Rechtbank Haarlem, 01-03-2011, BR6789, AWB 10/1400
Rechtbank Haarlem, 01-03-2011, BR6789, AWB 10/1400
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 1 maart 2011
- Datum publicatie
- 6 september 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2011:BR6789
- Zaaknummer
- AWB 10/1400
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting. Art. 16 lid 1 Awr. Verweerder heeft een ambtelijk verzuim begaan. De navorderingsaanslag moet worden vernietigd nu deze is opgelegd op grond van een feit dat verweerder redelijkerwijs bekend had kunnen zijn.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Zaaknummer: AWB 10/1400 VPB V00
Uitspraakdatum: 1 maart 2011
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6. van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen
[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,
gemachtigde: mr. [A],
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht Gooi, kantoor [P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2006 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd (aanslagnummer [xxxx.xx.xxx.x.xx.xxxx]), berekend naar een belastbaar bedrag van € 204.241 (hierna: de navorderingsaanslag Vpb 2006) en bij gelijktijdig genomen beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 8.957.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 2 februari 2010 de navorderingsaanslag Vpb 2006 en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 16 maart 2010, ontvangen bij de rechtbank op 17 maart 2010, beroep ingesteld. Eiseres heeft ter zake van dit beroep een griffierecht van € 298 voldaan.
1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2011. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde zijn in beroep de volgende feiten als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, komen vast te staan:
2.1. Eiseres is een van de vier maten van accountantskantoor [B] (hierna: [B]) te [Z]. De heer [C] RA is 100 percent aandeelhouder van eiseres.
2.2. Aan eiseres is voor het jaar 2006 een aangiftebiljet vennootschapsbelasting uitgereikt. Zij heeft dat biljet op 15 maart 2008 ingediend bij de Belastingdienst. In de aangifte heeft eiseres een voorziening opgenomen van € 1.200.000 die als buitengewone last op het resultaat over 2006 in mindering is gebracht. Eiseres heeft aangifte gedaan van een belastbare winst en een belastbaar bedrag van negatief € 995.759. In haar aangifte heeft eiseres de buitengewone last van € 1.200.000 toegelicht met de aanduiding “Dotatie voorziening claim aansprakelijkheid Gem. [Z.]”.
2.3. De primitieve aanslag is met dagtekening 6 september 2008 opgelegd conform de ingediende aangifte. Verweerder heeft in de aangifte van eiseres geen aanleiding gezien vragen te stellen of anderszins nader onderzoek in te stellen.
3. Geschil
3.1. Tussen partijen is in geschil of de navorderingsaanslag over 2006 terecht is opgelegd, meer in het bijzonder is daarbij in geschil het antwoord op de vraag of:
A. sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt.
B. het vormen van een voorziening in 2006 is toegestaan.
C. sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel.
D. terecht een bedrag van € 8.957 aan heffingsrente in rekening is gebracht.
3.2. Eiseres heeft ter ondersteuning van haar standpunt - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
3.2.1. De in de aangifte vennootschapsbelasting 2006 aangegeven belastbare winst wijkt in extreme mate af van de belastbare winst zoals aangegeven in de aangifte vennootschapsbelasting van de daaraan voorafgaande jaren en het daarop volgende jaar.
3.2.2. Het enkele feit dat door de gemeente [Z] tegen eiseres een procedure tot aansprakelijkstelling is gestart, brengt op zich al met zich dat er ultimo 2006 een redelijke mate van zekerheid was dat eiseres daadwerkelijk tot betaling zou worden veroordeeld.
3.2.3. Het conform de ingediende aangifte vaststellen van de aanslag heeft bij eiseres het vertrouwen gewekt dat de getroffen voorziening door verweerder akkoord is bevonden.
3.2.4. Het is niet redelijk heffingsrente in rekening te brengen omdat er twijfel is over de aanwezigheid van een nieuw feit en omdat verdedigbaar is dat een voorziening mag worden getroffen.
3.3. Verweerder houdt - zakelijk weergegeven - het volgende staande:
3.3.1. De aangifte op zich noopte niet tot nader onderzoek. Verweerder hoefde niet te twijfelen aan de juistheid of de volledigheid van de aangifte.
3.3.2. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een redelijke mate van zekerheid dat [B] zou worden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding en dat die het bedrag van de aansprakelijkheidsverzekering zou overtreffen. Eiseres heeft bewust nagelaten om commercieel een voorziening te vormen. Zij mocht dat dus ook fiscaal niet.
3.3.3. Eiseres heeft nagelaten verweerder ervan in kennis te stellen dat [D-bank] was veroordeeld. Aan het volgen van de aangifte kan zij daarom niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat de voorziening ook zou worden geaccepteerd als verweerder wel op de hoogte zou zijn geweest van die veroordeling.
3.3.4. Er is geen aanleiding de heffingsrente te matigen.
3.4. Voor de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen verwijst de rechtbank voorts naar de gedingstukken.
3.5. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en - naar de rechtbank begrijpt – tot vernietiging van de navorderingsaanslag Vpb 2006 en vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente tot nihil.
3.6. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 16, lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) is navordering niet mogelijk op grond van een feit dat de inspecteur bekend was toen hij de primitieve aanslag vaststelde. Genoemd artikellid sluit navordering bovendien uit indien en voor zover zij berust op een feit dat de inspecteur bij het vaststellen van de oorspronkelijke aanslag nog niet kende, maar waarmee hij wel redelijkerwijs bekend had kunnen zijn. Een en ander behoudens het geval waarin een belastingplichtige ter zake van het feit te kwader trouw is.
4.2. Als regel mag de inspecteur met vertrouwen afgaan op de aangifte van een belastingplichtige. Dit leidt uitzondering indien en voor zover de inspecteur, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de aangifte, in redelijkheid zozeer aan de juistheid daarvan behoorde te twijfelen, dat hij gehouden was nader onderzoek daarnaar in te stellen. In het bijzonder behoort de inspecteur nader onderzoek in te stellen naar in het oog springende posten indien hij redelijkerwijs rekening moet houden met de mogelijkheid dat deze onjuist in de aangifte zijn verwerkt.
4.3. Tot de in de laatste volzin van 4.2. bedoelde posten rekent de rechtbank de post buitengewone lasten groot € 1.200.000. Deze in de aangifte opgenomen buitengewone last was dusdanig van omvang, zowel absoluut als relatief ten opzichte van de omzet, dat verweerder niet zonder nader onderzoek de aanslag had behoren vast te stellen. Dit geldt temeer daar eiseres in haar aangifte de buitengewone last wel opneemt in haar fiscale doch niet in haar commerciële winstberekening en verweerder zelf stelt dat de buitengewone last fiscaal niet opgenomen mag worden als die commercieel niet opgenomen wordt. Door aldus zonder nader onderzoek de primitieve aanslag conform de aangifte vast te stellen heeft verweerder een ambtelijk verzuim begaan met als gevolg dat de navorderingsaanslag moet worden vernietigd, nu deze is opgelegd op grond van een feit dat verweerder redelijkerwijs bekend had kunnen zijn. De door verweerder gestelde omstandigheid dat hij uit de aanslagregeling van een andere maat van [B] informatie verkregen heeft die hem aanleiding gaf bij de aanslagregeling van eiseres geen vragen te stellen, maakt dit niet anders. Alleen op het niveau van de individuele aangifte moet immers gekeken worden of een bijzondere aanleiding bestond om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Tot slot is niet gesteld dat eiseres ter zake van het feit te kwader trouw is.
4.4. Gelet op het hiervoor overwogene behoeven de overige vragen en standpunten geen behandeling meer.
4.5. Omdat het beroep tegen de navorderingsaanslag gegrond wordt verklaard, zal het beroep tegen de beschikking heffingsrente eveneens gegrond worden verklaard.
5. Proceskosten
5.1. De rechtbank vindt geen aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken. De rechtbank kan immers alleen tot een dergelijke kostenveroordeling besluiten als eiseres daartoe een verzoek heeft gedaan voordat verweerder op het bezwaar heeft beslist. Anders dan bij een veroordeling in de kosten voor de procedure bij de rechtbank, is een ambtshalve veroordeling in de kosten van bezwaar door de rechtbank niet mogelijk. Niet gesteld of gebleken is dat eiseres in de bezwaarfase om een vergoeding van de kosten heeft gevraagd.
5.2. De rechtbank vindt wel aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Voor een toekenning van een integrale proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit, zoals eiseres verzoekt, is slechts grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een (de) daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (vergelijk Hoge Raad 13 april 2007, nr.41.235, BNB 2007/260). De rechtbank is niet aannemelijk geworden dat ten tijde van de uitspraak op bezwaar duidelijk was dat de onderhavige aanslag geen stand zou houden in een daaropvolgende beroepsprocedure. De kosten waarin verweerder wordt veroordeeld zijn derhalve op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2006;
- vermindert de beschikking heffingsrente tot nihil;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrag van € 874;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 298 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 1 maart 2011 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mrs. H.A.J. Kroon, voorzitter, P.J.J. Vonk en Chr.Th.P.M. Zandhuis, rechters, in tegenwoordigheid van drs. F. van Veen, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.