Home

Rechtbank Haarlem, 01-03-2011, BR3320, 09/1656

Rechtbank Haarlem, 01-03-2011, BR3320, 09/1656

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
1 maart 2011
Datum publicatie
27 juli 2011
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2011:BR3320
Zaaknummer
09/1656

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Boete. Eiser heeft niet de vereiste aangifte gedaan. Boete passend en geboden.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Zaaknummer: AWB 09/1656 IB/PVV V00

Uitspraakdatum: 1 maart 2011

Uitspraak in het geding tussen

[X], te [Z], eiser,

gemachtigde: mr. [A], advocaat te [Z],

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.

Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft met dagtekening 12 november 2008 aan eiser voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.000. Bij gelijktijdig genomen beschikkingen is € 375 heffingsrente in rekening gebracht en is een verzuimboete opgelegd van € 22.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de boete gehandhaafd.

1.3. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2011. Aldaar is verschenen zijn gemachtigde, vergezeld van de echtgenote van eiser, mevrouw [Y]. Namens verweerder is verschenen [B]. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiser en zijn echtgenote exploiteren sinds 1 mei 2005 in firmaverband de Turkse bakkerij met winkel [C]. Zij delen ieder voor 50 percent in de winst van de vennootschap. Tot die datum waren eiser en een zekere [D] vennoten.

2.2. In de winkel worden Turkse deegwaren, baklava en gebak uit de eigen bakkerij verkocht, alsmede frisdranken en andere producten. Tot 1 januari 2005 was de winkel gevestigd aan de [a-straat] te [Z]. Vanaf 1 januari 2005 is de winkel gevestigd aan de [b-straat], eveneens te [Z].

2.3. Verweerder heeft in 2006 een boekenonderzoek ingesteld bij de onderneming naar, onder meer, de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting. In het controlerapport is vastgesteld dat de administratie van de onderneming niet kan dienen als basis voor de omzetbepaling. Aan de hand van een theoretische omzetberekening is over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd. In het naar aanleiding van de controle opgemaakte rapport is voorts, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

"4.2 Brutowinst

4.2.1 Omzet en de inkoopprijs van goederen

(…)

2005

In het kader van de omzetbelasting is de omzet bekeken van de controlejaren.

Daarbij viel mij op dat de brutomarge in 2005 wel sterk afwijkt van de jaren 2003 en 2004.

Een nadere beschouwing van de inkoop leerde mij dat de inkoop van bepaalde producten in 2005, in relatie tot diezelfde producten in de andere jaren, duidelijk afwijkingen vertoonden. Zo benaderde de inkoop van “pistache pitten” de helft van de totale inkoop. Van de totale inkoop producten ad. € 115.012 was namelijk een bedrag van € 51.241 alleen aan deze pitten uitgegeven. (…)

Het brutowinstpercentage 2005 komt uit op 8.6% van de inkoopwaarde. Dit is gelijk aan 8% van de netto omzet. In de jaren 2003 en 2004 was dit 240% en 180% van de inkoopwaarde. De branche-informatie betreffende bakkers, bijvoorbeeld “Cijfers en Trends” van de Rabobank, geeft een percentage van om en nabij de 215% van de inkoopwaarde. Ik ga er van uit dat bij deze bakker het percentage iets lager kan zijn door de wisselingen van eigenaar. Gezien de behaalde marge van de voorgaande jaren, kan het percentage echter niet zo laag zijn als uit de cijfers blijkt. Een percentage van 200% van de inkoopwaarde is daarom aannemelijk. Om een redelijk brutowinstpercentage vast te stellen kan de omzet hoger gesteld worden, maar in dit geval roept de inkoop echter ook vragen op. Van de inkoop ad. € 115.012 is namelijk € 51.241 aan pistachepitten besteed. De adviseur schrijft in zijn brief over een wanverhouding tussen in- en verkoop, en de aanwezigheid van creditfacturen. Hiervan is echter niets gebleken. Ik ga er daarom van uit dat er sprake is geweest van doorverkoop van pistachepitten. Dit is gesteld op grond van de verhoudingen van de ingekochte basisproducten binnen het jaar, en de verhouding van deze producten tot de totale inkoop in de voorgaande jaren.

Uitgaande van een winstpercentage van 180% van de inkoopwaarde op de normale handel en van 30% op de doorverkoop kan de netto-omzet als volgt worden berekend:

stel: inkoop volgens de boekhouding is juist ad. € 115.012

stel: doorverkoop pistachepitten € 45.000 x 130% = € 58.500

inkoop bakkerij producten € 70.012 x 280% = € 196.033

De berekende omzet wordt € 254.533

(…)

Voor de omzetbelasting aangegeven omzet is € 40.248 en € 82.346 ofwel € 122.594

correctie jaar 2005 Meer omzet € 131.939

(…)"

2.4. Eiser is uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2005. Verweerder heeft op 26 maart 2007 een aanmaning verzonden, waarbij eiser is aangemaand voor 17 april 2007 aangifte te doen.

2.5. De aangifte is op 12 november 2008 door verweerder ontvangen. Eiser heeft voor 2005 een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van nihil en een verlies van € 9.791.

