Home

Rechtbank Haarlem, 04-01-2011, BR6580, AWB 09 / 3307

Rechtbank Haarlem, 04-01-2011, BR6580, AWB 09 / 3307

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
4 januari 2011
Datum publicatie
2 september 2011
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2011:BR6580
Zaaknummer
AWB 09 / 3307

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Bron van inkomen. Winst uit onderneming. Resultaat uit overige werkzaamheden. Ter beschikking stellen personenauto. Meer dan 500 kilometers privégebruik.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Zaaknummer: AWB 09/3307 IB/PVV

Uitspraakdatum: 4 januari 2011

Uitspraak in het geding tussen

[X], woonachtig te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi, kantoor [P], verweerder.

Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2004 een aanslag (aanslagnummer [xxx.xx.xxx.x.xx]) in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag uit werk en woning van € 12.243.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 juni 2009 de aanslag gehandhaafd.

1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 10 juli 2009, ontvangen bij de rechtbank op 13 juli 2009, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2010.

Tussen partijen vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

2.1. Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV 2004 een belastbare winst van negatief € 207.984 en een inkomen uit werk en woning van negatief € 194.777 aangegeven. In de aangegeven (negatieve) winst is een buitengewone last van € 190.620 begrepen.

2.2. Eiser, registeraccountant, geboren op [dag en maand] 1947 en gehuwd met mevrouw

[Y], is op 1 september 2001 uit de maatschap [A] getreden.

2.3. Eiser houdt alle aandelen in [B] B.V. en [C] Holding B.V.

2.4. Per 1 januari 2002 is eiser in de vorm van een eenmanszaak en onder de naam

“[X]” gestart met het drijven van een onderneming. De bedrijfsactiviteiten bestaan volgens het handelsregister van de Kamer van Koophandel uit “Adviesbureau op het gebied van financieel management. Structurering en begeleiding op het gebied van beleggingen. Interim management”.

2.5. Eiser volgde in de periode 2001-2003 een postdoctorale opleiding tot Register BeleggingsAnalist (RBA). Tijdens deze opleiding ontwikkelde hij een beleggingsstrategie op basis van technische analyse. Kenmerkend voor technische analyse is dat aan de hand van grafieken trends en trendbreuken zichtbaar worden gemaakt op basis waarvan voorspellingen over toekomstige koersontwikkelingen worden gedaan. Toen medio 2004 bleek dat de formule niet werkte en aanzienlijke verliezen werden geleden (zie hierna), heeft eiser zijn product verkocht aan een professionele vermogensbeheerder, [D]. Dit bedrijf heeft de formule bijgesteld en vervolgens weer op de markt gebracht.

2.6. Eind 2002 en begin 2003 heeft eiser met twee zakenrelaties uit de tijd van [A] ([E] en [F]) afgesproken gezamenlijk te gaan beleggen. De afspraak met de heer [E] is schriftelijk vastgelegd op blanco papier; die met de heer [F] op bedrukt papier met de adresgegevens van eiser (onder andere “[X] RA en “E-mail:[e-mailadres]). De beleggingen betroffen opties en futures in met name de AEX-index. De afspraken zijn, voor zover hier van belang, als volgt verwoord (brief van 5 november 2002 aan de heer [E]):

“Beste [E],

Jij hebt aangegeven samen met mij te willen beleggen en je hebt mij gevraagd een voorstel op papier te zetten. Mijn voorstel is dat we gezamenlijk een bedrag van € 500.000 inleggen waarvan 10% of

€ 50 000 door mij en 90% of € 450 000 door jou. Het beleggingsbeleid wordt in onderling overleg vastgesteld. De aan- en verkopen worden door mij uitgevoerd. Het beleggingsresultaat wordt telkens over een periode van 12 maanden gemeten. De aan het eind van deze periode behaalde winst wordt 50%-50% verdeeld, een eventueel aan het eind van deze periode resterend verlies komt voor mijn

rekening. Maandelijks wordt de winst uitgekeerd. Een verlies wordt door mij eveneens maandelijks

aangezuiverd.(…)

Wij spraken af met een proefperiode van 3 maanden te starten waarbij de inleg respectievelijk

€ 10.000 en € 90.000 bedraagt. Deze periode start op 18 november 2002 en eindigt op 2 januari 2003.

Indien in de proefperiode winst wordt behaald wordt de inleg verhoogd tot respectievelijk € 50.000 en

€ 500.000. De eerste periode van 12 maanden loopt van januari 2003 tot en met januari 2004.”

(brief van 6 januari 2003 aan de heer [F])

“Beste [F],

Zoals afgesproken is door mij (….) hierna een voorstel uitgewerkt om samen te gaan beleggen.

Mijn voorstel is dat we gezamenlijk een bedrag van € 500.000 inleggen waarvan 10% of € 50.000 door mij en 90% of € 450. 000 door jou. Jij brengt in een pakket aan staatsleningen waarmede je een

dekkingswaarde inbrengt die toereikend is voor de inbreng ad € 450.000. Jij opent een bank- en

effectenrekening bij [G]. Ik stort hierop, al dan niet via jouw tussenkomst, een bedrag van € 50.000. Het beleggingsbeleid wordt in onderling overleg vastgesteld. De aan- en verkopen worden door mij uitgevoerd. Het beleggingsresultaat wordt telkens over een periode van 12 maanden gemeten. De

startdatum is medio februari 2003. De aan het eind van deze periode behaalde winst wordt 50%-50%

verdeeld, een eventueel aan het eind van deze periode resterend verlies komt voor mijn rekening.

Maandelijks wordt de winst uitgekeerd. Een verlies wordt door mij aangezuiverd. (. . . .)

Alle opbrengsten en kosten van de als dekking ingebrachte effectenportefeuille komen jou toe (. .).”

2.7. Eiser heeft tijdens het boekenonderzoek twee kopieën van bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat hij medio januari 2003 vanaf een privé-rekening ([rekeningnummer 1]) in twee termijnen € 50.000 heeft overgemaakt naar de bankrekening van de heer [F]. Eiser heeft geen bankafschriften overgelegd waaruit de overboeking van € 50.000 naar een rekening van de andere relatie (de heer [E]) blijkt. Eiser heeft naar eigen zeggen dit bedrag vanuit privé ingelegd.

2.8. In de loop van 2004 waren de verliezen zodanig opgelopen dat eiser mondeling en schriftelijk werd aangesproken door de heren [F] en [E] om de verliezen conform afspraak te vergoeden. Tijdens het boekenonderzoek is gebleken dat eiser in oktober 2004 de laatste transactie via de beleggingsrekening van [E] heeft gedaan en in januari 2005 de laatste transactie via de beleggingsrekening van [F] en dat hij in totaal ruim 500 handelstransacties per beleggingsrekening heeft uitgevoerd.

2.9. Eiser heeft in verband met de verplichting de verliezen aan te zuiveren een buitengewone last van € 190.620 opgenomen in de verlies- en winstrekening over 2004. Het bedrag van de uiteindelijk vastgestelde schuld aan de heren [F] en [E] (€ 205.170) heeft hij in verschillende termijnen als volgt voldaan:

29 november 2004 € 25.000 ([rekeningnummer 2]; [E])

26 september 2005 € 50.000 ( [rekeningnummer 1]; [E])

28 september 2005 € 20.620 ([rekeningnummer 2]; [E])

7 februari 2006 € 109.550 ([rekeningnummer 1] via [rekeningnummer 2]; [F]).

Voor de betaling van laatstgenoemd bedrag heeft eiser “de hypotheek” op zijn eigen woning

verhoogd en de tot zijn privé-vermogen behorende boot verkocht.

2.10. Eiser is in 2006 met [H] de vennootschap onder firma [I] aangegaan. Deze vennootschap heeft het ( niet onder de Wet op het Financieel Toezicht vallende) besloten beleggingsfonds voor gemene rekening [J] opgericht dat volgens de prospectus vanaf 15 januari is opengesteld. Uit de prospectus blijkt dat “participanten (…) meer dan hun inleg (kunnen) verliezen en kunnen worden verplicht een tekort aan te zuiveren”. De beheerder ontvangt een prestatiebeloning die afhankelijk is van het resultaat.

Volgens de Belastingdienst ter beschikking staande gegevens is de vennootschap onder firma per 2 januari 2009 opgehouden te bestaan.

2.11. Tot het vermogen van de onderneming behoorde in 2004 een personenauto (BMW; kenteken [XX-XX-XX]; bouwjaar maart 2001; cataloguswaarde volgens eigen opgave

€ 87.583. Eiser heeft een rittenoverzicht gemaakt - naar zijn zeggen - aan de hand van de gegevens uit zijn elektronische agenda. In het overzicht is het karakter van een rit (zakelijk of privé) niet vermeld. Tijdens het onderzoek kon eiser geen gegevens meer uit zijn elektronische agenda ophalen. Volgens het rittenoverzicht heeft eiser in 2004 22890 km met de bedrijfsauto gereden, waarvan, volgens zijn toelichting achteraf, zeven kilometer privé (de rit naar de kapper en terug naar huis op 4 februari).

2.12. Eiser heeft in zijn aangifte over 2004 - anders dan in zijn aangiften over 2003 en 2005- geen bijtelling wegens privégebruik van de zakelijke auto aangegeven. Eisers echtgenote - in 2004 in loondienst werkzaam - heeft in haar aangifte wel een bijtelling wegens privé-gebruik van de door haar werkgever ter beschikking gestelde bedrijfsauto aangegeven.

Geschil

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder terecht de buitengewone last (beleggingsverlies van € 190.620) niet in aftrek heeft toegelaten en terecht een bijtelling (het bedrag van de bijtelling is niet in geschil) heeft gedaan wegens privégebruik van de bedrijfsauto.

3.2. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en het bij beschikking vaststellen van een te verrekenen verlies van € 194.777.

3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

3.4. Voor een nadere uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

Bron van inkomen; winst uit onderneming; resultaat uit overige werkzaamheden

4.1. Transacties die via de beurs, zijnde een open markt, worden verricht, hebben in het algemeen een speculatief karakter, omdat voordeel niet redelijkerwijs te verwachten valt. Uitgangspunt is dan ook dat de met dergelijke transacties behaalde voor- en nadelen in de vermogenssfeer liggen en derhalve niet op het belastbare inkomen uit werk en woning in mindering kunnen worden gebracht.

4.2. Het uitgangspunt, zoals hiervoor geformuleerd, leidt uitzondering indien bij het aangaan van de transacties een meer dan louter speculatief uitzicht op voordeel bestond. Dit is het geval indien de handelende partij zelf of samen met anderen bijzondere kennis bezit, die hem in staat stelt in de open markt een voordeel te behalen. Belanghebbende heeft onvoldoende gesteld om deze uitzondering in zijn geval aanwezig te achten. In dit verband is onvoldoende dat belanghebbende zich uitvoerig heeft verdiept in de analyse van trends en trendbreuken in de koersontwikkeling van de op de beurs verhandelde beleggingsinstrumenten en met name in de mogelijkheden die de beleggingsinstrumenten futures en opties bieden. Het gaat dan om voor een ieder toegankelijke kennis die belanghebbende niet een meer dan louter speculatief uitzicht op voordeel verschaft.

4.3. Bij het vorenstaande kan in het midden blijven of de voormelde werkzaamheden onderdeel vormen van de onder 2.4 vermelde eenmanszaak dan wel op zichzelf worden beschouwd. Het hiervoor gegeven oordeel vermelde sluit in dat deze werkzaamheden niet als het drijven van een onderneming dan wel het behalen van resultaten uit overige werkzaamheden vormen. Met hetgeen eiser heeft aangevoerd heeft hij onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen om de hiervoor onder 4.2 vermelde uitzondering aannemelijk te maken. Daaraan doet niet af het gegeven dat belanghebbende een cursus tot RBA heeft gevolgd en evenmin dat de door hem ontwikkelde formule nadien aan een derde partij is verkocht, welke formule na wijziging op de markt is gebracht.

4.4. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het niet corrigeren van de cursuskosten RBA aan het vorenstaande niet afdoet. Het zonder inhoudelijke beoordeling vaststellen van de aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over die jaren kan niet worden geduid als een welbewust instemmen met de aftrekbaarheid van die kosten en evenmin met het bronkarakter van de hiervoor onder 4.1 tot en met 4.3 vermelde werkzaamheden.Voor zover het betoog van eiser moet worden verstaan als een beroep op het vertrouwensbeginsel faalt die stelling op de door de verweerder aangegeven gronden.

Ter beschikking stellen personenauto; meer dan 500 kilometers privégebruik

4.5. Aan eiser is door de eenmanszaak een personenauto ter beschikking is gesteld.

De in onderdeel 2 van het beroepschrift vermelde ritten met een zogenoemd zakelijk karakter ontberen juist dat karakter. Deze ritten vloeien ondermeer voort uit zijn voormalige positie als vennoot van [A] en betreffen niet meer dan normale sociale contacten, althans dat aspect is overwegend. Het feit dat hetgeen in de elektronische agenda is vastgelegd niet meer voorhanden is zodat controle daarop niet meer mogelijk is, althans niet meer aan verweerder ter staving van de juistheid van het geringe privégebruik kan worden voorgelegd, is voor risico van belanghebbende.

4.6. Eiser heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de werkzaamheden die hij verricht voor [vereniging] worden gedeclareerd door [C] Holding B.V. Het gebruik van de door de eenmanszaak aan eiser ter beschikking gestelde personenauto ten behoeve van de hiervoor vermelde werkzaamheden kwalificeert als privégebruik (vergelijk HR 8 juli 1986, nr. 23.861, BNB 1986/256).

4.7. Gelet op het vorenoverwogene heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij de personenauto voor niet meer dan 500 kilometers voor privé-doeleinden heeft gebruikt.

4.8. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 4 januari 2011 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. B.van Walderveen, voorzitter, mr. P.J.J. Vonk en mr. H.A.J. Kroon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2011.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep