Rechtbank Haarlem, 11-01-2011, BR3321, 09/2536
Rechtbank Haarlem, 11-01-2011, BR3321, 09/2536
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 11 januari 2011
- Datum publicatie
- 27 juli 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2011:BR3321
- Zaaknummer
- 09/2536
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Verweerder heeft terecht de verliezen op de participaties in de maatschappen en de afwaardering van de vordering op E B.V. bij het vaststellen van de onderhavige aanslag niet in aanmerking genomen.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Zaaknummer: 09/2536 IB/PVV V00
Uitspraakdatum: 11 januari 2011
Uitspraak in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst Limburg/kantoor [P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2007 een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.947.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
1.4. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Verweerder heeft een pleitnota en nadere stukken ingediend.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2010. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiseres heeft in 1999 voor een bedrag van US $ 60.000 deelgenomen in Maatschap [A]. Deze maatschap is op 10 december 1999 opgericht naar Nederlands recht. De activiteit van deze maatschap bestaat uit participatie als stille vennoot in [B] Limited Partnership (hierna: [B] LP), een transparant lichaam gevestigd te [plaats Q], [staat R], V.S. General Partner, [C], fungeert in [B] LP als beherend vennoot. Doel van het partnership is de ontwikkeling en verkaveling van bouwgrond ten behoeve van de bouw van villa’s in [staat R], V.S.
2.2. Aangezien de financiële situatie van [B] LP sinds 2002 steeds slechter werd, is aan de participanten gevraagd aanvullend vermogen ter beschikking te stellen. Daartoe is op 22 september 2003 Maatschap [D] opgericht, welke maatschap met ingang van 3 november 2003 (middellijk) deelnam in [B] LP. Eiseres nam in 2004 negen participaties van US $ 1.150 nominaal in Maatschap [D].
2.3. Eiseres heeft voorts in het project deelgenomen met negen participaties van elk US $ 2.300 in een lening die [E] B.V. in 2004 aan [B] LP heeft verstrekt.
2.4. Maatschap [A] en Maatschap [D] zijn op 31 december 2008 failliet verklaard.
2.5. In haar op 16 mei 2007 ingediende aangifte in de inkomstenbelasting voor het jaar 2006 heeft eiseres ter zake van de participaties in Maatschap [A] en Maatschap [D] een verlies uit onderneming opgenomen van € 2.812.
2.6. In de op 28 februari 2008 ingediende aanvulling op de in 2.5 vermelde aangifte verzocht eiseres rekening te houden met de uit de participaties in Maatschap [A] en Maatschap [D] voortvloeiende verliezen ten bedrage van € 26.708 respectievelijk € 7.776, zijnde in totaal € 34.484 in plaats van het aangegeven verlies van € 2.812.
2.7. Verweerder heeft bij de vaststelling van de voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2007, gedagtekend 25 juni 2008, geen rekening gehouden met de verliezen ter zake van de participaties in genoemde maatschappen.
2.8. Bij brief van 4 augustus 2008 verzocht eiseres alsnog uit te gaan van de gegevens vermeld in haar aangifte in de inkomstenbelasting 2006 en het aanvullende verlies uit onderneming niet aan 2006 toe te rekenen, maar aan 2007 of 2008. Deze brief is door verweerder aangemerkt als bezwaarschrift tegen de voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting 2007. Tevens heeft eiseres verzocht om rekening te houden met afwaardering van de vordering op [E] B.V. ten bedrage van € 20.700. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder de aanslag gehandhaafd.
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. In geschil is of verweerder de verliezen ter zake van de participaties in Maatschap [A] en Maatschap [D] en de afwaardering van de vordering op [E] B.V. terecht niet heeft geaccepteerd. In het bijzonder is in geschil of het verlies ter zake van de participaties in de maatschappen en de afwaardering van de vordering op [E] B.V. verantwoord moeten worden in box 1, hetgeen eiseres voorstaat, dan wel in box 3, hetgeen verweerder voorstaat. Indien voormelde vraag in laatstvermelde zin wordt beantwoord, is tevens in geschil of bij eiseres het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat deze verliezen worden aangemerkt als ondernemingsverliezen. Voorts is in geschil of de verliezen en de afwaardering van de lening kunnen worden toegerekend aan het onderhavige jaar.
