Rechtbank Haarlem, 27-05-2011, ECLI:NL:RBHAA:2011:3582 BT1966, 10/1128
Rechtbank Haarlem, 27-05-2011, ECLI:NL:RBHAA:2011:3582 BT1966, 10/1128
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 27 mei 2011
- Datum publicatie
- 20 september 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2011:BT1966
- Zaaknummer
- 10/1128
Inhoudsindicatie
Navordering hoefde niet op grond van artikel 22, tweede lid, aanhef en onder b, van het CDW achterwege te blijven. Eiseres kon er niet op vertrouwen dat na beëindiging van de verificatie geen utb meer zou worden opgelegd.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige douanekamer
Zaaknummer: AWB 10/1128
Uitspraakdatum: 27 mei 2011
Uitspraak in het geding tussen
[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,
gemachtigde: B.G. Nyenkamp
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft met dagtekening 8 oktober 2009 aan eiseres een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) opgelegd ten bedrage van € 18.646,96.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 januari 2010 de utb gehandhaafd.
1.3. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.4. Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2011. Namens eiseres is daar verschenen de gemachtigde voornoemd. Namens verweerder is verschenen mr. J.M.G. van Maris.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Op 2 juni 2009 heeft [BEDRIJF A] namens eiseres onder nummer [NUMMER A] aangifte gedaan voor de regeling in het vrije verkeer brengen voor 40 colli “andere bereidingen en conservenvan vlees, van slachtafvallen of van bloed, vanpluimvee bedoeld bij post 0105,van hanenof kippen , 57%ofmeer vlees bevattendd, vlees van hanen of kip”. De aangegeven goederencode is 1602 3219. Land van verzending is Argentinië. Bij de aangifte is een aan eiseres afgegeven invoercertificaat AGRIM met nummer [NUMMER B] voor de invoer van goederen met GN-code 1602 3219 gevoegd dat in vak 12 als laatste dag van geldigheid 30 mei 2009 vermeldt.
2.2. De aangifte is door de douane oranje geselecteerd. De verificatie heeft op 3 juli 2009 plaatsgevonden en is op die datum ook beëindigd. De goederen zijn overeenkomstig de aangifte aan eiseres ter beschikking gesteld.
2.3. Bij controle achteraf door het Productschap van Vee, Vlees en Eieren bleek dat het invoercertificaat [NUMMER B] niet meer geldig was op 2 juni 2009 en verweerder heeft op 8 oktober 2009 bij wijze van boeking achteraf de hiervoor onder 1.1 bedoelde utb aan eiseres opgelegd, omdat te weinig douanerechten op landbouwproducten in rekening waren gebracht.
3. Geschil
3.1. In geschil is of navordering op grond van het bepaalde in artikel 220, tweede lid, aanhef en onder b, van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW) achterwege had moeten blijven, omdat eiseres erop mocht vertrouwen dat na de beëindiging van de verificatie geen utb meer zou worden opgelegd.
3.2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de utb.
3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.4. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken en naar het proces-verbaal.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Een beroep op het vertrouwensbeginsel wordt, volgens vaste jurisprudentie, uitsluitend beheerst door de rechtsbeginselen van de Europese Unie, zoals neergelegd in artikel 220, tweede lid, aanhef en onder b, van het CDW. Voor een beroep op het vertrouwensbeginsel als een van de nationale beginselen van behoorlijk bestuur is geen plaats.
4.2. Ingevolge artikel 220, eerste lid, van het CDW wordt het bedrag aan rechten dat voortvloeit uit een douaneschuld dat niet is geboekt of lager is geboekt dan wettelijk verschuldigd is, alsnog achteraf geboekt. Het is dus niet zo dat na de beëindiging van de verificatie geen utb kan worden opgelegd.
4.3. Genoemde boeking blijft ingevolge artikel 220, tweede lid, aanhef en onder b, van het CDW echter achterwege indien het wettelijk verschuldigde bedrag aan rechten niet was geboekt ten gevolge van een vergissing van de douaneautoriteiten zelf die de belastingschuldige redelijkerwijze niet kon ontdekken en waarbij deze laatste zijnerzijds te goeder trouw heeft gehandeld en aan alle voorschriften van de geldende bepalingen inzake de douaneaangifte heeft voldaan.
4.4. Op eiseres rust de bewijslast aannemelijk te maken dat er sprake is geweest van een actieve gedraging van de douaneautoriteiten waaraan zij een gewettigd vertrouwen in de zin van artikel 220 van het CDW kan ontlenen.
4.5. Tussen partijen is niet in geschil dat het verschuldigde bedrag niet is geboekt ten gevolge van een vergissing van de douaneautoriteiten, nu deze bij de verificatie niet hebben onderkend dat de geldigheidsduur van het invoercertificaat ten tijde van de aangifte was verstreken.
4.6. De stelling van eiseres dat zij er vanuit mag gaan dat de douane zijn werk goed doet en dat zij er daarom op mag vertrouwen dat na de beëindiging van de verificatie geen utb meer zou worden opgelegd, gaat niet op. Zij kan immers alleen vertrouwen ontlenen aan een vergissing van de douaneautoriteiten als zij die vergissing redelijkerwijs niet zelf kon ontdekken. Naar eiseres ter zitting heeft verklaard, had zij althans de door haar ingeschakelde agent echter redelijkerwijs kunnen ontdekken dat ten tijde van de aangifte ten invoer op 2 juni 2009 de geldigheidsduur van het invoercertificaat was verstreken. Om die reden kan het beroep op het in artikel 220, tweede lid, aanhef en onder b, van het CDW neergelegde vertrouwensbeginsel niet slagen. Dat het de bedoeling was dat het schip waarop de desbetreffende goederen geladen waren op 28 mei 2009, en dus voor het verstrijken van de geldigheidsduur van het invoercertificaat, in de haven van Rotterdam zou arriveren, doet daar niet aan af. De te late aankomst is een omstandigheid die voor rekening en risico van eiseres dient te komen.
4.7. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.L.C. Bijvoet, voorzitter, mr. A.J. Roke en mr. A. van Dongen, rechters, in tegenwoordigheid van E. Hoekman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2011.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.