Home

Rechtbank Haarlem, 02-09-2011, BT2239, 11/1728

Rechtbank Haarlem, 02-09-2011, BT2239, 11/1728

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
2 september 2011
Datum publicatie
21 september 2011
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2011:BT2239
Zaaknummer
11/1728

Inhoudsindicatie

Geen sprake van onverwachte of onvoorziene omstandigheden, zoals een vlak voor het einde van de meldingstermijn opgekomen ziekte of ongeval (beroep ongegrond).

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Zaaknummer: AWB 11/1728

Uitspraakdatum: 2 september 2011

Uitspraak in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

gemachtigde: mr. P.M. Keijser,

en

de ontvanger van de Belastingdienst/[P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft eiser bij beschikking van 22 februari 2010 aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven naheffingsaanslagen omzetbelasting en loonbelasting/premie volksverzekeringen ten name van [BEDRIJF A] B.V. (hierna: de vennootschap) voor een totaalbedrag van € 66.106.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 februari 2011 de beschikking gehandhaafd.

1.3. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Partijen hebben nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6. Partijen hebben de rechtbank schriftelijk toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zonder zitting uitspraak te doen. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. De vennootschap had als bedrijfsomschrijving in de Kamer van Koophandel ingeschreven: [OMSCHRIJVING]. Bestuurders van de vennootschap in de periode waarover de naheffingsaanslagen zijn opgelegd zijn eiser en [A].

2.2. De vennootschap is op 5 maart 2009 failliet verklaard na in surseance te hebben verkeerd vanaf 9 februari 2009. Eiser is zelf failliet verklaard op 27 juli 2010, evenals zijn beheersmaatschappij, [BEDRIJF B] B.V.

2.3. Ten laste van de vennootschap zijn naheffingsaanslagen loonbelasting/premie volksverzekeringen en omzetbelasting opgelegd. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd naar aanleiding van eigen aangiften van de vennootschap die onbetaald zijn gebleven. De naheffingsaanslagen staan onherroepelijk vast.

2.4. Eiser is op 22 februari 2010 aansprakelijk gesteld voor de volgende naheffingsaanslagen:

Nr. soort belasting tijdvak aanslagnummer openstaand bedrag (€)

1 Omzetbelasting Aug. 2008 [NUMMER A] 15.750

2 Omzetbelasting 2e kw 2008 [NUMMER B] 226

3 Omzetbelasting Aug. 2008 [NUMMER C]

17.430

4 Loonheffing Aug.2008 [NUMMER D] 15.273

5 Loonheffing Sept. 2008 [NUMMER E] 11.200

6 Loonheffing Okt. 2008 [NUMMER F] 11.326

7 loonheffing Nov. 2008 [NUMMER G] 10.877

82.082

Als gevolg van een rekenfout van de zijde van verweerder heeft verweerder eiser bij beschikking van 22 februari 2010 aansprakelijk gesteld voor voormelde zeven onbetaald gebleven naheffingsaanslagen voor een totaalbedrag van niet € 82.082 maar van € 66.106.

2.5. Een rapport van het UWV van 27 augustus 2009 dat over eiser is opgemaakt vermeldt - voor zover hier van belang - het volgende:

“(…)

Medische gegevens – Belastbaarheid volgens de verzekeringsarts

Belanghebbende werd op 22-7-2009 op het spreekuur gezien van verzekeringsarts

(…)

De verzekeringsarts rapporteert o.a. dat sinds 1-7-2008 sprake is van toename van psychische klachten. Belanghebbende wordt niet of nauwelijks in staat geacht om sindsdien een arbeidsprestatie te leveren. Hij kan geen deadlines, geen verstoringen of enige druk of conflicten aan. Bovendien is sprake van een ernstig vertraagd handelingstempo.

(…)

Persoonsprofiel

Belanghebbende is te omschrijven als een thans [LEEFTIJD] jarige gescheiden man die al jaren kampt met psychische problemen. De laatste jaren was hij bezig geleidelijk aan weer te herstellen en een eigen bedrijf aan het opbouwen. Daar is door privé en zakelijke tegenvallers nu weer volledig de “klad” in gekomen. Belanghebbende is sinds 1-7-2008 weer volledig arbeidsongeschikt.

Reïntegratieplan

Belanghebbende is niet te begeleiden en te bemiddelen.

(…)”

2.6. Een rapport van het UWV van 11 september 2009 dat over eiser is opgemaakt vermeldt - voor zover hier van belang - het volgende:

“(…)

Voorgeschiedenis

Belanghebbende is een [LEEFTIJD]-jarige man die voor uitval werkzaam was als zelfstandig ondernemer DGA voor 65 uur per week.

In 1998 meldde belanghebbende zich arbeidsongeschikt ten gevolge van psychische klachten. Per einde wachttijd werd de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 65-80%. Belanghebbende kreeg in 2007 de gelegenheid om opnieuw een eigen bedrijf op te gaan zetten. Inkomsten zouden verrekend worden onder toepassing van artikel 58 WAZ. Belanghebbende meldde dat het niet goed is gegaan met het bedrijf en dat hij daardoor toegenomen beperkt is geworden. Deze claim werd bevestigd. Zie arbeidsdeskundige rapportage 27-8-2009. Belanghebbende wordt vier weken na 1-7-2008 80%-100% beschouwd. (…)”

3. Geschil

3.1. In geschil is of eiser terecht en tot de juiste bedragen aansprakelijk is gesteld.

3.2. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de beschikking.

3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd ter zitting en in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 36 van de Invorderingswet 1990 (IW) - voor zover hier van belang - is een lichaam verplicht om onverwijld nadat is gebleken dat het niet tot betaling van loonbelasting en/of omzetbelasting in staat is, daarvan mededeling te doen aan verweerder. Indien niet aan de meldingsverplichting is voldaan, geldt dat een bestuurder aansprakelijk is en wordt vermoed dat de niet-betaling aan hem te wijten is. De bestuurder wordt alleen tot weerlegging van dit wettelijke vermoeden toegelaten als hij aannemelijk maakt dat het niet aan hem te wijten is dat het lichaam niet tijdig heeft gemeld.

4.2. Eiser stelt zich allereerst op het standpunt dat, nu de vennootschap vanaf begin 2008 niet meer op aangifte de aangegeven bedragen afdroeg, de belastingdienst vanaf augustus 2008 redelijkerwijs had kunnen weten dat de vennootschap in betalingsonmacht verkeerde. Onder die omstandigheden behoefde de vennootschap haar betalingsonmacht niet meer te melden.

4.3. Hoewel de meldingsplicht vervalt vanaf het tijdstip waarop de ontvanger van de betalingsonmacht op de hoogte komt, volgt de rechtbank het standpunt van eiser in deze zaak niet. In onderhavige zaak staat vast dat er in de betrokken periode geen contact is geweest tussen de vennootschap en de ontvanger over de reden waarom de vennootschap niet op aangifte betaalde. Het enkele feit dat de vennootschap niet op aangifte de verschuldigde omzetbelasting en loonbelasting afdroeg, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat de ontvanger op de hoogte was geraakt van de moeilijkheden waarin de vennootschap verkeerde. Er kunnen immers andere oorzaken aan het niet afdragen ten grondslag liggen dan financiële moeilijkheden. De ontvanger beschikte door het enkele feit dat niet op aangifte werd afgedragen niet over informatie waarmee zij zich kon beraden over het beleid dat zij ten aanzien van de vennootschap wenste te voeren. Er was tevens geen sprake van overgelegde gegevens of verkregen inlichtingen. Gelet op het vorenstaande was de meldingsplicht onverkort van toepassing. Tussen partijen is niet in geschil dat voor de aanslagen waar de aansprakelijkstelling op ziet geen tijdige melding betalingsonmacht heeft plaatsgevonden.

4.4. Eiser stelt zich voorts op het standpunt dat niet aan hem is te wijten dat de vennootschap niet aan zijn meldingsplicht heeft voldaan. Door zijn arbeidsongeschiktheid was hij niet in staat met de stress en druk om te gaan en een weloverwogen beslissing te nemen. Vanaf medio 2008 was eiser genoodzaakt de financiële verantwoordelijkheden en het dagelijks bestuur van de vennootschap over te laten aan de andere bestuurder [A], de CFO en feitelijk bestuurder [C] en de investeerder/feitelijk beleidsbepaler [D].

4.5. De rechtbank volgt dit standpunt van eiser niet. Gelet op de stukken van het geding is er geen sprake van onverwachte of onvoorziene omstandigheden, zoals een vlak voor het einde van de meldingstermijn opgekomen ziekte of ongeval. Eiser was toen hij de vennootschap opstartte al 65-80% arbeidsongeschikt vanwege psychische klachten. Deze psychische klachten zijn vervolgens verergerd, maar niet kort voor het einde van de meldingstermijn ineens opgekomen. Nu deze klachten reeds lange tijd bestonden, diende eiser te beseffen dat hij vanwege zijn psychische gesteldheid naar verwachting de mogelijke verplichting van de vennootschap om een betalingsonmacht onverwijld te melden, niet zou kunnen nakomen. Dat eiser besefte dat hij niet al zijn bestuurstaken kon uitoefenen blijkt wel uit het feit dat eiser zelf ook aangeeft dat hij sinds medio 2008 genoodzaakt was de financiële verantwoordelijkheden en het dagelijks bestuur van de vennootschap over te laten aan de anderen. Onder die omstandigheden dient een bestuurder maatregelen te treffen. Doet hij dat niet dan is hij verwijtbaar nalatig. Gesteld noch gebleken is dat eiser maatregelen heeft getroffen. Het enkel feit dat eiser er vanuit is gegaan dat de bestuurstaken door de overige bestuursleden zullen worden behartigd is onvoldoende. Gelet hierop heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat het niet aan hem te wijten is dat hij niet aan zijn meldingsplicht heeft voldaan. Eiser wordt daarom niet toegelaten tot het weerleggen van het vermoeden dat de niet betaling van de naheffingsaanslagen niet aan hem te wijten is. Eiser is dan ook terecht aansprakelijk gesteld op grond van artikel 36 van de IW.

4.6. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, voorzitter, mr. M. Koole en mr. M.H.L.C. Bijvoet, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.Y. Ip, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 september 2011.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.