3.2. Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat de resultaten op de participaties en de lening winst uit onderneming vormen.
Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat bij haar het vertrouwen is gewekt dat de participaties en de lening in aanmerking zouden worden genomen in box 1. Dit vertrouwen ontleent zij aan de brieven van de (contact)inspecteur van de Belastingdienst Ondernemingen ’s Hertogenbosch van 28 december 2000 en van 26 juni 2000 en de brief van de inspecteur van de Belastingdienst Limburg, kantoor [P], van 22 november 2008.
Eiseres concludeert primair tot vermindering van het belastbare inkomen uit werk en woning tot nihil en tot vaststelling van het verlies uit werk en woning op € 18.237 en subsidiair tot vermindering van het belastbare inkomen uit werk en woning tot nihil en tot vaststelling van het verlies uit werk en woning op € 2.563.
3.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de participaties en de lening vermogensbestanddelen vormen die moeten worden belast in box 3. [B] LP is vergelijkbaar met een Nederlandse besloten commanditaire vennootschap. Maatschap [A] en Maatschap [D] zijn daarin deelnemende stille vennoten. De maatschappen zijn louter geldschieter en hebben geen actieve bemoeienis met de activiteiten van [B] LP. De activiteiten van eiseres gaan normaal vermogensbeheer niet te boven.
Voorts stelt verweerder dat eiseres geen gerechtvaardigd beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel. Weliswaar heeft de inspecteur in de brief van 22 november 2008 verklaard dat hij niet zal terugkomen op het door [F] van de Belastingdienst ondernemingen ‘s-Hertogenbosch ingenomen standpunt ten aanzien van de bronkwalificatie, maar uit later ter kennis van verweerder gekomen stukken (notitie Kennisgroep Vastgoedfondsen, bijlage 17 bij verweerschrift) blijkt dat het in die brief ingenomen standpunt niet geheel strookt met de inhoud van die brief. Die brief dient aldus te worden begrepen dat het standpunt van de Belastingdienst is dat sprake is van inkomsten uit vermogen en dat bij wijze van uitzondering de participant die in zijn aangifte in de inkomstenbelasting 1999 aangifte heeft gedaan van winst uit onderneming de afspraak geldt dat deze ook voor de toekomst het resultaat zal aangeven als winst uit onderneming. Aangezien eiseres in 1999 binnenlands noch buitenlands belastingplichtig was en zij derhalve geen aangifte hoefde te doen dan wel heeft gedaan van haar participatie in Maatschap [A], kan zij geen beroep doen op het voor dat jaar in de brief van [F] van 28 december 2000 opgewekte vertrouwen met betrekking tot de kwalificatie van de resultaten van de participaties. Voor eiseres geldt de hoofdregel dat sprake is van inkomsten uit vermogen. Dat wijzigt niet als zij zich in 2006 metterwoon in Nederland vestigt. Op grond van de Wet IB 2001 moeten de participaties inmiddels worden belast in box 3.
Subsidiair stelt verweerder dat de verliezen werden geleden in 2006, niet in 2007. Voor aftrek in 2007 is dus geen plaats.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.4. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank voor het overige naar de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Uit de door eiseres ingevulde invulinstructies ten behoeve van de aangifte in de inkomstenbelasting, welke als bijlage 10 bij het verweerschrift zijn gevoegd, leidt de rechtbank af dat de in geschil zijnde verliezen op de participaties in de beide maatschappen in 2006 zijn geleden. Omtrent het verloop van de waardevermindering van de lening aan [E] B.V. is niets komen vaststaan. Eiseres heeft feiten noch omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat de in geschil zijnde verliezen op de participaties in de maatschappen en de afwaardering van de vordering op [E] B.V. in het onderhavige jaar (2007) in aanmerking moeten worden genomen, hetzij op grond van goed koopmansgebruik, hetzij op grond van het kasstelsel. Verweerder heeft derhalve terecht de verliezen op de participaties in de maatschappen en de afwaardering van de vordering op [E] B.V. bij het vaststellen van de onderhavige aanslag niet in aanmerking genomen.
4.2. Op grond van het voorgaande dient het beroep ongegrond verklaard te worden.
5. Proceskosten
De rechtbank acht geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. Chr.Th.P.M. Zandhuis, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. P.J.J. Vonk, leden, in aanwezigheid van mr. J.H.R. Massmann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2011.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep