Rechtbank Haarlem, 15-02-2011, BR6724, AWB 09 / 5549
Rechtbank Haarlem, 15-02-2011, BR6724, AWB 09 / 5549
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 15 februari 2011
- Datum publicatie
- 5 september 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2011:BR6724
- Zaaknummer
- AWB 09 / 5549
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. De in het kader van een ruil vervreemde grond mag voor de waarde in verpachte staat in de winstberekening worden verwerkt. De ruilarresten zijn niet van toepassing omdat niet is voldaan aan het vereiste dat de bedrijfsmiddelen dezelfde bedrijfseconomische functie innemen in het bedrijf aangezien is verpachte grond tegen onverpachte grond is geruild. Ook de toepassing van de herinvesteringsreserve stuit hierop af.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Zaaknummer: AWB 09/5549 IB/PVV V00
Uitspraakdatum: 15 februari 2011
Uitspraak in het geding tussen
[X] te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst Noord, kantoor [P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 442.803.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Voor de zitting heeft eiser een nader stuk ingediend, waarop verweerder schriftelijk heeft gereageerd. Een afschrift van dit stuk is verstrekt aan eiser.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2010. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
2.1. Eiser heeft tot 1 mei 1986 in een maatschap met zijn broer [A] een landbouwbedrijf geëxploiteerd aan de [a-straat 1] te [Q], bestaande uit een boerderij en grond met een oppervlakte van 99.87.56 hectare, en aan de [b-straat 1] te [Q], bestaande uit een boerderij en grond met een oppervlakte van 49.76.10 hectare. Bij de ontbinding van de maatschap verkreeg eisers broer de boerderij aan de [a-straat] met 74.81.83 hectare van de daar gelegen grond, zijnde de helft van de totale oppervlakte, en eiser de boerderij aan de [b-straat] met de daarbij gelegen grond en de resterende 25.05.73 hectare grond aan de [a-straat]. Om te bewerkstelligen dat ook de verdeling in waarde gelijk was, betaalde de broer aan eiser ter zake van de verdeling een bedrag van ƒ 73.500.
2.2. Bij overeenkomst van 30 juni 1986 heeft eiser evenvermeld stuk grond van 25.05.73 hectare aan de [a-straat] per 1 mei 1986 aan zijn broer verpacht voor ƒ 16.401 per jaar. De pachtovereenkomst is op 13 maart 1987 door de grondkamer voor Groningen goedgekeurd. In 1996 is de pachtprijs nader vastgesteld op ƒ 20.000 per jaar.
2.3. Eiser is gehuwd met mevrouw [B1]. De broer van eiser is gehuwd met mevrouw [B2], de zuster van eisers echtgenote. De ouders van de gezusters [B] hadden in [R] het landbouwbedrijf [C], met 55.41.15 hectare grond, bedrijfsgebouwen en een woonhuis. Dit landbouwbedrijf heeft eiser van 1 november 1988 tot 22 februari 2002 van zijn schoonvader gepacht voor ƒ 33.976,80 per jaar.
2.4. Eiser heeft zijn belastingadviseur in 2006 over de verdeling van de gronden het volgende geschreven:
"Wat gedaan werd in 1986 was het gemeenschappelijk bezit zo ver mogelijk gelijk te verdelen, dit om complicaties bij opvolging of overlijden te voorkomen. Van de ca. 100 ha. van de boerderij [a-straat] en ca. 50 ha. van de boerderij [D] werd toebedeeld:
aan [A]: 75 ha. van de boerderij [a-straat];
aan [X]: boerderij [D] (50 ha.) en 25 ha. van de boerderij [a-straat],
De 25 ha. [a-straat] vormt één geheel met de rest van de boerderij [a-straat], explotatie door [A] met de rest van de boerderij [a-straat] lag daarom sterk voor de hand, temeer omdat beide boerderijen als bedrijf steeds gescheiden werden gevoerd.
