Home

Rechtbank Haarlem, 20-05-2011, BR6211, AWB 10 / 514

Rechtbank Haarlem, 20-05-2011, BR6211, AWB 10 / 514

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
20 mei 2011
Datum publicatie
30 augustus 2011
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2011:BR6211
Zaaknummer
AWB 10 / 514

Inhoudsindicatie

Reclamebelasting: Er is sprake van een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor een geografisch beperkte heffing van reclamebelasting in de binnenstad van Haarlem.

Voorts kan niet worden geoordeeld dat de gemeente de haar toekomende bevoegdheid tot het heffen van reclamebelasting heeft gebruikt voor andere doeleinden dan waarvoor zij is gegeven. Voor de invoering van een reclamebelasting is niet vereist dat hiervoor draagvlak onder de belastingplichtigen bestaat, zodat dit niet kan leiden tot onverbindendheid van de Verordening.De omstandigheid dat aan de gemeente mogelijk verschillende instrumenten ter beschikking staan om extra voorzieningen en activiteiten in een deel van de gemeente te bekostigen, leidt er niet toe dat verweerder in het onderhavige geval had moeten kiezen voor de BIZ-bijdrage.

Voorts leidt de in de Verordening gehanteerde maatstaf niet tot een onredelijke en willekeurige heffing. Door in de Verordening aan te sluiten bij de oppervlakte van de reclameuiting is gekozen voor een objectieve maatstaf die in relatie staat tot het belastbare feit en voorts is het niet noodzakelijk is dat de heffingsmaatstaf is gerelateerd is aan het profijt dat een belastingplichtige heeft van de door hem gedane openbare aankondiging.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Zaaknummer: AWB 10/514

Uitspraakdatum: 20 mei 2011

Uitspraak in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiseres,

gemachtigde: [A]

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlem, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 31 juli 2009 voor het jaar 2009 een aanslag in de reclamebelasting van de gemeente Haarlem opgelegd (aanslagnummer [#]).

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 december 2009 de aanslag gehandhaafd.

1.3. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2010. Namens eiseres is daar verschenen haar gemachtigde voornoemd, tot bijstand vergezeld van [B]. Namens verweerder is verschenen [C]. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting geschorst. Bij brief van 17 december 2010 heeft verweerder nadere stukken ingediend. Eiseres heeft hierop gereageerd bij brief van 25 februari 2011.

1.6. Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 21 april 2011, alwaar namens eiseres is verschenen haar gemachtigde voornoemd, tot bijstand vergezeld van [B]. Namens verweerder is verschenen [C].

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiseres exploiteert een koffiehuis aan [locatie] (hierna: het koffiehuis).

2.2. Met dagtekening 31 juli 2007 heeft verweerder aan eiseres een aanslag in de reclamebelasting van de gemeente Haarlem opgelegd in verband met de aanwezigheid van een openbare aankondiging op het koffiehuis.

2.3. In de Verordening reclamebelasting 2009 van de gemeente Haarlem (hierna: de Verordening) is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:

“(…)

Artikel 2 Gebiedsomschrijving

Deze verordening is van toepassing binnen het gebied dat is gelegen tussen het water van de Kampersingel, Gasthuissingel, Raamsingel, Leidsevaart, Zijlsingel, Kinderhuissingel, de spoorlijn en het water van het Spaarne.

Artikel 3 Belastbaar feit

Onder de titel ‘reclamebelasting’ wordt, binnen het gebied als bedoeld in artikel 2, een belasting geheven ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg.

(…)

Artikel 6 Tarief

Het tarief van de reclamebelasting is opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

(…)

Artikel 8 Belastingtijdvak

Het belastingtijdvak is 1 juli 2009 tot en met 31 december 2009.

Met ingang van 2010 is het belastingtijdvak het kalenderjaar.

(…)”

2.4. In de Tarieventabel behorende bij de Verordening (hierna: de Tarieventabel) is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:

“Tarieven:

1. Het tarief bedraagt voor het hebben van een reclameobject, aangebracht op of aan een vestiging, gelegen in het gebied als omschreven in artikel 2 van de Verordening reclamebelasting 2009,

per jaar,

a. Indien de oppervlakte van de reclameobjecten minder is dan 0,1 m2 € Nihil

b. Indien de oppervlakte van de reclameobjecten bedraagt 0,1 m2 of meer, maar minder dan 1,0 m2 € 100,00

c. Indien de oppervlakte van de reclameobjecten bedraagt 1,0 m2 of meer, maar minder dan 5,0 m2 € 500,00

d. Indien de oppervlakte van de reclameobjecten bedraagt 5,0 m2 of meer, maar minder dan 10,0 m2 € 925,00

e. Indien de oppervlakte van de reclameobjecten bedraagt 10,0 m2 of meer, maar minder dan 30,0 m2 € 1.200,00

f. Indien de oppervlakte van de reclameobjecten bedraagt 30,0 m2 of meer, maar minder dan 100,0 m2 € 1.500,00

g. Indien de oppervlakte van de reclameobjecten bedraagt 100,0 m2 of meer € 1.500,00

(…)

3. Voor het jaar 2009 bedraagt het tarief van de reclamebelasting 50% van de hierboven genoemde tarieven.

(…)”

2.5. Door de gemeenteraad van de gemeente Haarlem is in de raadsvergadering van 28 mei 2009 ingestemd met het voorstel van het college van burgemeester en wethouders tot invoering van een reclamebelasting in de Haarlemse binnenstad met ingang van 1 juli 2009 ten behoeve van de vorming van het Ondernemersfonds Binnenstad Haarlem. Daarbij heeft de gemeenteraad eveneens ingestemd met de overeenkomst tussen de gemeente Haarlem en de Stichting Ondernemersfonds Binnenstad Haarlem (hierna: SOBH), waarin onder andere is vastgelegd dat een subsidie wordt toegekend aan de SOBH.

2.6. In de op 16 december 2009 ondertekende overeenkomst tussen de gemeente Haarlem en de SOBH is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:

“(…)

1. Doel van de overeenkomst

De overeenkomst beoogt op hoofdlijnen de afspraken tussen partijen en de verantwoordingsvoorwaarden voor de Stichting Ondernemersfonds Binnenstad Haarlem te regelen inzake de financiering en realisering van het Ondernemersfonds en de subsidieverstrekking daartoe door de gemeente.

2. Duur van de overeenkomst

De overeenkomst treedt in werking met ingang van 1 juli 2009 en heeft een looptijd van drie en half jaar, (…).

De looptijd van de overeenkomst impliceert nadrukkelijk geen toezegging over (de hoogte en jaarlijkse continuering van) de subsidieverstrekking vanwege de gemeente.

3. Subsidieopbouw

De Gemeenteraad van Haarlem stelt jaarlijks de verordening reclamebelasting vast.

Het college van Burgemeester en Wethouders van Haarlem verstrekt subsidie aan de Stichting tot maximaal de geïncasseerde heffing van reclamebelasting in het betreffende jaar. De aan de heffing verbonden perceptiekosten, alsmede de compensatie voor de gederfde precariobelasting, zullen op de subsidie in mindering worden gebracht.

(…)

Een subsidiejaar loopt van 1 januari tot en met 31 december.

4. Subsidieaanvraag en subsidieverlening

De Stichting Ondernemersfonds Binnenstad Haarlem dient jaarlijks een schriftelijk verzoek om subsidie in bij het College van Burgemeester en Wethouders van Haarlem.

De hiervoor bedoelde stukken, zijnde begroting en activiteitenplan, worden jaarlijks uiterlijk 1 oktober van het kalenderjaar voorafgaand aan het betreffende boekjaar ingediend bij het college van burgemeester en wethouders.

(…)

Omdat het ondernemersfonds in de loop van 2009 is opgericht, gelden voor 2009 en 2010 afwijkende data voor wat betreft de indiening van de subsidieaanvraag. Voor 2009 dient de subsidieaanvraag uiterlijk 15 december 2009 te worden ingediend. (…)

Het college beslist binnen 6 weken na ontvangst van de subsidieaanvraag over de hoogte van de te verlenen subsidie.

5. Prestatieafspraken

De Stichting Ondernemersfonds Binnenstad Haarlem zal in ieder geval:

- zich richten op collectieve belangenbevordering van ondernemers in de binnenstad van Haarlem;

- daarbij invulling geven aan de afspraken vastgelegd in het convenant “Versterking van de economische positie van de binnenstad van Haarlem 2007-2012”;

- ondersteuning geven aan de ondernemersverenigingen bij het opstellen van werkplannen en het uitvoeren van activiteiten en daarbij ook aandacht besteden aan de niet-georganiseerde ondernemers in de binnenstad van Haarlem;

- de subsidie van de gemeente Haarlem uitsluitend besteden aan de prestaties hierboven in dit artikel genoemd;

- (…)

De Stichting informeert de gemeente zo spoedig mogelijk schriftelijk over:

a. besluiten of procedures die zijn gericht op beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, dan wel ontbinding van de rechtspersoon;

b. (…)

c. ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat de aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden voorwaarden geheel of gedeeltelijk niet kunnen worden nagekomen;

d. (…)

(…)

6. Jaarverslag, verantwoording na afloop subsidiejaar en subsidievaststelling

Uiterlijk 1 juni van het kalenderjaar na afloop van het subsidiejaar brengt de Stichting Ondernemersfonds Binnenstad Haarlem een financieel en inhoudelijk jaarverslag uit van de door haar georganiseerde activiteiten, alsmede een aanvrage tot vaststelling van de subsidie.

Het financieel deel van het jaarverslag omvat een vastgestelde jaarrekening met een goedkeurende accountantsverklaring (…).

Het inhoudelijk deel van het jaarverslag bevat in ieder geval een verantwoording van de uitvoering van het activiteitenplan en de in deze overeenkomst benoemde prestatieafspraken.

(…)

De gemeente behoudt zich het recht voor om, indien het daar aanleiding toe ziet, voor rekening van het gemeentebestuur, een al dan niet aanvullend accountantsonderzoek te laten verrichten. De Stichting Ondernemersfonds Binnenstad Haarlem verleent in dit geval haar volledige medewerking door het beschikbaar stellen van gegevens en anderszins.

7. Evaluatie

De Stichting Ondernemersfonds Binnenstad Haarlem zal in het eerste kwartaal van 2010 een evaluatie (doen) verrichten naar het functioneren van het Ondernemersfonds Binnenstad Haarlem, waarbij in ieder geval aan de orde komen:

(…)

Een schriftelijk verslag van deze evaluatie(s) zal door de Stichting aan het College van Burgemeester en Wethouders afzonderlijk ter informatie worden voorgelegd.

Na een periode van twee volledige kalenderjaren zal er een evaluatie plaatsvinden, waarbij de gemeente en de Stichting in overleg zullen treden over de wenselijkheid van continuering van de subsidieverstrekking.

Vaststelling subsidie en eindafrekening

Binnen 18 weken na ontvangst van de vaststellingsaanvrage, het jaarverslag en de goedkeurende accountantsverklaring stelt het College van Burgemeester en Wethouders van Haarlem de hoogte van de subsidie definitief vast (…).

8. Bevoorschotting subsidie

De gemeente zorgt voor bevoorschotting van de subsidie in kwartaaltermijnen (…). In 2009 zal in afwijking hiervan de bevoorschotting in één keer plaatsvinden.

De bevoorschotting is gebaseerd op de geraamde opbrengst uit de aanslagen reclamebelasting minus de gederfde reclamebelasting, de aan de heffing verbonden perceptiekosten en 10% vanwege oninbaarheid en mogelijke gegronde bezwaarschriften.

9. Slotbepaling

Indien en voor zover in deze overeenkomst daarvan niet is afgeweken, is de Algemene Subsidieverordening 2008 van de gemeente Haarlem van toepassing.”

2.7. In een brief van de SOBH aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem van 16 december 2009 staat onder meer het volgende vermeld:

“Betreft: Subsidieaanvraag Ondernemersfonds

(…)

Omdat de opbrengst van de reclamebelasting op dit moment nog niet definitief is vast te stellen, verzoeken wij u het over 2009 geïnde bedrag als subsidie aan de Stichting over te maken (…).

In de overeenkomst is afgesproken dat de subsidieaanvraag vergezeld gaat met een activiteitenplan en een begroting. Door de wijze van inning van de reclamebelasting en de daarmee gepaard gaande onzekerheid over de uiteindelijke opbrengst voor het Ondernemersfonds, alsmede het ontbreken van voldoende tijd om de ondernemers nog voor dit jaar suggesties voor activiteiten te vragen, zijn wij helaas niet in staat dit jaar een begroting en een activiteitenplan op te stellen.

(…)

Ondanks het gebrek aan voorbereidingstijd heeft de Stichting dit jaar, vooruitlopend op het tekenen van de overeenkomst met de gemeente, al enige activiteiten ondersteund. Dankzij een bijdrage is de Sint Nicolaas in- en uittocht, dit jaar een groot succes geweest. Verder hebben bijdragen aan de Anton Pieckparade en aan straatverenigingen in de Kleine Houtstraat (Sinterklaas) en Zijlstraat-West (Kerstmarkt) voor gezellig vertier gezorgd en veel bezoekers naar de binnenstad getrokken. Omdat al deze partijen al kosten hebben gemaakt verzoeken wij het subsidiebedrag zo snel mogelijk over te maken.”

2.8. Voor het jaar 2009 is aan de SOBH een voorschot op de subsidie verleend van in totaal € 138.000. In het door verweerder overgelegde collegebesluit, waarbij een voorschot wordt verstrekt ter hoogte van € 138.000, is bepaald dat SOBH daags na het besluit informatie over het besluit en een beschikking ontvangt.

2.9. Bij brief van 16 juni 2010 heeft de SOBH een aanvraag gedaan voor subsidie voor het jaar 2010 en een overzicht baten en lasten 2009 ingediend. In de brief staat onder meer het volgende vermeld:

“(…)

Betreft: subsidieaanvraag 2010 en afrekening 2009

(…)

Over 2009 hebben wij begin 2010 tot nu toe € 100.000 ontvangen van de geschatte € 138.00. Omdat de inkomsten nog geenszins vaststaan is het ons nog niet mogelijk een uitgewerkte jaarrekening te overleggen. Reeds in een eerder stadium hebben wij hiervoor uitstel gevraagd.

(…)”

Het overzicht baten en lasten 2009 luidt als volgt:

Zeer globale en voorlopige balans en overzicht baten en lasten Stichting Ondernemersfond binnenstad Haarlem

Balans per 31 december 2009

Vordering gemeente Haarlem 138000 Voorziening komende jaren 62381

Liquide middelen 0 Nog te betalen posten 75619

138000 138000

Overzicht baten en lasten 2009

Subsidie gemeente Haarlem (schatting) 138000

Projecten 75600

Bankkosten 19

Voorziening projecten komende jaren 62381

138000

0

Toelichting projecten/evenementen 2009

Kleine Houtstraat 1100

Anton Pieck Parade 4000

Intocht Sint Nicolaas 16000

Straatvereniging Zijlstraat West 2500

Bijdrage City Marketing 25000

Stichting Haarlem Lichtstad 27000

Totaal 75600

3. Geschil

3.1. In geschil is of de aanslag reclamebelasting terecht is opgelegd.

3.2. Eiseres stelt dat de Verordening, waarop de aanslag is gebaseerd, onverbindend is. Daartoe voert zij de volgende gronden aan:

1) een geografisch beperkte reclamebelastingheffing is in strijd met het gelijkheidsbeginsel en het verbod tot willekeurige belastingheffing, en tevens in strijd met het verbod op détournement de pouvoir;

2) de Verordening doorkruist een andere publiekrechtelijke weg die met meer waarborgen is omkleed;

3) de grondslag tot heffing is willekeurig.

Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag reclamebelasting.

3.3. Verweerder stelt dat de Verordening niet onverbindend is, omdat er geen sprake is van strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur, er geen sprake is van strijd met een hogere publiekrechtelijke regeling en de hoogte van de heffing niet willekeurig is. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 227 van de Gemeentewet kan een gemeente ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg een reclamebelasting heffen.

4.2. Ingevolge artikel 216 van de Gemeentewet besluit de gemeenteraad tot het invoeren, wijzigen of afschaffen van een gemeentelijke belasting door het vaststellen van een belastingverordening.

4.3. Ingevolge artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet, kunnen de gemeentelijke belastingen worden geheven naar in de belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven, met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen.

4.4. Tijdens de parlementaire behandeling heeft de wetgever opgemerkt dat gemeenten op grond van artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet, behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en de in de wet gegeven nadere regelen, zelf invulling geven aan de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat hun in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijk beleid en de praktijk van de belastingheffing (Kamerstukken II, 1989/90, 21 591, nr. 3, blz. 65-67 en 77-78). Het staat gemeenten derhalve vrij de heffing en toetsingsmaatstaven te bepalen, mits de verordening niet in strijd komt met enig algemeen rechtsbeginsel.

4.5. Bovenstaande vrijheid maakt het mogelijk dat gemeenten een geografisch beperkte heffing invoeren, mits daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. In het arrest van 21 juni 2000, nr. 33816, LJN AA6253, BNB 2000/272, heeft de Hoge Raad met betrekking tot de heffing van hondenbelasting geoordeeld dat de gemeente niet in strijd handelt met het gelijkheidsbeginsel door de heffing te beperken tot honden waarvan de houder woonachtig is in de bebouwde kom, als vaststaat dat de overlast beperkende maatregelen alleen in de bebouwde kom zijn getroffen. Hiermee is, aldus de Hoge Raad, een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor het verschil in behandeling ? in dit geval een vrijstelling voor de houders van honden woonachtig buiten de bebouwde kom ? gegeven.

4.6. Eiseres voert aan dat een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor een geografisch beperkte heffing van reclamebelasting in de binnenstad van Haarlem ontbreekt. Volgens haar geeft verweerder aan dat een gedeelte van de opbrengst van de reclamebelasting in het ondernemersfonds wordt gestort en daarmee ten goede komt aan de promotie en economische ontwikkeling van het bedrijfsleven in de binnenstad van Haarlem. Doordat de gemeente niet of nauwelijks zeggenschap heeft over de besteding van de gelden of de te behalen doelstellingen door het ondernemersfonds, komt dit er volgens eiseres op neer dat de opbrengsten ter vrije besteding aan het ondernemersfonds worden doorgegeven. Noch door de gemeente, noch door de belastingplichtigen, is controleerbaar of de opbrengsten daadwerkelijk voor de beoogde doelen worden aangewend, aldus eiseres. Bovendien profiteren volgens haar van de promotionele activiteiten niet alleen de ondernemers in de binnenstad, maar de gemeente als geheel. Verder ontbreekt iedere relatie tussen het tarief van de heffing en het profijt dat een ondernemer van de voorzieningen heeft die met de heffing worden bekostigd, aldus eiseres. Tot slot betoogt eiseres betoogt met een beroep op de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 25 november 2010, LJN BO5030, dat sprake is van détournement de pouvoir.

4.7. Verweerder heeft, door ervoor te kiezen een geografisch beperkte heffing van reclamebelasting in te voeren, de reclamebelasting, die in beginsel een algemene heffing is waarvan de opbrengst vrij besteed mag worden door de gemeente, getransformeerd in een bestemmingsheffing. Dit betekent dat een objectieve en redelijke rechtvaardiging aanwezig moet zijn voor het verschil in behandeling tussen de gebieden waar wel en waar geen reclamebelasting wordt geheven.

4.8. De opbrengst van de reclamebelasting wordt, na aftrek van de kosten, door de gemeente afgedragen in de vorm van een subsidie aan de SOBH. In de overeenkomst tussen de gemeente en de SOBH is vastgelegd aan welke doelen de subsidie door de SOBH mag worden besteed. Tevens bevat de overeenkomst bepalingen met betrekking tot de wijze van aanvragen en toekennen van de subsidie alsmede bepalingen met betrekking tot het afleggen van verantwoording van de besteding van de subsidie door de SOBH aan de gemeente. Hierdoor is controleerbaar of de subsidie daadwerkelijk voor de beoogde doelen wordt aangewend. De SOBH is immers verplicht om na afloop van het subsidiejaar een jaarverslag uit te brengen en pas na indiening hiervan beslist de gemeente definitief over de hoogte van de subsidie. Blijkens de hiervoor onder 2.8 aangehaalde brief en het door de SOBH bij de gemeente ingediende overzicht van baten en lasten over het jaar 2009 blijkt dat ook daadwerkelijk verantwoording is afgelegd of, voor zover dit nog niet mogelijk was, zal worden afgelegd. Mogelijke gebreken in het traject van subsidieverlening – eiseres wijst erop dat bij de aanvraag van de subsidie voor het jaar 2009 geen begroting en activiteitenplan zijn overgelegd en dat kennelijk de hoogte van de subsidie voor het jaar 2009 nog niet definitief is vastgesteld, omdat verweerder geen stukken heeft overgelegd waaruit dit blijkt – doen hieraan niet af, nu dergelijke – veronderstelde – gebreken niet van zodanige aard zijn dat dit leidt tot het oordeel dat in de praktijk de besteding van de gelden door de SOBH niet controleerbaar is of dat de SOBH geen verantwoording aflegt. Gelet op vorenstaande fungeert de gemeente niet slechts als doorgeefluik voor de opbrengst van de reclamebelasting aan de SOBH.

4.9. De opbrengst van de reclamebelasting komt primair ten goede aan de promotie en de economische ontwikkeling van het bedrijfsleven in de binnenstad van Haarlem. De opbrengsten worden met name aangewend voor het organiseren van de intocht van Sint Nicolaas, promotionele activiteiten rondom kerst en oud en nieuw, het organiseren van themadagen en het versieren van de winkelstraten met feestverlichting. De rechtbank is van oordeel dat de ondernemers in de binnenstad van Haarlem, waar de activiteiten plaatsvinden, in het bijzonder profijt hebben van de activiteiten en voorzieningen die uit het Ondernemersfonds Binnenstad Haarlem worden gefinancierd. Aannemelijk is immers dat de georganiseerde activiteiten een positieve bijdrage zullen leveren aan de uitstraling en aantrekkingskracht van de binnenstad van Haarlem, hetgeen zal leiden tot hogere bezoekersaantallen, en een groter aantal bezoekers zal naar mag worden aangenomen over het algemeen resulteren in hogere inkomsten voor de ondernemers in de binnenstad. Daarbij zij erop gewezen dat niet vereist is dat iedere ondernemer in de binnenstad een direct en in waarde uit te drukken profijt heeft van de activiteiten en voorzieningen, zoals eiseres lijkt te betogen. Voldoende is dat het ondernemingsleven in de binnenstad profiteert van de met de verleende subsidie bekostigde activiteiten en voorzieningen. Evenmin is vereist dat een relatie bestaat tussen de heffing en het profijt dat een ondernemer heeft van de voorzieningen en activiteiten die met de opbrengst van de heffing worden gerealiseerd. Het profijt dat een ondernemer heeft van de activiteiten en voorzieningen die met de opbrengst van de heffing worden gerealiseerd, hoeft niet in relatie te staan tot de grootte van het reclameobject waarvoor die ondernemer in de heffing van reclamebelasting wordt betrokken.

4.10. Gelet op het hiervoor in 4.8 en 4.9 overwogene is de rechtbank van oordeel dat een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor een geografisch beperkte heffing van reclamebelasting in de binnenstad van Haarlem bestaat. Voorts kan niet worden geoordeeld dat de gemeente de haar toekomende bevoegdheid tot het heffen van reclamebelasting heeft gebruikt voor andere doeleinden dan waarvoor zij is gegeven. Van détournement de pouvoir is derhalve geen sprake.

4.11. Tot de invoering van een geografisch beperkte reclamebelasting is besloten door de gemeenteraad van de gemeente Haarlem. Volgens eiseres is de gemeenteraad voorgespiegeld dat er voldoende draagvlak onder de ondernemers bestond voor de invoering van de heffing, terwijl dit niet het geval blijkt te zijn, zodat de gemeenteraad met de invoering heeft ingestemd onder een onjuiste voorstelling van zaken. Voor de invoering van een reclamebelasting is evenwel niet vereist dat hiervoor draagvlak onder de belastingplichtigen bestaat. Ook indien de stelling van eiseres juist zou blijken te zijn, kan dit derhalve niet leiden tot onverbindendheid van de Verordening.

4.12. Eiseres betoogt voorts dat de wet van 1 mei 2009, houdende tijdelijke regels voor experimenten met een gebiedsgerichte bestemmingsheffing ten behoeve van aanvullende activiteiten van samenwerkende ondernemers mede in het publiek belang (Experimentenwet BI-zones), het mogelijk maakt om voor een bepaald gebied, genaamd ‘BI-zone’, een heffing in te stellen ter bestrijding van de kosten die verbonden zijn aan activiteiten die zijn gericht op het bevorderen van leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of een ander mede publiek belang in de openbare ruimte van de BI-zone (hierna: BIZ-bijdrage). Volgens eiseres biedt deze wet meer waarborgen dan de reclamebelasting, terwijl met de BIZ-bijdrage een vergelijkbaar resultaat kan worden bereikt. Aan de BIZ-bijdrage is onder meer als voorwaarde verbonden een draagvlakmeting onder de ondernemers die binnen het heffingsgebied gevestigd zijn. In het kader van de invoering van de reclamebelasting is niet gebleken dat draagvlak onder de ondernemers in de binnenstad van Haarlem bestaat, aldus eiseres.

4.13. De omstandigheid dat aan de gemeente mogelijk verschillende instrumenten ter beschikking staan om extra voorzieningen en activiteiten in een deel van de gemeente te bekostigen, leidt er niet toe dat verweerder in het onderhavige geval had moeten kiezen voor de BIZ-bijdrage. Het is immers een autonome bevoegdheid van de gemeenteraad om te besluiten welke heffing wordt ingevoerd. Het is aan de gemeenteraad als gemeentelijke wetgever om een afweging te maken welke heffing, gelet op de met de heffing nagestreefde doelstellingen, het meest doelmatig wordt geacht. De grenzen van de artikelen 216 en 219 van de Gemeentewet zijn in dit geval niet overschreden.

4.14. Tot slot betoogt eiseres dat door de heffing te baseren op de oppervlakte van de reclame-objecten een onjuiste maatstaf wordt gehanteerd, hetgeen met name geldt voor losse reclame-uitingen, zoals maandelijkse aanbiedingen of tijdelijke acties, nu de omvang van dergelijke uitingen veelal verschilt tijdens het belastingtijdvak. Volgens eiseres had verweerder om die reden de heffing moeten baseren op onveranderlijke waarden. Voorts houdt de heffing volgens eiseres geen rekening met de omvang van een bedrijf of het profijt dat van de reclame-uitingen wordt getrokken. Dit betekent dat de wijze van heffing leidt tot willekeurige belastingheffing, aldus eiseres.

4.15. De rechtbank is van oordeel dat de in de Verordening gehanteerde maatstaf niet leidt tot een onredelijke en willekeurige heffing. Door in de Verordening aan te sluiten bij de oppervlakte van de reclameuiting is gekozen voor een objectieve maatstaf die in relatie staat tot het belastbare feit en die blijft binnen de door artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet gestelde grenzen. Voorts is het, anders dan eiseres bepleit, niet noodzakelijk dat de heffingsmaatstaf gerelateerd is aan het profijt dat een belastingplichtige heeft van de door hem gedane openbare aankondiging. Ook deze beroepsgrond faalt derhalve.

4.16. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, voorzitter, mr. A.E. Keulemans en mr. M. Mees, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Graanstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2011.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.