Home

Rechtbank Haarlem, 07-09-2011, BT2303, 10/2705, 10/2706, 10/2707, 10/2708, 10/2709, 10/2710, 10/2711, 10/2782

Rechtbank Haarlem, 07-09-2011, BT2303, 10/2705, 10/2706, 10/2707, 10/2708, 10/2709, 10/2710, 10/2711, 10/2782

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
7 september 2011
Datum publicatie
22 september 2011
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2011:BT2303
Zaaknummer
10/2705, 10/2706, 10/2707, 10/2708, 10/2709, 10/2710, 10/2711, 10/2782

Inhoudsindicatie

Eiseres koopt een bouwkavel in Portugal en laat er een landhuis op bouwen voor eiser, haar directeur-grootaandeelhouder. De door eiseres betaalde kosten met betrekking tot het landhuis moeten als winstuitdelingen aan eiser worden aangemerkt. Geen opgewekt vertrouwen gewekt door verweerder dat er een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Zaaknummers: AWB 10/2705 tot en met 10/2711 en AWB 10/2782

Uitspraakdatum: 7 september 2011

Uitspraak in de gedingen tussen

1. [X], wonen[Z], eiser,

en

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,

eiser en eiseres hierna gezamenlijk ook te noemen: eisers,

gemachtigde: mr. P. Willemsen

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.

1. Procesverloop

1.1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [NUMMER A]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.511 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 154.895. Hiernaast is bij beschikking een bedrag van € 9.355 aan heffingsrente in rekening gebracht, evenals een vergrijpboete van € 19.361.

1.1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 april 2010 de navorderingsaanslag en de beschikkingen gehandhaafd.

1.1.3. Eiser heeft daartegen bij beroepschrift van 27 mei 2010, ontvangen bij de rechtbank op 31 mei 2010, beroep ingesteld. Het beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 10/2708.

1.2.1. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2003 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [NUMMER B]) vennootschapsbelasting (vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 188.426. Hiernaast is eiseres bij beschikking € 13.581 heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 april 2010 de navorderingsaanslag en de beschikking gehandhaafd.

1.2.3. Eiseres heeft daartegen bij beroepschrift van 27 mei 2010, ontvangen bij de rechtbank op 31 mei 2010, beroep ingesteld. Het beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 10/2705.

1.3.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2004 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [NUMMER C]) ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.055, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 151.545 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.296. Hiernaast is bij beschikking een bedrag van € 7.827 aan heffingsrente in rekening gebracht, evenals een vergrijpboete van € 18.943.

1.3.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 april 2010 de navorderingsaanslag en de beschikkingen gehandhaafd.

1.3.3. Eiser heeft daartegen bij beroepschrift van 27 mei 2010, ontvangen bij de rechtbank op 31 mei 2010, beroep ingesteld. Het beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 10/2709.

1.4.1. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2004 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [NUMMER D]) vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 177.441. Hiernaast is eiseres bij beschikking € 11.427 heffingsrente in rekening gebracht.

1.4.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 april 2010 de navorderingsaanslag en de beschikking gehandhaafd.

1.4.3. Eiseres heeft daartegen bij beroepschrift van 27 mei 2010, ontvangen bij de rechtbank op 31 mei 2010, beroep ingesteld. Het beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 10/2706.

1.5.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2005 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [NUMMER E]) ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.756, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 33.258 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.631. Hiernaast is bij beschikking een bedrag van € 1.302 aan heffingsrente in rekening gebracht, evenals een vergrijpboete van € 4.157.

1.5.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 april 2010 de navorderingsaanslag en de beschikkingen gehandhaafd.

1.5.3. Eiser heeft daartegen bij beroepschrift van 27 mei 2010, ontvangen bij de rechtbank op 31 mei 2010, beroep ingesteld. Het beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 10/2711.

1.6.1. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2005 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [NUMMER F]) vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 102.830. Hiernaast is eiseres bij beschikking € 2.316 heffingsrente in rekening gebracht.

1.6.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 juni 2010 de navorderingsaanslag en de beschikking gehandhaafd.

1.6.3. Eiseres heeft daartegen bij beroepschrift van 3 juni 2010, ontvangen bij de rechtbank op 4 juni 2010, beroep ingesteld. Het beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 10/2782.

1.7.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2006 een aanslag (aanslagnummer [NUMMER G]) ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.228, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 29.320 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.704. Hiernaast is bij beschikking een bedrag van € 752 aan heffingsrente in rekening gebracht, evenals een vergrijpboete van € 2.666.

1.7.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 april 2010 de aanslag en de beschikkingen gehandhaafd.

1.7.3. Eiser heeft daartegen bij beroepschrift van 27 mei 2010, ontvangen bij de rechtbank op 31 mei 2010, beroep ingesteld. Het beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 10/2710.

1.8.1. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2006 een aanslag (aanslagnummer [NUMMER H]) vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 82.746. Hiernaast is eiseres bij beschikking € 1.478 heffingsrente in rekening gebracht.

1.8.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 april 2010 de aanslag en de beschikking gehandhaafd.

1.8.3. Eiseres heeft daartegen bij beroepschrift van 27 mei 2010, ontvangen bij de rechtbank op 31 mei 2010, beroep ingesteld. Het beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 10/2707.

1.9. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.

1.10. Het onderzoek ter zitting heeft in alle zaken gelijktijdig plaatsgevonden op 5 april 2011. Eiser is, mede in zijn hoedanigheid van bestuurder van eiseres, verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen A. Daams, B.P. Franken en M. Veldstra.

1.11. Na de zitting hebben eisers bij brief, gedateerd 11 april 2011, alsnog een pleitnota toegezonden met het verzoek dat stuk aan de gedingstukken toe te voegen. In de brief wordt niet een verzoek om heropening van het onderzoek gedaan. De rechtbank ziet ook ambtshalve geen aanleiding het onderzoek naar aanleiding van de brief te heropenen. De brief en het stuk laat de rechtbank daarom bij de beoordeling buiten beschouwing.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiser houdt alle aandelen in eiseres.

2.2. Op 6 mei 2001 sluit eiseres, als koper,[A] (hierna: [A]), als verkoper, een overeenkomst ter zake van een bouwkavel te [PLAATSNAAM], Portugal. De koopsom is ƒ 36.500 (€ 16.562,98).

2.3. Eveneens op 6 mei 2001 sluiten eiseres, als koper, en [A], als verkoper, een “koopovereenkomst inzake realisering [NAAM]”, inhoudende dat [A] op de hiervoor genoemde kavel een landhuis, [NAAM], gaat bouwen. De koopsom hiervoor bedraagt volgens het contract ƒ 230.000 (€ 104.369).

2.4. Op 23 oktober 2001 vindt ten overstaan van een Portugese notaris de levering plaats van de bouwkavel, niet aan eiseres, maar aan eiser.

2.5. In totaal ontvangt [A] in de periode 15 december 2000 tot en met 4 november 2002 € 324.720 voor de bouwkavel en de bouw van het landhuis. Hiervan is € 155.460 betaald door eiseres en € 169.260 betaald uit privémiddelen van eiser. [A] ontvangt hiermee meer dan de afgesproken prijzen op grond van de onder 2.2 en 2.3 genoemde overeenkomsten van in totaal € 120.932. De echtgenote van eiser leent in deze periode € 37.613 aan eiseres. De schuld van eiseres aan de echtgenote is in drie overeenkomsten van geldlening van 30 juni 2001, 10 april 2002 en 20 juni 2002 vastgesteld op ƒ 30.000, € 15.000 en € 9.000.

2.6. Het landhuis is in juni of juli 2002 opgeleverd en is door eiseres van inrichting voorzien voor € 41.754.

2.7. Alle uit Portugal afkomstige correspondentie en facturen met betrekking tot het landhuis zijn gericht aan eiser in privé.

2.8. Eiser verblijft met zijn gezin in de zomer- en herfstvakantie 2002 in het landhuis.

2.9. Het landhuis wordt voor vakanties via internet te huur aangeboden. Eiseres vermeldt in haar jaarrekeningen over 2003 en 2004 respectievelijke huuropbrengsten van € 7.600 en € 12.784. Na september 2004 is het landhuis wegens gebreken niet meer aan derden verhuurd.

2.10. In de jaren 2002 tot en met 2006 heeft eiseres in totaal de volgende bedragen als kosten in verband met het landhuis bij haar aangifte vpb op haar winst in aftrek gebracht:

2002: € 28.371

2003: € 154.895

2004: € 151.545

2005: € 33.258

2006: € 29.320

2.11. In de jaren 2004 tot en met 2008 zijn in de administratie van eiseres als exploitatiekosten van het landhuis verantwoord:

2004: € 18.842

2005: € 10.855

2006: € 17.404

2007: € 17.405

2008: € 12.728

2.12. In de jaren na de oplevering worden gebreken aan het landhuis geconstateerd. Er is in de jaren 2005 en 2006 een civiele procedure gevoerd bij deze rechtbank tegen [A] wegens wanprestatie. In deze procedure trad eiser, en niet eiseres, op als eiser. In de procedure spreekt de echtgenote van eiser over ‘ons huis in Portugal’. Het geschil over de wanprestatie is uiteindelijk, ter comparitie van 12 december 2006, geschikt. Als gevolg hiervan heeft eiser op 18 januari 2007 € 83.750 van [A] ontvangen, welk bedrag hij op 26 januari 2007 heeft doorgestort naar eiseres.

2.13. Op 4 april 2007 stuurt eiser een zogeheten Verklaring Vrijwillige verbetering Buitenlands vermogen naar Belastingdienst Oost-Brabant, kantoor Tilburg. In deze verklaring schrijft eiser onder meer:

“Per mei 2001 heb ik met privé-spaargeld geïnvesteerd in onroerend goed in Portugal. Het geïnvesteerde bedrag: fl. 373.000,- of € 169.545,-”

2.14. Tussen juni en december 2007 corresponderen eiser en verweerder over het landhuis alsmede over doel en herkomst van de buiten het zicht van de fiscus gehouden vermogensbestanddelen. Bij brief van 14 december 2007 doet verweerder een voorstel voor een compromis. Kern van het compromis is overdracht van het landhuis per 2001/2002 van eiseres aan eiser in privé tegen inbreng van de bij eiseres voor landhuis en kavel geactiveerde aankoopsom. Dit compromis heeft eiser, na overleg met zijn adviseur, niet aanvaard.

2.15. Op 25 maart 2008 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen eiser, zijn echtgenote, hun gemachtigde en twee medewerkers van de Belastingdienst. In dat gesprek worden de mogelijkheden voor de fiscale behandeling van het landhuis besproken. De Belastingdienst stelt een aantal eisen over onder meer de toerekening van de kosten- en waardeverminderingen met betrekking tot het landhuis aan eiseres alsmede eiser en zijn echtgenote. Voorts doet de Belastingdienst een tekstvoorstel voor tussen eiser en zijn echtgenote enerzijds en eiseres anderzijds te maken afspraken over de (economische) eigendom van het landhuis. Een gespreksverslag van de bespreking zendt verweerder op 27 maart 2008 aan de gemachtigde van eisers.

2.16. Bij brief van 28 maart 2008 reageert de gemachtigde van eisers op het gespreksverslag. Hij voegt een stuk bij, dat blijkens de ondertekening op 26 maart 2008 is getekend door eiseres, eiser en diens echtgenote met als aanhef: ’Overeenkomst’. In dit stuk is onder meer neergelegd:

“overwegende;

dat de BV in 2001 heeft gekocht van de heer [A] een perceel grond (…), genoemd [NAAM], te (…) [PLAATSNAAM] en tevens met voornoemde heer [A] toen is overgenomen dat [A] een huis zou bouwen op het perceel;

dat een en ander is vastgelegd in een overeenkomst gedateerd 6 mei 2001;

dat daarna om praktische en om fiscale redenen van de zijde van verkoper de grond op naam is gesteld van partij 2a [rechtbank: eiser];

dat partijen schriftelijk wensen vast te leggen dat aan [eiseres] de volledige economische eigendom van het perceel en de woning toebehoort;

zijn overeengekomen als volgt:

1. [Eiseres] en [eiser en zijn echtgenote] hebben van meet af aan beoogd dat [eiseres] de volledige economische eigendom bezit van het in de overwegingen genoemde perceel grond en de daarop gebouwde woning en wensen dit nu door middel van deze overeenkomst schriftelijk vast te leggen.

2. Onder economische eigendom dient te worden verstaan alle baten en lasten, hoe ook genaamd, waaronder derhalve ook de waardestijging van de onroerende zaak is begrepen.

(…)”

2.17. Verweerder is de tot aan 2 maart 2009, toen hij zijn voornemen tot navordering over de jaren 2003, 2004 en 2005 aan eisers kenbaar maakte, nadere vragen blijven stellen aan eisers over onder meer investering en kostentoerekening van het landhuis aan eisers.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is of

- eisers en verweerder bij wijze van fiscaal compromis op 25 maart 2008 hebben afgesproken dat het landhuis en de kavel geheel aan eiseres worden toegerekend, en zo nee,

- of het voor rekening nemen door eiseres van de kosten met betrekking tot het landhuis als winstuitdelingen van eiseres aan eiser moeten worden aangemerkt.

Voorts zijn de beschikkingen inzake de boetes en de heffingrente in geschil.

3.2. Eisers zijn primair van mening dat er geen sprake is van winstuitdelingen. Subsidiair stellen zij zich op het standpunt dat er sprake is van afspraken die aan navordering in de weg staan. Voorts is eiser van mening dat de boetes ten onrechte aan hem zijn opgelegd. Eisers concluderen tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en – naar de rechtbank begrijpt – vernietiging van de navorderingsaanslagen en de daarbij gegeven beschikkingen en vermindering van de aanslagen 2006 alsmede vernietiging van de boetebeschikking 2006 en vermindering van de heffingsrente 2006.

3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen. Verweerder betwist dat op of na 25 maart 2008 een vaststellingsovereenkomst over het fiscale geschil tot stand is gekomen alsmede dat hij anderszins vertrouwen heeft gewekt dat aan navordering in de weg staat. Hij voert aan dat eiseres het landhuis heeft gebouwd en beschikbaar hield voor eiser met de bedoeling hem als aandeelhouder te bevoordelen, van welke bevoordeling eiser zich bewust was dan wel had moeten zijn. De omvang van het voordeel (de uitdeling) dat eiser genoot en eiseres ten onrechte ten laste van de winst heeft gebracht, stelt verweerder op de bedragen die eiseres ten aanzien van het landhuis voor haar rekening heeft genomen en het rendement dat eiseres zich heeft laten ontgaan door eiser in het genot van het landhuis te stellen.

4. Beoordeling van het geschil

Vaststellingsovereenkomst of opgewekt vertrouwen?

4.1.1. Als meest verstrekkend zal de rechtbank eerst de beroepsgrond van eisers bespreken die er in de kern op neerkomt dat er sprake is van een in 2008 gesloten overeenkomst tussen hen en verweerder die meebrengt dat verweerder bij hen het in rechte te respecteren vertrouwen heeft gewekt dat navordering achterwege zou blijven omdat eisers de kosten van het landhuis terecht aan eiseres hebben toegerekend.

4.1.2. De zo-even bedoelde overeenkomst houdt volgens eisers in dat de investering in het landhuis aan eiseres zou worden toegerekend. Zij baseren dit standpunt op de gang van zaken voorafgaand aan 25 maart 2008, de bespreking op 25 maart 2008, de reactie van eisers op het verslag van die bespreking en de door eisers hiervoor onder 2.16 genoemde en door hen getekende overeenkomst.

4.1.3. De rechtbank stelt voorop dat een schriftelijk bewijsstuk - al dan niet in de vorm van een gespreksverslag - ontbreekt waarin tussen eisers en verweerder met zoveel woorden een vaststellingsovereenkomst is neergelegd. Een vaststellingsovereenkomst hoeft echter niet in die vorm te worden opgemaakt. Van een overeenkomst is echter eerst sprake als een door de ene partij gedaan aanbod door de andere partij is aanvaard.

Zo er al sprake is geweest van het doen door één van beide partijen van een aanbod tot het sluiten van een vaststellingsovereenkomst over de afhandeling van de geschillen, dan blijkt uit de stukken niet dat de andere partij dat aanbod heeft aanvaard. Met name het gespreksverslag van het gesprek van 25 maart 2008 houdt geen concreet aanbod voor een vaststellingsovereenkomst van verweerder of eisers in, laat staan dat uit dat verslag of andere bewijzen blijkt dat dat aanbod toen of later is aanvaard. Eisers hebben in hun brief van 28 maart 2008 immers uitsluitend bedenkingen geuit tegen de voorstellen die verweerder tijdens het gesprek voor mogelijke oplossingen zag. De bij de brief van 25 maart 2008 gevoegde “overeenkomst” is zelf geen vaststellingsovereenkomst als hier bedoeld, omdat die “afspraak” niet tussen eisers en verweerder tot stand is gekomen. Dat die vastlegging een uitvloeisel was van de bespreking op 25 maart 2008, waar de (economische) eigendomsverhouding ter zake van het landhuis (en de kavel) aan de orde waren geweest en verweerder mogelijke oplossingen had geschetst, brengt nog niet mee dat met het opstellen van dit geschrift een vaststellingsovereenkomst met verweerder tot stand is gekomen, reeds omdat verweerder uitdrukkelijk een aantal voorwaarden aan zijn voorstellen had verbonden en niet gebleken is dat eisers die voorwaarden hebben aanvaard.

Eisers hebben met hun verwijzing naar de verdere correspondentie in de loop van 2008 tot aan maart 2009 evenmin aannemelijk gemaakt dat alsnog een vaststellingsovereenkomst is gesloten, reeds omdat zij niet hebben onderbouwd dat verweerder op enig moment een voorstel van hun zijde heeft aanvaard. Dat verweerder een nader aanbod heeft gedaan, is ook gesteld noch gebleken.

4.1.4. De uitlatingen van verweerder zoals opgenomen in het verslag van het hoorgesprek kunnen ook overigens niet tot de conclusie leiden dat verweerder toezeggingen heeft gedaan die het in rechte te honoreren vertrouwen hebben gewekt dat de gewraakte (navorderings)aanslagen alsmede de bijbehorende beschikkingen moeten worden vernietigd. Het beroep op het vertrouwensbeginsel strandt reeds omdat eisers niet hebben onderbouwd dat verweerder jegens hen bewust uitdrukkelijk een (definitief) standpunt heeft ingenomen over de fiscale behandeling van de kosten van het landhuis in de door eisers bedoelde en gewenste zin. De voorstellen voor mogelijke oplossingen die verweerder in het gesprek van 25 maart 2008 heeft gedaan in het kader van een mogelijk te bereiken compromis, zijn onvoldoende voor een andere conclusie, nog daargelaten dat niet is gesteld of gebleken dat eisers de voorwaarden die verweerder aan die voorstellen verbond onvoorwaardelijk hebben geaccepteerd.

Winstuitdeling

4.2.1. Vervolgens dient te worden beoordeeld of er winstuitdelingen hebben plaatsgevonden door eiseres aan eiser. Een winstuitdeling is aanwezig indien sprake is van een vermogensverschuiving van de vennootschap naar de aandeelhouder als zodanig, leidend tot een verarming van de vennootschap, waarbij de onttrekking uit het vermogen plaatsvindt uit winst of winstreserves, dan wel uit binnen afzienbare tijd te behalen winst. Hierbij dient zowel de vennootschap als de aandeelhouder zich bewust te zijn van de bevoordeling van de aandeelhouder als zodanig.

4.2.2. Uit de hiervoor onder 2.1 tot en met 2.12 genoemde feiten blijkt dat het landhuis is gebouwd voor privégebruik door eiser en zijn gezin en dat eiseres een belangrijk deel van de kosten voor haar rekening heeft genomen. Hiertoe acht de rechtbank redengevend dat eiser – overigens in weerwil van de koopovereenkomst - eigenaar is geworden van de kavel, dat eiser en zijn echtgenote wel “zwart” geld in de investeringen voor het landhuis hebben gestoken, maar dat eiseres een groot deel van de verwervings- en bouwkosten - en later opgekomen kosten - voor zijn rekening heeft genomen en dat niet is gesteld of gebleken dat in afwijking van Nederlands privaatrecht eiser (en zijn echtgenote) niet door natrekking ook eigenaar van het landhuis zijn geworden zodat de investeringen in het landhuis direct aan hen ten goede zijn gekomen. Bovendien heeft eiser de civiele procedure tegen [A] op eigen naam gevoerd, hetgeen meebrengt dat hij zichzelf naar buiten ook als eigenaar van het landhuis heeft gepresenteerd. Eiser en zijn echtgenote hebben het landhuis ook daadwerkelijk zelf privé gebruikt. Eisers moeten zich onder deze omstandigheden ervan bewust zijn geweest dat de door eiseres gedane uitgaven met betrekking tot het landhuis zijn gedaan met het oog op de persoonlijke behoeftenbevrediging van eiser. De aldus aan eiseres onttrokken bedragen dienen daarom te worden aangemerkt als uitdelingen van winst van eiseres aan eiser.

4.2.3. Dat in het gesprek op 25 maart 2008 het voorstel van verweerder aan de orde is geweest om alsnog de (economische) eigendom van het landhuis met terugwerkende kracht tot 2001 over te dragen aan eiseres, maakt voormeld oordeel niet anders. Weliswaar hebben eisers vervolgens op 26 maart 2008 in een “overeenkomst” vastgelegd dat de economische eigendom van kavel en landhuis van meet af aan eiseres zou hebben toebehoord, maar die vastlegging heeft buiten het kader van een - niet tot stand gekomen - vaststellingsovereenkomst tussen verweerder en eisers geen betekenis omdat die enkele “afspraak” geen steun vindt in de tot dan gevoerde administratie van eiseres waarin een dergelijke rechtsverhouding met daarbij horende juiste verrekening van kosten en wederzijdse inbreng niet is verantwoord en dus een eerdere economische eigendomsoverdracht van het landhuis niet kan blijken. Eisers, op wie ter zake de bewijslast rust, hebben tegenover de betwisting door verweerder ook niet anderszins aannemelijk gemaakt dat in de in geschil zijnde jaren de economische eigendom reeds eerder bij eiseres berustte. De ter weerlegging van het standpunt van verweerder door eisers opgeworpen stellingen dat sprake was van een belegging van eiseres, kunnen na deze conclusie als onaannemelijk onbesproken blijven.

4.2.4. De hoogte van de in geschil zijnde winstuitdelingen zoals door verweerder gesteld, hebben eisers niet gemotiveerd weersproken. Derhalve moet van de juistheid van de desbetreffende bedragen worden uitgegaan, zodat het beroep tegen de aanslagen geen doel treft.

4.2.5. De beroepen tegen de beschikkingen heffingsrente hebben eisers niet afzonderlijk onderbouwd. Omdat de beroepsgronden tegen de belastingaanslagen zelf geen doel treffen, zullen de beroepen tegen de beschikkingen heffingsrente eveneens ongegrond worden verklaard.

Boetes

4.3.1. Verweerder heeft eiser voor alle jaren een vergrijpboete opgelegd. Deze boetes zijn aangekondigd in de brief van 2 maart 2009. De rechtbank heeft in het voorgaande vastgesteld dat eiser relatief hoge bedragen heeft onttrokken aan het vermogen van eiseres en dat hij die uitdelingen niet in de aangiftes IB/PVV heeft aangegeven. Eiser heeft de boetes niet anders bestreden dan door te betwisten dat van uitdelingen sprake was. De rechtbank acht verweerder echter geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat eiser zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij door de wijze waarop hij is omgegaan met de financiering van en de boekhouding rond het landhuis te weinig belasting zou betalen. Het moet eiser vanaf het begin duidelijk zijn geweest dat de kosten van het landhuis niet zakelijk, maar privé waren. Hij heeft door de onduidelijke boekhouding op zijn minst op de koop toegenomen dat de financiële relatie tussen hem en eiseres rond het landhuis niet fiscaal juist was verantwoord. De ten onrechte niet in de aangiftes IB/PVV verantwoorde bedragen zijn dermate groot dat dit eiser niet zou hebben mogen ontgaan.

4.3.2. In het onderhavige geval is de hoogte van de verschuldigde belasting mede komen vast te staan met behulp van schattingen. Verweerder heeft het rendement dat eiseres is misgelopen, immers geschat. Hoewel het schatten van genoten voordeel en daarmee de alsnog verschuldigde belasting naar zijn aard in het algemeen de mogelijkheid meebrengt dat de in werkelijkheid genoten inkomsten lager zijn, ziet de rechtbank in onderhavig geval geen grond voor de conclusie dat het voordeel lager kan zijn geweest dan geschat zodat hierin geen rechtvaardiging kan worden gevonden voor enige matiging van de boete.

4.3.3. De rechtbank dient ambtshalve te onderzoeken of bij berechting van het fiscale vergrijp sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Daarbij neemt de rechtbank het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, nr. 37.984, BNB 2005/337 tot leidraad. De redelijke termijn is aangevangen met de aankondiging van de boetes op 2 maart 2009. Tussen dit tijdstip en het tijdstip waarop de rechtbank uitspraak doet is een periode van twee jaar en zes maanden verstreken. Hiermee is de redelijke termijn van twee jaar overschreden. De rechtbank zal om deze reden de opgelegde boetes met elk 5% verminderen.

Slotsom

4.4. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard en zal de rechtbank de boetes ambtshalve verminderen.

5. Proceskosten

Omdat de beroepen ongegrond zijn ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Om deze reden zal de rechtbank evenmin verweerder gelasten het griffierecht aan eisers te vergoeden. Het feit dat de rechtbank ambtshalve grond ziet voor vermindering van de boetes wegens overschrijding van de redelijke termijn, noopt niet tot een ander oordeel.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen ongegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar doch uitsluitend voor zover die betrekking hebben op de aan eiser opgelegde vergrijpboetes bij de bestreden belastingaanslagen 2003 (zaaknummer 10/2708), 2004 (zaaknummer 10/2709), 2005 (zaaknummer 10/2711) en 2006 (zaaknummer 10/2710)

- vermindert de bij de bestreden boetebeschikkingen aan eiser opgelegde boetes:

voor het jaar 2003 (zaaknummer 10/2708) tot € 18.392

voor het jaar 2004 (zaaknummer 10/2709) tot € 17.995;

voor het jaar 2005 (zaaknummer 10/2711) tot € 3.949 en

voor het jaar 2006 (zaaknummer 10/2710) tot € 2.532

en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde delen van de genoemde uitspraken op bezwaar.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, en mr. T.A. de Hek en mr. R. van Scharrenburg, leden, in aanwezigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 september 2011.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.