Deze toedeling van 25 ha. [a-straat] was alleen zinvol (als tijdelijke verdeling) omdat te verwachten was dat in de toekomst de boerderij van de gemeenschappelijke schoonouders ([C], 56 ha.) bij de dochters in eigendom zou komen. Daarna zou immers een ruiling kunnen plaatsvinden tussen de helft van [C] en de 25 ha. van de [a-straat], zodat uiteindelijk een volledige scheiding van eigendom met ongeveer gelijke waarde kon plaatsvinden, met als resultaat: aan [X]: 50 ha. [D] en 56 ha. [C], aan [A]: 100 ha. [a-straat].
Aangezien bij deze verdeling land tegen land wordt geruild was een in ieder opzicht gelijke verdeling gewaarborgd. Het alternatief met (tijdelijk) ongelijke verdelingen:
- in 1986 100 ha. [a-straat] naar [A] en 50 ha. [D] naar [X],
- met op een onbepaald tijdstip 56 ha. [C] naar [X], zou in beide gevallen geldelijke compensatie vragen. Door verschil in landprijs tussen 1986 en 2002 zou dan een ongelijke verdeling ontstaan.
Vandaar dat in 1986 tussen [X] en [A] afgesproken is om aldus te handelen.
Hierbij is dus zakelijk gehandeld, waarbij het doel was om voor de opvolging een gelijke verdeling zonder financieele bevoordeling van één van de broers te bereiken. Gezien de goede verhouding tussen de broers leek het on+nodig en ongepast e.e.a. schriftelijk vast te leggen, temeer daar een financieel neutrale verdeling voorzien werd."
2.5. Bij akte van 27 december 2001 schonken de schoonouders van eiser de aan hem verpachte boerderij [C] aan hun beide dochters, ieder voor de helft. Zij behielden zich daarbij het recht van gebruik en bewoning voor. De waarde van de zaak in onverpachte staat was voor de schenking getaxeerd op f 3.720.000, de waarde in verpachte staat op f 1.682.000, het gebruiksrecht op f 45.000, en de waarde van het geschonkene derhalve op f 1.637.000. In die akte verklaarde eiser geen gebruik te maken van zijn rechten als pachter van het geschonken registergoed.
2.6. De verpachte grond aan de [a-straat] is voor eiser en zijn broer getaxeerd. Volgens het taxatierapport van 20 juli 2001, waarbij wordt uitgegaan van een oppervlakte van 25.15.31 hectare, bedroeg de waarde vrij f 1.825.000 en de waarde verpacht f 730.000 (€ 331.259).
2.7. Bij akte van 22 februari 2002 heeft de schoonzuster van eiser haar onverdeelde helft in de boerderij [C] geruild met de door eiser aan haar man verpachte landbouwgrond. Partijen bij die akte bepaalden de waarde van die onverdeelde helft op de getaxeerde waarde van f 818.500 (€ 371.419,10) en stelden de waarde van de in ruil verkregen gronden daaraan gelijk. Eiser en zijn broer verklaarden in deze akte beiden geen gebruik te maken van het hun als pachters toekomende voorkeursrecht van koop.
2.8. De bij de ruil vervreemde grond aan de [a-straat] bracht € 371.419 op en had een boekwaarde van € 117.993. De boekwinst bedroeg derhalve € 253.426. Op die boekwinst is bij de aangifte de landbouwvrijstelling toegepast. Voorts is daarbij het verschil tussen de door eiser bij het doen van de aangifte aan de grond bij de aanvang van de pacht toegekende waarde ad € 621.281 en de opbrengst van € 371.419, mitsdien een bedrag van € 249.862, als zakelijk verlies aangemerkt. In de bezwaarfase, in 2007, leidde een voor partijen gezamenlijk verrichte taxatie tot bepaling van de waarde vrij en met voortgezette agrarische bestemming van evenbedoelde grond per 1 mei 1986 op een bedrag van f 603.000, ofwel € 273.629.
2.9. Bij de aanslagregeling is in verband met evenvermelde ruil een bedrag van € 387.472 als belastbare winst in aanmerking genomen.
