Home

Rechtbank Haarlem, 26-07-2011, ECLI:NL:RBHAA:2011:2844 BR3265, 09/692, 09/693, 09/694, 09/695

Rechtbank Haarlem, 26-07-2011, ECLI:NL:RBHAA:2011:2844 BR3265, 09/692, 09/693, 09/694, 09/695

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
26 juli 2011
Datum publicatie
27 juli 2011
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2011:BR3265
Zaaknummer
09/692, 09/693, 09/694, 09/695

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Inkomsten uit handel in hennepplantjes. Een dusdanig deel van de omzet is niet in de aangifte opgenomen, dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Er is sprake van omkering van bewijslast. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat de aanslagen te hoog zijn. De schatting van verweerder is redelijk en verweerder mag gebruik maken van extrapolatie. De extrapolatie en theoretische omzetberekeningen zijn door verweerder naar behoren onderbouwd en dus op een redelijke wijze tot stand gekomen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Zaaknummers: AWB 09/692, 09/693, 09/694 en 09/695

Uitspraakdatum: 26 juli 2011

Uitspraak in de gedingen tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

gemachtigde: mr. [A]

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van de gedingen

1.1.1 Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2004 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.563, alsmede bij beschikking een boete van € 923. Bij aparte beschikking is € 95 aan heffingsrente in rekening gebracht. Het tegen deze belastingaanslag ingestelde beroep, zie hierna onder 1.4, heeft de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 09/692.

1.1.2. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2004 een navorderingsaanslag ziekenfondspremie voor zelfstandigen (zfw-premie) opgelegd, berekend naar een Zfw-grondslag van € 13.208. Bij aparte beschikking is € 95 aan heffingsrente in rekening gebracht. Het tegen deze belastingaanslag ingestelde beroep, zie hierna onder 1.4, heeft de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 09/693.

1.2.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2005 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.019, alsmede bij beschikking een boete van € 3.404. Bij aparte beschikking is € 740 aan heffingsrente in rekening gebracht. Het beroep hiertegen heeft de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 09/694.

1.2.2. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2005 een navorderingsaanslag zfw-premie opgelegd, berekend naar een Zfw-grondslag van € 21.050. Bij aparte beschikking is € 72 aan heffingsrente in rekening gebracht. Het beroep hiertegen heeft de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 09/695.

1.3. Verweerder heeft bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 12 december 2008

de navorderingsaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.

1.4. Eiser heeft tegen deze uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Eiser heeft voor de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

1.6. Het onderzoek ter zitting is aangevangen voor de enkelvoudige kamer op 29 juli 2010. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder is verschenen [B]. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer en heeft partijen uitgenodigd nadere stukken in te dienen.

1.7. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

1.8. Partijen hebben vóór de nadere zitting stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.9. Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 23 juni 2011. Namens verweerder is verschenen [B]. Eiser noch zijn gemachtigde is verschenen. De rechtbank heeft ter zitting onderzocht of eiser behoorlijk is uitgenodigd voor de zitting, zodat het onderzoek kan worden voltooid. De griffier heeft de gemachtigde van eiser bij aangetekende brief, verzonden op 26 april 2011 aan gemachtigde op het door hem opgegeven postadres postbus 10096 te Almere, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. De brief is niet ter griffie terugontvangen. Blijkens het zogenoemde Track & Trace systeem van PostNL, in te zien via het internet, is de aangetekende brief, voorzien van de barcode die daarop bij het aantekenen is aangebracht, op 27 april 2011 op het postadres afgeleverd. Eiser is derhalve op de juiste wijze uitgenodigd voor de zitting.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en hetgeen verhandeld is ter beide zittingen, stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:

2.1. Eiser exploiteert (ook) in de jaren in geschil in de vorm van een eenmanszaak onder de naam [BEDRIJF A] een zogeheten ‘growshop’. De onderneming is gevestigd aan de [adres].

2.2. Op 14 februari 2007 heeft bij eiser een bedrijfsbezoek van verweerder plaatsgevonden. Eiser heeft bij dat bezoek verklaard dat hij handelt in voedingssupplementen, meststoffen en groeibenodigdheden voor de teelt van hennep, maar dat hij geen zaden en stekjes verkoopt.

2.3. Op 6 juni 2007 heeft de politie een inval gedaan op het vestigingsadres. Daarbij is de administratie van de onderneming van eiser in beslag genomen. Tevens is een bedrag van € 12.547 aan contanten aangetroffen en in beslag genomen. Daarnaast zijn 869 hennepplanten in beslag genomen.

2.4. Op 7 juni 2007 is eiser door de politie verhoord over de gang van zaken rond zijn onderneming. Van het verhoor is een proces-verbaal opgemaakt. Hierin is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“ U vraagt mij of ik de planten die ik verkoop meereken in de omzet die ik maak. Ja, dat doe ik gedeeltelijk onder het mom van bemiddelingsprovisie.

(…)

U vraagt mij hoeveel klanten ik gemiddeld per dag, per week heb. U kunt dat op de kassabonnen nakijken. Die bonnen die u onder de kassa heeft aangetroffen zijn van bestellingen van klanten.

(…)

U vraagt mij wat mijn drive is om wietplanten te verkopen. Ik kan u zeggen dat als ik geen planten in- en verkoop ik de winkel, simpel gezegd wel kan sluiten.”

2.5. Op 15 juni 2007 heeft de politie een rapport opgemaakt ten behoeve van de aanvraag van een machtiging voor het leggen van conservatoir beslag. In dit rapport is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“ De verdachte [X] heeft verklaard dat hij hennepstekken verkocht en dat hij de hiermee behaalde omzet gedeeltelijk meerekende in de omzet onder het mom van bemiddelingsprovisie.

In de inbeslaggenomen administratie werden handgeschreven kasboeken aangetroffen en daarin werd meermalen BM premie en BM provisie aangetroffen onder vermelding van aantallen à € 0,50, hetgeen vermoedelijk het verschil is tussen inkoop en verkoop van de hennepplanten.

Op basis van de kasboeken kan het volgende overzicht worden gemaakt:

Jaar Aantal Per week Bijzonderheden

2003 3135 241 Betreft alleen 4e kwartaal 2003

2004 20326 390

2005 17263 331

2006 5886 113

2007: Alleen januari. Overige maanden wel administratie

2007 700 161 maar geen verantwoording middels BM provisie o.i.d.

Totaal gemiddeld 247

Tevens werd een agenda inbeslaggenomen waar de bladzijden tot en met 10 mei 2007 waren verwijderd. Op de bladzijden vanaf 10 mei 2007 tot en met 6 juni 2007 staan notities met aantallen en meermalen met de toevoeging groot/klein en een voornaam. Hieruit kan worden opgemaakt dat deze betrekking heeft op de verkochte hennepplanten. Uit deze aantekeningen kan het volgende overzicht worden gemaakt:

10 t/m 12 mei 786 Betreft 1/2 week

l4t t/m 19 mei 3156

21 t/m 26 mei 2775

28 mei t/m 2 juni 1957

4 t/m/ 6 juni 2498

Gemiddeld p.w.: 2482

In de halve week van 4 t/m 6 juni zijn meerdere notitie doorgekrast. Het aantal van de niet doorgekraste notities kleine plantjes zijn 872, hetgeen redelijk overeenkomt met de inbeslaggenomen hennepplantjes.

Berekening:

De verdachte [X] heeft verklaard dat hij de omzet van de verkoop van planten gedeeltelijk meerekent, waaruit kan worden opgemaakt dat een deel van de verkopen buiten de administratie zijn gehouden.

Daarnaast wordt het niet aannemelijk geacht dat de gemiddelde hoeveelheid verkochte plantjes in de jaren 2006 en 2007 gedaald is ten opzichte van voorgaande jaren, mede gezien de in de agenda aangetroffen hoeveelheden.

Op grond van het hierboven gestelde wordt voor de (voorlopige) berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel voor de jaren 2003, 2004 en 2005 uitgegaan van de administratie aangetroffen aantallen en voor 2006 en 2007 uitgegaan van het gemiddelde van de in de administratie aangetroffen aantallen en de in de agenda aangetroffen aantallen, zoals hierboven gerelateerd. Hiermee wordt in het voordeel van de verdachte het gemiddele aantal verkochte hennepplanten lager dan in de agenda vermelde aantallen en wordt een eventueel stijgende lijn in verkoop aantallen verondersteld.

Op grond hiervan kan de volgende berekening worden gemaakt:

2003: totaal per jaar: = 3.135

2004: totaal per jaar: = 20.326

2005: totaal per jaar: = 17.263

2006: (113 + 2482) / 2 * 52 weken = 67.470

2007:(161 +2482) / 2 * 23weken = 30.394

Totale hoeveelheid verkochte plantjes = 138.588

In de administratie wordt gerekend met een provisie van € 0,50 per plantjes hetgeen een bedrag oplevert van 1 38.588 x € 0,50 = € 69.294,-”

2.6. Op 23 augustus 2007 heeft verweerder een boekenonderzoek ingesteld. De resultaten van het boekenonderzoek zijn vastgelegd in een controlerapport van 7 april 2008. Hierin is, voor zover hier van belang, het volgende, opgenomen:

“ 2.3 Administratie

(…)

Op 06-06-2007 heeft de politie [PROVINCIE] een inval gedaan op het bedrijfsadres. Daarbij werd de aanwezige administratie in beslaggenomen.

Deze administratie werd ons met toestemming van de officier van justitie mr. [C] ter beschikking gesteld.

In deze administratie vonden wij o.a. over de periode 10-05-2007 tot en met 06-06-2007 een agenda waarin stond vermeld het aantal planten waarover belastingplichtige bemiddelingsprovisie ontvangt. De bladzijden van de agenda van voor deze periode heeft belastingplichtige niet bewaard. Tijdens het bedrijfsbezoek d.d. 14-02-2007 heeft belastingplichtige ons niet in kennis gesteld van het bestaan van deze agenda’s.

De opbrengst van deze planten heeft belastingplichtige deels verantwoord als bemiddelingsprovisie (BM) op de daglijsten en onder groep 46 op de Z-afslagen.

(…)

3 Winstberekening

(…)

3.1.2 Politie inval

Zoals vermeld onder punt 2.3. heeft Politie [PROVINCIE] op het bedrijfsadres van de heer [X] op 06-06-2007 een inval gedaan en daar is naast de reeds vermelde agenda, een bedrag van € 12.547,- aan contanten aangetroffen en in beslag genomen.

Belastingplichtige heeft op 16-01-2008 inzicht gekregen in het politierapport inzake de inval welke bij

zijn bedrijf heeft plaatsgevonden.

Tevens heeft Politie [PROVINCIE] 869 planten in beslag genomen. Dit aantal komt nagenoeg overeen met de hoeveelheid welke in de agenda over de periode 1 0-05-2007 tot en met 06-06-2007 staan vermeld.

3.1.3 Analyse agenda

(…)

Op de bladzijden vanaf 10-05-2007 tot en met 06-06-2007 staan de volgende notities vermeld:

- aantallen;

- groot/klein;

- voornamen.

Wij hebben belastingplichtige gevraagd naar de betekenis van deze notities. Hij verklaarde tegenover ons dat dit de vastlegging van de in- en verkoop van planten betrof, waarvoor hij een bemiddelingsprovisie ontving van € 0,50 per plant.”

2.7. Bij beslissing van 11 september 2008 van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Zwolle-Lelystad is aan eiser de verplichting opgelegd om ter zake van ontneming van wederrechtelijk voordeel aan de Staat te voldoen het bedrag van € 32.632. De rechtbank heeft zich bij de bepaling van de hoogte van dit voordeel gebaseerd op het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel. In dit rapport is het aantal verkochte plantjes geschat op in totaal 154.113, hetgeen een omzet oplevert van 154.113 * € 0,50 = € 77.056,50. Dit betreft de omzet over de jaren 2003 tot en met 2007.

2.8. Op basis van de bevindingen in het controlerapport heeft verweerder de onderhavige navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen opgelegd.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil zijn de navorderingsaanslagen ib/pvv en zfw-premie, alsmede de beschikkingen heffingsrente, over de jaren 2004 en 2005.

3.2. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslagen, boetes en beschikkingen heffingsrente.

3.3. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de boetes dienen te komen vervallen en dat de beroepen in zoverre gegrond zijn. Daarover is dus geen geschil meer. Verweerder concludeert voor het overige tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4. Beoordeling van het geschil

4.1.1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de zogeheten omkering van bewijslast dient plaats te vinden en betoogt daartoe onder meer dat eiser in de onderhavige jaren niet de vereiste aangiftes ib/pvv en zfw heeft gedaan. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.

4.1.2. Voor de inkomstenbelasting geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting (Hoge Raad 19 maart 2010, nr. 09/02155, LJN BL7957). Deze vraag dient te worden beantwoord aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast

4.1.3. Eiser heeft op 7 juni 2007 in het onder 2.4 bedoelde verhoor tegenover de politie verklaard dat hij de verkoop van hennepplanten gedeeltelijk verantwoordt onder het mom van bemiddelingsprovisie. De rechtbank leidt uit deze verklaring af dat hij de omzet van hennepplanten niet volledig in zijn jaarrekening verantwoordde en dus het daaruit voortvloeiende inkomen niet in de aangiftes over de onderhavige jaren had opgenomen. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van eiser dat hij hiermee heeft bedoeld te zeggen dat hij meer heeft verantwoord dan dat hij verkocht heeft, om zo op papier uit de kosten te komen. Wat hier verder ook van zij, de rechtbank acht deze stelling onvoldoende onderbouwd om zijn eerder tegenover de politie gegeven verklaring in andere zin te begrijpen.

4.1.4. Voorts heeft eiser op 7 juni 2007 in het verhoor tegenover de politie verklaard dat hij de winkel kan sluiten wanneer hij geen hennepplanten in- en verkoopt. Daarnaast acht de rechtbank het aannemelijk dat eiser, ook in de jaren in geschil, de werkelijke bestellingen van hennepplanten in zijn agenda noteerde en hij deze notities enige tijd later vernietigde. De rechtbank leidt dit af uit het feit dat bij de inval in eisers winkel op 6 juni 2007 slechts een agenda van het jaar 2007 is gevonden waaruit de pagina’s tot 10 mei zijn gescheurd. De pagina’s van 10 mei tot 6 juni 2007 bevatten notities van bestellingen van hennepplanten, zo is de rechtbank op grond van de verklaring van eiser tegenover verweerder in het boekenonderzoek (weergegeven onder 2.6 ad 3.1.3) aannemelijk geworden.

4.1.5. Op grond van genoemde feiten en omstandigheden tezamen en in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank aannemelijk dat eiser in de onderhavige jaren een dusdanig deel van de omzet hennepplanten niet in zijn aangifte heeft verantwoord dat als gevolg hiervan de volgens de aangifte verschuldigde belasting aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. De vereiste aangifte is derhalve niet gedaan.

4.2. In artikel 27e, aanhef, onder a en slot, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is bepaald dat indien de vereiste aangifte niet is gedaan, de rechtbank het beroep ongegrond verklaart, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (zogeheten omkering van de bewijslast).

4.3. De rechtbank acht eiser niet erin geslaagd te doen blijken dat de in de uitspraak op bezwaar gehandhaafde navorderingsaanslagen onjuist zijn. Eiser heeft gesteld dat de doorhalingen in de agenda soms ook plaatsvinden wanneer genoteerde bestellingen niet tot uitvoering komen. Daarmee levert eiser niet het bewijs dat de aanslag te hoog is. Bovendien komen de niet-doorgekraste notities/bestellingen nagenoeg overeen met het aantal planten dat bij de aanhouding van eiser in beslag is genomen, hetgeen er op wijst dat die aantekeningen juist wel zien op de verhandelde voorraad. De stelling van eiser dat de door verweerder gehanteerde extrapolatie onredelijk uitpakt, brengt de rechtbank evenmin tot een ander oordeel, omdat ook die stelling niet het overtuigende bewijs van de onjuistheid van de aanslag oplevert. Ook het overleggen van jaarrekeningen en aangiftes brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Wat eiser ook met het overleggen van deze stukken heeft willen aantonen, de rechtbank gaat hieraan voorbij, nu die stukken in wezen geen andere status hebben dan eigen verklaringen van eiser die zonder andere overtuigende bewijsmiddelen niet het van eiser te verlangen bewijs opleveren. Eiser heeft niet aan genoemde bewijslast voldaan.

4.4. Dit betekent echter niet dat de aanslag mag berusten op een willekeurige schatting van het te belasten inkomen. De aanslag dient te berusten op een redelijke schatting (Hoge Raad 27 januari 2006, nr. 39.872, LJN AV0401).

4.4.1. De rechtbank heeft reeds geoordeeld dat eiser niet de volledige omzet van hennepstekjes in zijn administratie heeft verantwoord. Nu niet duidelijk is geworden welk deel van de omzet hij buiten de administratie heeft gehouden, de primaire vastleggingen in de agenda zijn immers niet meer aanwezig, dient verweerder een redelijke schatting te maken van het met de verkoop van hennepplanten gegenereerde inkomen van eiser. De rechtbank stelt daarbij voorop dat in gevallen als het onderhavige, waarin verweerder niet kan beschikken over (betrouwbare) gegevens, verweerder in het algemeen een zekere armslag in zijn schatting moet worden gelaten, die de rechtbank slechts marginaal kan toetsen.

4.4.2. Voor het vaststellen van de omzet hennepplanten in 2004 en 2005 heeft verweerder bij de door hem gemaakte theoretische omzetberekening gebruik gemaakt van beschikbare gegevens ten aanzien van bestellingen van hennepstekken die zijn gevonden in agendanotities uit de periode 10 mei 2007 tot en met 6 juni 2007. De rechtbank stelt voorop dat het extrapoleren van gegevens uit 2007 naar de jaren 2004 en 2005 is toegestaan indien er voldoende grond is om aan te nemen dat beide periodes een constant beeld vertonen wat betreft de feitelijke situatie (vergelijk Hoge Raad 14 maart 2008, BNB 2008/157).

4.4.3. Er is geen grond voor het oordeel dat de feitelijke situatie in de jaren 2004-2007 en de groei in omzet niet een constant beeld wat betreft de handel in hennepstekjes door eiser vertoont. Verweerder heeft bij het extrapoleren van de omzet hennepplanten naar 2004 en 2005 aansluiting gezocht met de procentuele stijging van de wel verantwoorde omzet. Verweerder is er dus van uit gegaan dat de omzet hennepplanten procentueel gezien dezelfde ontwikkeling doormaakte als de verantwoorde omzet. De rechtbank acht een dergelijk uitgangspunt redelijk. Ook uit de stukken van het geding komt niet naar voren dat de omzet hennepplanten een andere ontwikkeling heeft doorgemaakt dan de verantwoorde omzet. De rechtbank is zich ervan bewust dat de periode waarop de agendanotities zien relatief kort is, doch gelet op het feit dat eiser de omzet van de verkopen in de onderhavige jaren slechts gedeeltelijk heeft verantwoord, vast is komen te staan dat het relatief gezien om substantiele bedragen ging en eiser controle van de omzet onmogelijk heeft gemaakt door desbetreffende primaire bescheiden niet te bewaren, zijn de extrapolatie en theoretische omzetberekeningen door verweerder naar behoren onderbouwd en dus op een redelijke wijze tot stand gekomen.

4.5. De beroepen tegen de beschikkingen heffingsrente heeft eiser niet afzonderlijk onderbouwd. Omdat de beroepsgronden tegen de belastingaanslagen geen doel treffen, zullen de beroepen tegen de beschikkingen heffingsrente eveneens ongegrond worden verklaard.

4.6. Verweerder heeft bij de aanslagen ib/pvv een vergrijpboete opgelegd. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de boetes dienen te vervallen. De rechtbank volgt verweerder hierin en zal op grond hiervan de beroepen daartegen gegrond verklaren.

4.7. Gelet op het in 4.6 overwogene zijn de beroepen met nummers AWB 09/692 en AWB 09/694 gegrond.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter (eerste) zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1). Omdat sprake is van samenhangende zaken, is op de voet van artikel 3 van genoemd besluit voor de berekening van de proceskosten uitgegaan van één zaak. De reiskosten van eiser voor het bijwonen van de eerste zitting worden begroot op € 8, zijnde de reiskosten per openbaar vervoer, tweede klasse. Overige kosten zijn gesteld noch gebleken.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen met nummers AWB 09/693 en AWB 09/695 ongegrond;

- verklaart de beroepen met nummers AWB 09/692 en AWB 09/694 gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar, waartegen het beroep in de zaken AWB 09/692 en AWB 09/694 is gericht, doch uitsluitend voor zover daarbij de boetebeschikkingen zijn gehandhaafd;

- vernietigt de boetebeschikkingen;

- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde delen van die uitspraken op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 652;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.

Deze uitspraak is door mr. A.A. Fase, voorzitter, en mr. R.H.M. Bruin en mr. J.H. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. drs. B.J.E. Lodder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2011.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.