Rechtbank Haarlem, 18-04-2011, ECLI:NL:RBHAA:2011:1304 BR3138, 10/5103
Rechtbank Haarlem, 18-04-2011, ECLI:NL:RBHAA:2011:1304 BR3138, 10/5103
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 18 april 2011
- Datum publicatie
- 5 augustus 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2011:BR3138
- Zaaknummer
- 10/5103
Inhoudsindicatie
Vorming van voorziening in verband met garantstelling in kredietovereenkomst. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat op 31 december 2006 uitgaven waren te voorzien die hun oorsprong vonden in de periode voorafgaand aan die balansdatum en die ook overigens aan de bedrijfsuitoefening in die periode konden worden toegerekend, en evenmin dat op 31 december 2006 met betrekking tot zulke uitgaven een redelijke mate van zekerheid bestond dat zij zich daadwerkelijk zouden voordoen.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Zaaknummer: AWB 10/5103
Uitspraakdatum: 18 april 2011
Uitspraak in het geding tussen
X BV, gevestigd te Z, eiseres,
gemachtigde: drs. A.F. Koelewijn
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2006 met dagtekening 30 september 2009 een aanslag vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 100.213. Voorts is bij afzonderlijke beschikking heffingsrente in rekening gebracht tot een bedrag van € 4.338.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 augustus 2010 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2011. Namens eiseres zijn daar drs. A.F. Koelewijn en A verschenen. Namens verweerder is mr. B verschenen.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiseres is een 100% dochteronderneming van Y BV. Y BV is opgericht op 16 maart 2006.
2.2. Op 20 maart 2006 hebben Y BV (hierna: Y BV) en Z BV (hierna: Z BV) een joint venture overeenkomst gesloten waarbij besloten is om gezamenlijk Q BV op te richten. Z BV participeert voor 50,1% in het geplaatste kapitaal en Y BV voor 49,9%.
2.3. Op 25 april 2006 zijn Z BV en Q BV een kredietovereenkomst aangegaan waarbij Z BV aan Q BV een kredietfaciliteit ter beschikking heeft gesteld van maximaal € 1.500.000. Eiseres heeft zich garant gesteld tot een maximumbedrag van € 100.000 met betrekking tot hetgeen Q BV verschuldigd is aan Z BV.
2.4. Eiseres heeft voor het jaar 2006 aangifte vennootschapsbelasting gedaan naar een belastbaar bedrag van € 213. Bij de berekening van het belastbaar bedrag heeft eiseres in de aangifte rekening gehouden met een voorziening van € 100.000 in verband met de door eiseres afgegeven garantstelling ten behoeve van de in 2.3 genoemde kredietovereenkomst.
2.6. In het jaar 2006 bedroeg het verlies van Q BV € 747.370 terwijl een verlies was begroot van € 371.526. Q BV had op 31 december 2006 € 828.904 van de kredietfaciliteit opgenomen.
2.7. Op 15 december 2008 levert Z BV aan Y BV alle aandelen Q BV die bij Z BV in bezit zijn.
2.8. In de aangifte Vpb 2008 heeft eiseres de in 2.5 genoemde voorziening laten vrijvallen.
2.9. Verweerder heeft de voorziening van € 100.000 in 2006 gecorrigeerd en vervolgens de aanslag Vpb 2006 opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 100.213.
3. Geschil
In geschil is of verweerder terecht de voorziening van €100.000 heeft gecorrigeerd.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen partijen voorts ter zitting hebben opgemerkt is opgenomen in het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 213.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De rechtbank beoordeelt of de in geschil zijnde voorziening is toegestaan naar de maatstaf of zij betrekking heeft op toekomstige uitgaven van eiseres die hun oorsprong vinden in de periode voorafgaand aan de balansdatum 31 december 2006 en die ook overigens aan de bedrijfsuitoefening in die periode kunnen worden toegerekend. Voorts geldt met betrekking tot die uitgaven als voorwaarde dat op die balansdatum een redelijke mate van zekerheid dient te bestaan dat die uitgaven zich zullen voordoen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat aan deze voorwaarden voor de vorming van de voorziening niet is voldaan.
4.2. Eiseres dient aannemelijk te maken dat aan de hiervoor geformuleerde voorwaarden voor de vorming van de voorziening is voldaan.
4.3. Eiseres heeft aangevoerd dat de door haar gevormde voorziening betrekking had op een garantstelling voor Q BV. Q BV zou een zender gaan exploiteren op XXX, maar dit project liep grote vertraging op waardoor Q BV veel minder omzet genereerde dan was begroot. Omdat Q BV eind 2006 een groter verlies had gerealiseerd dan was begroot, XXX vertraging had opgelopen en Q BV hoge kosten had in relatie tot de kredietfaciliteit was eiseres van mening dat er een redelijke mate van zekerheid bestond dat de garantstelling zou worden ingeroepen.
4.4. De rechtbank is van oordeel dat eiseres met deze stellingen niet aannemelijk heeft gemaakt dat er op 31 december 2006 een redelijke mate van zekerheid bestond dat zij aangesproken zou worden uit hoofde van de garantstelling. Weliswaar had Q BV in 2006 een groter verlies geleden dan was begroot, maar een enkele budgetoverschrijding in het jaar van oprichting van Q BV leidt nog niet tot de conclusie dat er een redelijke mate van zekerheid was dat eiseres uit hoofde van de garantstelling zou worden aangesproken. Ook uit de gedingstukken blijkt niet dat Q BV er zo slecht voor stond dat er een reële mogelijkheid bestond dat eiseres zou worden aangesproken. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat XXX weliswaar vertraging had opgelopen, maar niet aannemelijk is geworden dat het slecht ging met het project of dat er plannen waren om met XXX te stoppen.
4.5. Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat eiseres niet heeft voldaan aan de voorwaarden om een voorziening te kunnen vormen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat op 31 december 2006 uitgaven waren te voorzien die hun oorsprong vonden in de periode voorafgaand aan die balansdatum en die ook overigens aan de bedrijfsuitoefening in die periode konden worden toegerekend, en evenmin dat op 31 december 2006 met betrekking tot zulke uitgaven - zo al daarvan sprake zou zijn - een redelijke mate van zekerheid bestond dat zij zich daadwerkelijk zouden voordoen. Voor de vorming van de voorziening bestaat derhalve geen grond.
4.6. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is door mr. J.H. Hoekstra, voorzitter, mr. M. Koole en mr. A.A. Fase, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.T. van Arnhem, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 april 2011.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.