3. Geschil
3.1. Tussen partijen is in geschil of de bij de ruil vervreemde grond voor de waarde in verpachte staat in de winstberekening mocht worden verwerkt, zoals eiser verdedigt en verweerder bestrijdt. Voor het geval de waarde in vrij te aanvaarden staat in aanmerking genomen moet worden, is voorts in geschil of de landbouwvrijstelling van toepassing is op de periode van verpachting, welke vraag door eiser bevestigend en door verweerder ontkennend wordt beantwoord. Ten slotte is in geschil of, indien de landbouwvrijstelling niet van toepassing is, een herinvesteringsreserve mag worden gevormd dan wel aan eiser een beroep op toepassing van de ruilarresten toekomt, hetgeen eiser voorstaat en verweerder betwist.
3.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst de rechtbank naar de gedingstukken. Verweerder heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij zich niet op het standpunt stelt dat eiser antifiscale doelen heeft nagestreefd.
3.3. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.331.
3.4. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Aan zijn standpunt dat ten aanzien van de verpachte grond, zowel bij de aanvang als bij het einde van de pacht, moet worden uitgegaan van de waarde in vrije staat, legt verweerder ten grondslag dat het pachtcontract met het oog op de uiteindelijke verdeling van de boerderijen en wegens persoonlijke motieven is aangegaan, hetgeen eveneens geldt voor de ruil in 2002. Daarom kan geen sprake zijn van waardedruk, aldus verweerder.
4.2. Bij de beëindiging van de maatschap is de op twee locaties gelegen grond zodanig verdeeld, dat eiser en zijn broer gelijke oppervlakten in eigendom kregen. Hoewel in 1986 niet vaststond dat de broers op den duur ook [C] zouden verwerven, is aannemelijk dat zij, zoals eiser in 2006 aan zijn belastingadviseur heeft geschreven, daarmee toen reeds rekening hielden. Voorts lag het in de rede erin te voorzien dat de broer het gehele perceel aan de [a-straat] zou kunnen exploiteren. Dat is gebeurd door het aangaan van het pachtcontract, waarbij een zakelijke pacht werd overeengekomen.
4.3. Weliswaar zouden eiser en zijn broer wellicht, zoals verweerder stelt, op een andere wijze tot het door hen beoogde resultaat hebben kunnen komen, maar dat brengt niet mee dat zij door het aangaan van de pachtovereenkomst onzakelijk hebben gehandeld. Ook al heeft de schenking van [C] door eisers schoonouders aan hun dochters de uiteindelijk beoogde verdeling mogelijk gemaakt, wil dat niet zeggen dat andere dan zakelijke motieven aan de pacht ten grondslag hebben gelegen. De pacht had immers ook in de periode van 1986 tot 2002 een reële betekenis, die ook zonder de schenking en de ruil was blijven bestaan. De familierelatie heeft bij het aangaan van de pacht weliswaar een rol gespeeld in die zin dat rekening werd gehouden met de verwachte verkrijging van [C], maar zulks brengt niet mee dat de pachtovereenkomst met een willekeurige derde niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou zijn gesloten.
4.4. Het vorenoverwogene brengt mee dat de bij de ruil vervreemde grond voor de waarde in verpachte staat in de winstberekening mocht worden verwerkt. De resterende overdrachtswinst ad € 97.790 is belast. Eiser stelt dat de ruilarresten van toepassing zijn. De rechtbank kan hem daarin niet volgen, omdat niet is voldaan aan het vereiste dat de bedrijfsmiddelen dezelfde bedrijfseconomische functie innemen in het bedrijf. Er is immers verpachte tegen onverpachte grond geruild. Ook de toepassing van de herinvesteringsreserve stuit hierop af.
5 Proceskosten
5.1. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
5.2. Voor de overige door eiseres genoemde proceskosten, te weten reiskosten wordt verweerder, eveneens met toepassing van dat besluit, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 3,10.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.331;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 647,10.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, voorzitter, J.W. baron van Knobelsdorff en Chr.Th.P.M. Zandhuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.H.R. Massmann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2011.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep