde de vraag of verweerder een nabetaling van huurverhoging tot een bedrag van € 797 over het jaar 2002 terecht niet in aftrek heeft toegelaten.

4.9. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij bij de aanslagregeling over 2002 niet heeft gezien dat eiseres over de periode januari tot en met mei 2002 een nabetaling huur heeft gedaan van vijf maal € 5.900, zijnde het verschil tussen de oude huurprijs en de verhoogde huurprijs per 1 juli 2002. Per abuis is slechts € 797 van de nabetaling gecorrigeerd. Deze gang van zaken is door eiseres niet bestreden zodat ervan moet worden uitgegaan dat verweerder geen bewust standpunt heeft ingenomen over de toelaatbaarheid van de aftrek van de nabetaling.

4.10. Eiseres heeft gesteld dat zij ervan mocht uitgaan dat verweerder het standpunt van eiseres dat deze huurprijs onzakelijk zou zijn, deelt. Gelet op hetgeen in 4.9 is overwogen, kan eiseres aan de handelwijze van verweerder niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat verweerder de verhoogde huurprijs met terugwerkende kracht zou accepteren. In de aanslagregeling en bezwaarfase heeft verweerder de zakelijkheid van de betaling van de huurverhoging achteraf, zoals door eiseres gedaan, betwist en in beroep heeft verweerder expliciet de onzakelijkheid van de huurprijs van € 6.100 betwist. Hoewel verweerder in de aanslagregeling en bezwaarfase over de onzakelijkheid van de huurprijs van € 6.100 geen expliciet standpunt heeft ingenomen, heeft verweerder, door aldus te handelen, niet het recht verspeeld de door eiseres gestelde onzakelijkheid van de huurprijs te betwisten.

4.11. Nu de nabetaling huur een door eiseres opgevoerde kostenpost betreft, ligt het op de weg van eiseres de juistheid van die kosten aannemelijk te maken. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat een huurprijs van € 6.100 onzakelijk is een taxatierapport overgelegd van 24 februari 2000 per waardepeildatum 5 januari 1999 in verband met de heffing van successierecht. Daarin is de onroerende zaak in verhuurde staat gewaardeerd op fl. 2.370.000. Voorts heeft eiseres een staatje overgelegd waarin staan opgenomen de huuropbrengsten en -kosten van [BEDRIJF A] en de huuropbrengsten en -kosten van eiseres. Uit deze vergelijking concludeert eiseres dat zij een aanzienlijk hogere marge behaalt dan [BEDRIJF A].

4.12. Uit het taxatierapport kan niet worden afgeleid wat een zakelijke huurprijs zou zijn nu dat taxatierapport geen details bevat over de onroerende zaak en geen huurprijzen vermeldt welke voor vergelijkbare onroerende zaken worden betaald. Het overzicht van huuropbrengsten en -kosten is niet meer dan een vergelijking tussen eiseres en [BEDRIJF A], de verhuurder, en zegt niets over de oorzaken van de verschillen. Het overzicht biedt voor geen enkele huurprijs een onderbouwing. Voorts biedt het verschil in marge onvoldoende aanknopingspunt voor de stelling dat er sprake is van een onzakelijke huurprijs. De stelling van eiseres dat de huurprijs van € 6.100 per maand onzakelijk is, is niet onderbouwd en nu verweerder deze stelling heeft betwist, moet deze worden verworpen.

4.13. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het voorgaande ook heeft te gelden voor de jaren 2000 en 2001 en dat eiseres evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat een huurprijs van € 6.100 per maand in de jaren 2000 en 2001 onzakelijk is.

4.14. Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht de nabetaling van huur door eiseres over de periode van januari tot mei 2002 heeft gecorrigeerd voor de aanslag vennootschapsbelasting 2002. Dat deze correctie door een vergissing van verweerder is beperkt tot een bedrag van € 797, doet hieraan niet af.

4.15. Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep met betrekking tot de beschikking terugwenteling verlies

niet-ontvankelijk;

- verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Koole, voorzitter, mr. S.K.A. Efstratiades en mr. J.M. van Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. drs. B.J.E. Lodder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2011.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.