De aangifte is aangemerkt als bezwaarschrift en een brief van eiser van 21 december 2008 als aanvulling daarop. De behandeling van het bezwaar is opgeschort in verband met het beroep naar aanleiding van de aan V.O.F. [E] (hierna: de v.o.f.) opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting.

2.7. De rechtbank heeft op 9 januari 2009 uitspraak gedaan in de zaak van de v.o.f. (procedurenummer AWB 09/2609) ter zake van de aan haar opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting. De rechtbank heeft de theoretische omzet bepaald op € 240.531, waarbij is uitgegaan van een brutowinstpercentage op de verkoop van pistachenoten van 130 percent en de overige bakkerijproducten van 160 percent. Eiser heeft tegen deze uitspraak hoger beroep aangetekend.

Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is (i) of de aanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld en (ii) of de boete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

3.2. Eiser stelt zich op het standpunt dat de belastbare winst uit onderneming onredelijk hoog is vastgesteld. Eiser concludeert tot vernietiging van de aanslag en tot vaststelling van een verlies uit onderneming van € 9.791.

3.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de geschatte belastbare winst uit onderneming redelijkerwijze op € 52.734 kan worden vastgesteld en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

3.4. Voor de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken en naar het verhandelde ter zitting.

Beoordeling van het geschil

4.1. Op grond van artikel 8, eerste lid, sub a, Awr ontstaat de verplichting tot het doen van aangifte door de uitnodiging tot het doen van aangifte. Gelet op de onder 2.4 en 2.6 vermelde feiten heeft eiser, na te zijn uitgenodigd en aangemaand, de aangifte niet binnen de daartoe gestelde termijn gedaan. Gesteld noch gebleken is dat dit verzuim hem niet kan worden aangerekend. De conclusie moet derhalve zijn dat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan.

4.2. Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank, op grond van het bepaalde in artikel 27e, aanhef en sub a, Awr, het beroep ongegrond dient te verklaren tenzij is gebleken - waaronder volgens vaste jurisprudentie is te verstaan: door eiser overtuigend is aangetoond - dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.

4.3. Het schatten van het door eiser genoten inkomen mag er niet toe leiden dat verweerder de aanslag naar willekeur vaststelt. De aanslag moet berusten op een redelijke schatting van het genoten inkomen Verweerder heeft de aan eiser toe te rekenen belastbare winst uit onderneming geschat op € 30.000. Bij het vaststellen van de aanslag is de gecombineerde heffingskorting in aanmerking genomen. Gelet op het in 2.3 weergegeven controlerapport en de door de rechtbank in haar uitspraak van 9 januari 2009, nummer 08/2609, vastgestelde brutowinstpercentages, is verweerder met de wijze van schatten op basis van de hem ter beschikking staande gegevens niet tot een onredelijke uitkomst is gekomen.

4.4. Het bezwaar van eiser tegen de wijze van schatten op basis van gegevens uit voorgaande jaren van de v.o.f. of door vergelijking met andere ondernemingen in de bakkerijbranche, moet worden verworpen. Doordat het verweerder ontbreekt aan concrete en betrouwbare gegevens om de aanslag adequaat vast te stellen, is het niet onredelijk dat hij de aanslag op basis van een redelijke schatting van het genoten inkomen vaststelt.

4.8. Eiser heeft inkoopfacturen in het geding gebracht, waaruit blijkt dat de v.o.f. in 2005 pistachenoten heeft gekocht voor een totaal bedrag van € 49.009, terwijl verweerder is uitgegaan van € 45.000. Dit kan eiser niet baten. Bij een gelijk brutowinstpercentage zou de theoretische omzet dan immers hoger moeten worden gesteld. De stelling dat de pistachenoten zijn verkocht tegen inkoopprijs is met het overleggen van deze inkoopfacturen niet aannemelijk geworden, wat er verder zij van de blote stelling van eiser dat de v.o.f. ook voor andere bakkerijen pistachenoten heeft ingekocht.

4.9. Eiser heeft voorts gesteld dat onvoldoende rekening is gehouden met de bedrijfsverplaatsing en toegenomen concurrentie. Ook wijst eiser op de omstandigheid dat de onderneming per 1 januari 2011 is gestaakt. Eiser heeft deze stellingen niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd, en heeft evenmin aangetoond dat en in hoeverre zulks van invloed is op het resultaat van de v.o.f.

Boete

4.10. Op grond van het bepaalde in artikel 67a, eerste lid, Awr en het in 4.4 overwogene is een verzuimboete van € 22 opgelegd. Een dergelijke verzuimboete blijft achterwege indien sprake is van afwezigheid van alle schuld. Dat is gesteld noch gebleken. Ook voor het overige zijn geen feiten en omstandigheden gesteld die aanleiding zouden kunnen zijn de boete te matigen. De boete is passend en geboden.

4.11. Gezien het vorenoverwogene dient het beroep van eiser ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. P.J.J. Vonk, voorzitter, mr. H.A.J. Kroon en mr. Chr.Th.P.M. Zandhuis, leden, in aanwezigheid van drs. F. van Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2011.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep